Seat Alhambra 2016 Handleiding (in Dutch)
Page 201 of 340
Rijden
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele
sec onden g
aan de lamp
jes uit.ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge ong ev
allen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft of
onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het
remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hulp in van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 296, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het ABS-c
ontrolelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitgaat
of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met
norm
ale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met een beric
ht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. Elektronische parkeerrem
Afb. 201
Deel van de middenconsole: schake-
l aar
van el
ektronische parkeerrem. Elektronische parkeerrem inschakelen
D
e p
ark eerr
em kan wanneer de wagen stil-
staat altijd worden ingeschakeld, en ook
wanneer het contact is uitgeschakeld. Tel-
kens wanneer u de wagen verlaat of hebt ge-
parkeerd, moet u de parkeerrem inschakelen. ●
Trek de knop omhoog tot het controle-
l amp
je
op de knop gaat branden.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contro
lelampje op het instrumenten-
paneel ››› pag. 198 brandt.
Elektronische parkeerrem uitschakelen ● Contact inschakelen.
● Indrukken toets . Bij draaiende motor te-
g elijk
ertijd k
rachtig het rempedaal of licht
het gaspedaal intrappen.
● De controlemapjes op de knop en op
het instrument
enpaneel gaan uit.
Elektronische parkeerrem bij starten auto-
matisch uitschakelen
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld als de wagen in bewe-
ging wordt gezet, als het bestuurdersportier
gesloten is en de bestuurder de veiligheids-
gordel heeft omgedaan. In het geval van wa-
gens met schakelbak moet daarnaast ook
het koppelingspedaal helemaal worden inge-
trapt voordat de motor wordt gestart zodat
het systeem weet dat de parkeerrem uitge-
schakeld moet worden.
Noodstopfunctie
Gebruik de noodstopfunctie alleen als u de
wagen niet met het rempedaal kunt stilzetten
››› !
»
199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 202 of 340
Bedienen
● Tr
ek de knop omhoog en houd de knop
v a
st
om de wagen krachtig te remmen. Tege-
lijkertijd klinkt er een waarschuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
knop los te l
aten of het gaspedaal in te trap-
pen. ATTENTIE
Als u de elektronische parkeerrem onjuist ge-
bruikt, kan dit een ern s
tig ongeval tot gevolg
hebben.
● Gebruik de elektronische parkeerrem nooit
om de wagen te r
emmen - alleen in noodge-
vallen. De remweg is veel langer omdat alleen
de achterwielen worden afgeremd. Gebruik
altijd het rempedaal.
● Geef nooit gas vanuit de motorruimte als de
motor draait en een
versnelling of rijstand in-
geschakeld is. De wagen kan zich verplaatsen
zelfs als de elektronische parkeerrem inge-
schakeld is. Let op
● Bij wagen s
met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als u het koppelingspedaal loslaat
en tegelijkertijd gas geeft, wordt de elektro-
nische parkeerrem automatisch uitgescha-
keld.
● Als de wagenaccu ontladen is, kan de elek-
tronisc
he parkeerrem niet uitgeschakeld wor-
den. Gebruik de starthulp ›››
pag. 53.
● Tijdens het in- of uitschakelen van de elek-
tronisc
he parkeerrem zijn geluiden te horen. ●
Als de el
ektronische parkeerrem gedurende
lange tijd niet gebruikt is, controleert het
systeem als de wagen stilstaat af en toe
hoorbaar automatisch de elektronische par-
keerrem. Parkeren
Houd rekening met de wettelijke bepalingen
wanneer u de wag
en p
arkeert.
Inparkeren
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit.
● Parkeer de wagen op een geschikte, stevi-
ge ondergr ond ›
›› .
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
tr apt
tot
de motor is afgezet.
● Schakel de elektronisch parkeerrem in
››› p
ag. 199.
● Zet in geval van een automatische versnel-
lingsb
ak de keuzehendel in stand P.
● Zet de motor uit en haal uw voet van het
rempedaal.
● T
rek de sleutel uit het contact.
● Draai zo nodig het stuurwiel een klein beet-
je om de stuurk
olom te vergrendelen.
● Schakel op vlak terrein en hellingen de 1e
vers nel
ling van de schakelbak, of de achter- uitversnelling op hellingen in, en haal uw
voet
v
an het koppelingspedaal.
● Let er op dat de andere inzittenden de wa-
gen verl
aten, en let speciaal op kinderen.
● Neem bij het uitstappen alle autosleutels
mee.
● Sluit de wagen af.
Ook op stei
le hellingen
Draai voordat u de motor uitzet het stuurwiel
zodanig dat, als de geparkeerde wagen in
beweging zou komen, de wagen tegen de
stoeprand rolt.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat z
e tegen de stoeprand drukken.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat z
e naar het midden van de weg wijzen. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet wor den. Dit
kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zodanig dat geen enkel
onderdeel v
an het uitlaatsysteem in contact
kan komen met brandbare materialen (zoals
hout, bladeren, droog gras of gemorste
brandstof). 200
Page 203 of 340
Rijden
VOORZICHTIG
● Wees e
xtra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, stoepr
anden, enz. De onderste delen van
de wagen zoals bumpers, spoilers en elemen-
ten van het onderstel, alsook de motor en het
uitlaatsysteem, kunnen beschadigd raken
wanneer eroverheen wordt gereden. Informatie over de remmen
De nieu
we remblokken beschikken tijdens de
eer st
e 200 tot 300 km (100 tot 200 mijl) nog
niet over hun maximale remcapaciteit. Ze
moeten eerst "ingereden" worden ››› . De
iets l
ag er
e remkracht kunt u compenseren
door het rempedaal steviger in te drukken.
Als er tijdens het inrijden volledig geremd of
noodgeremd moet worden is de remweg lan-
ger dan wanneer de remblokken al zijn inge-
reden. Trap tijdens het inrijden de remmen
niet volledig in en vermijd situaties die veel
van de remmen eisen. Bijvoorbeeld als er
sprake is van druk verkeer.
De slijtage van de remblokken is sterk afhan-
kelijk van de gebruiksomstandigheden en de rijstijl. Wanneer u geregeld in de stad, op kor-
te afst
anden of zeer sportief rijdt, ga dan vak-
er dan er in het Onderhoudsprogramma ver-
meld staat naar een gespecialiseerde werk-
plaats om de dikte van de remblokken te la-
ten controleren.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij heftige regenval
of na het wassen van de wagen, vermindert
de werking van de remmen vanwege vochtige
of (in de winter) bevroren remschijven. Bij ho-
ge snelheden moeten de remmen zo snel
mogelijk "drogen". U kunt dit bereiken door
herhaaldelijk zachtjes te remmen. Let er hier-
bij op dat u achterop rijdende wagens en an-
dere verkeersdeelnemers niet in gevaar
brengt ››› .
A l
s er
zich op de remschijven en remblokken
een zoutlaag bevindt, neemt de remwerking
af en is de remweg langer. Als u lange tijd
zonder te remmen op wegen waarop zout ge-
strooid is, hebt gereden, moet u voorzichtig
enkele keren remmen om de zoutlaag van de
remmen te verwijderen ››› .
A l
s u de w
agen lange tijd parkeert of weinig
gebruikt, of de remmen weinig gebruikt, kan
er op de remschijven roest ontstaan en kan
zich op de remblokken vuil ophopen. Bij een
gering of geen gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag adviseert SEAT om bij een
hogere snelheid verschillende keren stevig te
remmen, zodat de remschijven en remblok-
ken worden gereinigd. Let er hierbij op dat u achterop rijdende wagens en andere ver-
keersdeelnemers
niet in gevaar brengt ››› .
St orin
gen in r
emsysteem
Als u moet remmen en opmerkt dat de wagen
niet normaal reageert (de remweg neemt
plotseling toe), is het mogelijk dat er een sto-
ring in het remcircuit is opgetreden. Het
waarschuwingslampje gaat branden en in
dit geval wordt er een tekstbericht weergege-
ven. Neem contact op met een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te verhel-
pen. Rijd op weg daarnaartoe met lage snel-
heid en houd rekening met langere remwe-
gen en hogere pedaalkrachten.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger werkt alleen als de motor
draait en versterkt de druk die de bestuurder
met het rempedaal bewerkstelligt.
Als de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen gesleept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt ››› .
ATTENTIE
Nieuwe remblokken remmen in het begin niet
optimaal .
● D
e nieuwe remblokken beschikken tijdens
de eerste 320 km (200 mijl) nog niet
over hun
maximale remcapaciteit. Ze moeten eerst » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 204 of 340
Bedienen
"ingereden" worden. U kunt de mindere rem-
capac
it
eit vergroten door het rempedaal
krachtiger in te trappen.
● Om te voorkomen dat u de controle over uw
wagen v
erliest en daardoor ernstige ongeval-
len kunt veroorzaken, moet u de voorzorgs-
maatregelen met betrekking tot het gebruik
van nieuwe remblokken in acht nemen.
● Neem tijdens het inrijden van de nieuwe
remblokken een
veilige afstand tot andere
wagens in acht en vermijd situaties waarin u
veel van de remmen moet eisen. ATTENTIE
Als de remmen heet worden, remmen ze min-
der goed en neemt de r em
weg toe.
● Tijdens het rijden op hellingen worden de
remmen met name o
verbelast en worden ze
snel heet.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lange en s
teile hellingen. Op deze wijze
maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en belast u het remsysteem
minder.
● Voorspoilers die niet af fabriek gemonteerd
zijn of die bes
chadigd zijn, kunnen ertoe lei-
den dat er minder lucht bij de remmen komt
en dat de remmen oververhit raken. ATTENTIE
Als de remmen nat of koud zijn of als er een
zoutlaag op de r emb
lokken zit, dan remt de
wagen later en neemt de remweg toe.
● Probeer de remmen voorzichtig uit.
● Droog de remmen altijd en verwijder ijs en
zout door z
acht enkele keren te remmen als
het weer, het wegdek en het verkeer dat toe-
laten. ATTENTIE
Als u zonder rembekrachtiger rijdt, neem de
remw e
g aanzienlijk toe, wat ernstige onge-
vallen tot gevolg kan hebben.
● Laat de wagen nooit vooruit rijden terwijl
de motor uitst
aat.
● Als de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen ges
leept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt. VOORZICHTIG
● Laat de remmen nooit
"aanlopen" door het
rempedaal langdurig licht in te trappen als u
niet echt hoeft te remmen. Als u het rempe-
daal constant intrapt, worden de remmen
heet. Hierdoor kan het remvermogen aan-
zienlijk verminderen, de remweg toenemen of
het remsysteem helemaal beschadigd raken.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lange en s
teile hellingen. Op deze wijze maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en bel
a
st u het remsysteem
minder. Als u dit niet doet, kunnen de rem-
men te heet worden en niet meer goed wer-
ken. Gebruik de remmen alleen wanneer u
snelheid wilt minderen of om de wagen stil te
zetten. Let op
Als u de voorste remblokken laat controleren,
m aak d an
van de gelegenheid gebruik door
tegelijkertijd de achterste remblokken te la-
ten controleren. U kunt de dikte van de rem-
blokken regelmatig visueel controleren via de
openingen in de wielen of via de onderkant
van de wagen. Bouw indien nodig de wielen
uit om de remblokken goed te kunnen contro-
leren. SEAT raadt u aan de Technische Dienst
te raadplegen. Schakelen
In leidin
g t
ot thema Wanneer de achteruitversnelling en het con-
t
act
ing
eschakeld zijn, gebeurt het volgende:
● Achteruitrijverlichting gaat branden.
● Als u achteruitrijdt, schakelt de airconditio-
ning automati
sch over op de luchtcirculatie-
modus.
202
Page 205 of 340
Rijden
● De ac
hterruitw
isser wordt ingeschakeld
wanneer de ruitenwisser aangestuurd is.
● De parkeerhulp, het optische parkeersys-
teem en de achteruitrij
camera worden ook in-
geschakeld. ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlies en s
lippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik alleen de kickdown of accelereer
alleen s
nel als het zicht optimaal is en het
weer, het wegdek en het verkeer het toelaten. ATTENTIE
Laat de rem nooit te lang "schuren" en trap
het remped aa
l niet vaak en langdurig in. Re-
gelmatig remmen verhit de remmen. Hierdoor
kan het remvermogen aanzienlijk verminde-
ren, de remweg toenemen of het remsysteem
helemaal beschadigd raken. Controle- en waarschuwingslampjes
Gaat rood branden
Rempedaal niet in-
getrapt!Rempedaal helemaal intrappen.
Gaat groen branden
Rempedaal niet in-
getrapt.Om een rijstand te selecteren,
moet u het rempedaal intrappen.
Zie ook "Elektronische parkeer-
rem"
››› pag. 197.
Knippert groen
De vergrendelings-
knop op de keuze-
hendel is niet vast-
geklikt. De wagen
gaat niet rijden.
Zet de keuzehendelvergrende-
ling vast
››› pag. 204. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e contr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Handgeschakelde versnellingsbak
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 34
In sommige landen moet het koppelingspe-
daal helemaal worden ingetrapt om de motor
te kunnen starten. Achteruitversnelling inschakelen
Kies de acht
eruit uitsluitend als de wagen
stilstaat. ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewegin g g
ezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
gebeurt ook wanneer de elektronische par-
keerrem ingeschakeld is.
● Schakel de achteruitversnelling nooit in als
de wagen doorro
lt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en voor tijdig
e slijtage te voorkomen:
● Laat onder het rijden uw hand niet op de
versnel
lingshendel rusten. De druk van de
hand wordt nl. naar de schakelgaffels overge-
bracht.
● Zorg ervoor dat de wagen volledig stilstaat
voordat
u de achteruitversnelling inschakelt.
● Om te schakelen moet u het koppelingspe-
daal hel
emaal intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" kop
peling in stilstand op hel-
lingen. 203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 206 of 340
Bedienen
Automatische versnellingsbak* Afb. 202
keuzehendel van de automatische
v er
snel
lingsbak met vergrendelingsknop
(pijl). Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 35
Op de keuzehendel bevindt zich een vergren-
delknop. Trap bij het schakelen van de keu-
zehendel van de stand P naar een ingescha-
kelde rijstand het rempedaal in en druk de
keuzehendelvergrendeling in aan de voorzij-
de van de keuzehendel in pijlrichting ››› afb.
202. Om de keuzehendel van de stand N in
de stand D of R te zetten, drukt u eerst het
rempedaal in en houd u het rempedaal inge-
drukt.
Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
de huidige stand van de keuzehendel weer-
gegeven. - Parkeervergrendeling
De aang
edreven wielen zijn mechanisch ge-
blokkeerd.
Enkel schakelen wanneer de wagen stilstaat.
Om de stand van de keuzehendel te wijzigen,
trapt u het rempedaal in en schakelt u het
contact in.
- Achteruitversnelling
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
Enkel kiezen wanneer de wagen stilstaat. An-
ders kunnen er zich ernstige storingen voor-
doen.
- Neutrale stand
De transmissie bevindt zich in de neutrale
stand. Er wordt geen enkele beweging over-
gebracht op de wielen en de motor werkt niet
als rem.
- Stand voor vooruitrijden (normaal pro-
gramma)
De versnelling wordt automatisch geschakeld
(zowel op- als terugschakelen). Dit is afhan-
kelijk van de motorbelasting, uw eigen rijstijl
en de snelheid.
- Stand voor vooruitrijden (sportprogram-
ma)
Het schakelen naar een hogere versnelling
wordt automatisch vertraagd en het schake- len wordt
anticiperend vermindert met be-
trekking tot de rijstanden D om maximaal van
het motorvermogen te profiteren. Dit is af-
hankelijk van de motorbelasting, uw eigen
rijstijl en de snelheid.
Keuzehendelvergrendeling
De vergrendeling van de keuzehendel voor-
komt dat, wanneer deze in de stand P of N
staat, per ongeluk een rijstand wordt inge-
schakeld en de wagen in beweging komt.
Om de keuzehendelvergrendeling op te hef-
fen drukt u terwijl het contact is ingeschakeld
het rempedaal in en houd u het rempedaal
ingetrapt. Druk tegelijkertijd de keuzehendel-
vergrendeling in.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal en bij een snelheid van minder dan 5
km/u (3 mph) langer dan ongeveer één se-
conde in stand N staat, wordt de keuzehen-
del vergrendeld.
In uitzonderlijke omstandigheden kan het
gebeuren dat de vergrendeling van de selec-
tiehendel niet ineenklikt bij wagens met au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak. In dit ge-
val wordt de transmissie vergrendeld om te
voorkomen dat de wagen onbedoeld in be-
weging wordt gezet. Het groene
204
Page 207 of 340
Rijden
controlelampje knip per
t en d
aarnaast
wordt een informatieve tekst weergegeven.
Ga als volgt te werk om de keuzehendelver-
grendeling vast te zetten:
● Trap de rem in en laat de rem opnieuw los. ATTENTIE
Als u de keuzehendel in een onjuiste stand
zet, ku nt
u de controle over de auto verliezen
en een ernstig ongeval veroorzaken.
● Trap het gaspedaal nooit in als u een rijst-
and schak
elt.
● Bij draaiende motor en ingeschakelde rijst-
and wordt de w
agen zodra het rempedaal
wordt losgelaten in beweging gezet.
● Schakel tijdens het rijden nooit de achter-
uitvers
nelling in of activeer nooit de parkeer-
vergrendeling. ATTENTIE
Onbedoelde bewegingen van de wagen kun-
nen ernstig l et
sel veroorzaken.
● Laat als bestuurder uw auto nooit achter
met draaiende motor en in
geschakelde rijst-
and. Als u uw wagen met draaiende motor
moet verlaten, schakel dan de elektronische
parkeerrem in en zet de keuzehendel in de
stand P.
● Trap met draaiende motor en geselecteerde
rijstand D, S of
R het rempedaal in om de wa-
gen in stilstand te houden. De transmissie
wordt niet helemaal onderbroken, ook niet als de motor stationair draait, en de wagen
"blijft
doorr
ollen".
● Schakel nooit de rijstand R of P in als de
wagen in bewe
ging is.
● Laat uw wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N onbeheerd ac
hter. De wagen rolt
zelfstandig naar beneden ongeacht of de mo-
tor draait of niet. VOORZICHTIG
Als de wagen is gestopt, de elektronische
p arkeerr em niet i
s ingeschakeld en het rem-
pedaal wordt losgelaten in de stand P, is het
mogelijk dat de wagen enkele centimeters
naar voren of achteren wordt bewogen. Let op
Als tijdens het rijden de keuzehendel per on-
geluk in de s t
and N wordt gezet, haal dan uw
voet van het gaspedaal. Wacht tot de motor
stationair draait voordat u een rijstand selec-
teert. Schakelen met Tiptronic*
Afb. 203
Keuzehendel in Tiptronic-stand (wa-
g en
s met
stuurwiel aan linkerzijde). In wa-
gens met het stuurwiel aan de rechterzijde zit
alles in spiegelbeeld. Afb. 204
Stuurwiel met twee hendels voor de
Tiptr onic
. In wagens met een automatische versnel-
lin
g
sb
ak kunt u met het Tiptronic-systeem »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 208 of 340
Bedienen
handmatig schakelen. Als u het Tiptronic-pro-
gr amm
a select
eert, wordt de momenteel ge-
kozen rijdstand aangehouden. Dit is mogelijk
als het systeem niet automatisch van rijstand
verandert vanwege de verkeerssituatie van
dat moment.
Bediening van Tiptronic met keuzehendel
● Druk de keuzehendel in stand D naar rechts
n
aar de Tiptronic-schakelweg ››› in Auto-
m ati
sc
he versnellingsbak* op pag. 205.
● Druk de keuzehendel naar voren + of naar
ac ht
eren – om op of terug te schakelen
› ›
›
afb
. 203.
Bediening van Tiptronic met hendels ● Bedien in de rijstand D of S de hendels
van
het stuurwiel ››› afb. 204.
● Trek de rechterhendel +
› ›
› afb . 204 naar
het
stuurwiel om op te schakelen.
● Trek de linkerhendel –
› ›
› afb . 204 naar het
s
tuurwiel om terug te schakelen.
Als de hendels een tijd lang niet bediend
worden, wordt de Tiptronic-modus verlaten. VOORZICHTIG
● Bij het acc el
ereren schakelt de versnel-
lingsbak automatisch naar de volgende rijst-
and kort vóór het bereiken van het maximaal
toegestane motortoerental. ●
Als u h
andmatig terugschakelt, wordt de
rijstand alleen gewijzigd wanneer de motor
het maximum motortoerental niet meer kan
overschrijden. Rijden met automatische versnel-
lings
b
ak De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en terugg
e
schakeld.
Hellingen afrijden
Hoe steiler de helling is, des te lager moet u
de versnelling kiezen. De lagere versnellin-
gen vergroten de remwerking van de motor.
Rijd nooit hellingen af met de keuzehendel in
de neutrale stand N. ● Ga langzamer rijden.
● Druk de keuzehendel in stand D naar rechts
n
aar de Tiptronic-schakelweg ››› pag. 205.
● Trek de keuzehendel een beetje naar ach-
teren om terug t
e schakelen.
● OF: schakel terug met de hendels op het
stuur
wiel ››› afb. 204 ››› pag. 206.
Noodprogramma
Als alle standen van de keuzehendel in het
display van het instrumentenpaneel met een
heldere achtergrond worden weergegeven,
betekent dit dat er een storing in het systeem is opgetreden. De automatische versnellings-
bak werkt
in de noodprogrammamodus. Met
het noodprogramma kan nog steeds met de
auto gereden worden, maar dan wel met een
lagere snelheid en niet meer in alle rijstan-
den.
In het geval van het DSG ®
-versnellingsbak
met tweevoudige koppeling betekent dit in
sommige gevallen dat de achteruitrijversnel-
ling niet kan worden ingeschakeld . Neem on-
middellijk contact op met een gespecialiseer-
de werkplaats om de versnellingsbak te laten
nakijken.
Overbelastingbescherming van automati-
sche versnellingsbak met 6 versnellingen
DSG ®
Wanneer de koppeling overbelast wordt, be-
gint de wagen schakelrukken te geven en de
indicator van de stand van de keuzehendel
begint te knipperen. Om de koppeling niet te
beschadigen, onderbreekt de koppeling de
krachtoverbrenging tussen de motor en de
versnellingsbak. Er is geen aandrijving meer
en er kan niet meer worden geaccelereerd.
Als de koppeling door de overbelasting auto-
matisch wordt geopend, trap dan het rempe-
daal in. Wacht even voordat u weer verder
gaat rijden.
206
Page 209 of 340
Rijden
Kickdown
M et
de k ic
kdown kan met de keuzehendel in
de standen D, S of in de stand Tiptronic-
stand maximaal geaccelereerd worden.
Als het gaspedaal helemaal wordt ingetrapt,
schakelt de automatische transmissie afhan-
kelijk van rijsnelheid en motortoerental naar
een lagere versnelling terug. Op deze wijze
profiteert u maximaal van de acceleratie van
de wagen ››› .
Bij in g
etr apt
gaspedaal schakelt de automa-
tische transmissie pas op naar de volgende
versnelling zodra het voorgeschreven maxi-
male motortoerental wordt bereikt.
Launch-control-programma
Het launch-control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
● ASR uitschakelen ››› p
ag. 197.
● Met uw linkervoet het rempedaal intrappen
en ingetrapt
houden.
● Zet de keuzehendel in de stand S of in de
Tiptronic-
stand.
● Trap met de rechtervoet het gaspedaal in
tot ong
eveer een motortoerental van 3.200
tpm bereikt is.
● Haal uw linkervoet van het rempedaal ››› .
D e w
agen g
aat rijden met de maximale acce-
leratie. ●
Schakel
na het accelereren de ASR opnieuw
in! ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlies en s
lippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik de kickdown of snelle acceleratie
alleen a
ls het klimaat, het wegdek en het ver-
keer het toelaten. Breng met uw rijstijl en tij-
dens het accelereren geen andere weggebrui-
kers in gevaar.
● Houd er rekening mee dat de aandrijfwielen
en de wagen ku
nnen slippen als de ASR uit-
geschakeld is, met name op glad wegdek.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in. VOORZICHTIG
● Als u op een hel
ling stopt met een inge-
schakelde rijstand, probeer dan niet te voor-
komen dat de auto naar achteren rijdt door
het gaspedaal in te trappen. Hierdoor kan de
automatische transmissie worden oververhit
en beschadigd.
● Zet de wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N in bewe
ging, met name als de mo-
tor uit staat. De automatische versnellings-
bak wordt in dit geval namelijk niet gesmeerd
en kan zo beschadigd raken. Indicatie van aanbevolen versnelling
Op het display van het instrumentenpaneel
van sommige w
ag
ens wordt onder het rijden
de aanbevolen versnelling aangeduid om het
brandstofverbruik te verminderen:
IndicatieBetekenis
Optimaal rijden.
Aanbeveling tot opschakelen.
Aanbeveling tot terugschakelen.
Informatie over "reinigen" van roetfilter
Het
r
eg
elapparaat van het uitlaatgassysteem
weet wanneer het dieselroetfilter verstopt is,
en helpt het filter te reinigen door een be-
paalde rijstand aan te bevelen. Om dit te be-
reiken kan het nodig zijn uitzonderlijk te rij-
den met een verhoogd motortoerental ››› pag.
211. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een indi-
catie en mag nooit de aand
acht van de be-
stuurder afleiden.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het in elke situatie selecteren
van de correcte rijstand, bijvoorbeeld als de
bestuurder vooruitrijdt, een helling oprijdt of
een aanhangwagen trekt. » 207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 210 of 340
Bedienen
Milieu-aanwijzing
Door de geschiktste versnelling te selecteren
kan de bes t
uurder brandstof besparen. Let op
Wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt, v er
dwijnt de indicatie van de aanbevo-
len versnelling. Inrijden en zuinig rijden
Inrijden Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden
v
an de nieu w
e onderdelen in acht.
Motor inrijden
De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (1000 mijl) kilometer worden ingere-
den. Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat
er in de motor een hogere inwendige wrijving
dan later, wanneer alle bewegende delen op
elkaar zijn ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 (1000 mijl)
kilometer is ook van invloed op de motorkwa-
liteit. Daarna moet tevens met een voorzich-
tig toerental gereden worden – vooral wan-
neer de motor koud is – om slijtage van de
motor te verminderen en de levensduur te
verlengen. Rij nooit met een te laag motor- toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor
"onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijlen) rekening met
het volgende:
● Geef niet vol gas.
● Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumtoer
ental draaien.
● Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tus
sen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd
motortoerental bereikt zijn.
Remblokken inrijden en nieuwe banden
● Velgen vervangen en nieuwe banden
››› p
ag. 302
● Informatie over de remmen ››› p
ag. 201 Milieu-aanwijzing
Wanneer u bij het inrijden voorzichtig rijdt,
wordt de l
evensduur van de motor langer en
het olieverbruik lager. Milieuvriendelijkheid
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
g
e
van u
w nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol. Constructieve maatregelen ten behoeve van
recyclin
g
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
dingen.
● Ver
eenvoudigde demontage door modulai-
re cons
tructiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoffen.
● Aanduidin
g van kunststof delen en elasto-
meren vo
lgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629.
Materiaalkeuze
● Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samenst
el, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden.
● Gebruik van hernieuwbare en/of recycleba-
re materi
alen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclus
ief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalevin
g, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
208