Seat Alhambra 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 221 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Werking Start-Stop* Afb. 207
Deel van de middenconsole: toets
v oor
Star
t-Stop-functie. Het Start-Stopsysteem is geactiveerd, de mo-
t
or w
ordt

automatisch afgezet als de wagen
stilstaat. De motor wordt indien nodig auto-
matisch gestart.
Elke keer dat u het contact inschakelt, wordt
de functie automatisch ingeschakeld. Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
actuele informatie weergegeven over de sta-
tus.
Wagens met schakelbak
● Zet wanneer de wagen is stilgezet de ver-
snelling
shendel in de neutrale stand en laat
het koppelingspedaal los. De motor gaat uit.
● Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te st
arten. Wagens met automatische versnellingsbak

Trap wanneer de wagen is stilgezet het
rempedaal in en houd het
rempedaal inge-
trapt. De motor gaat uit.
● Haal uw voet van het rempedaal om de mo-
tor opnieuw te s
tarten.
● Als de keuzehendel in de stand P staat,
st

art de motor pas als er geen rijstand inge-
schakeld is of het gaspedaal ingetrapt wordt.
Belangrijke voorwaarden voor automatisch
uitschakelen van motor
● De bestuurder moet de veiligheidsgordel
omgeg
espt hebben.
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De motorkap is gesloten.
● De in de fabriek ingebouwde trekhaak is
niet elektris
ch op een aanhangwagen aange-
sloten.
● Er is sprake van een minimale motortempe-
ratuur.
● Het

stuurwiel mag niet verder van 270° ver-
draaid worden.
● D

e wagen is na de laatste stop verplaatst.
● Bij wagens met Climatronic: de tempera-
tuur in het interieur bev
indt zich in het vooraf
ingestelde temperatuurbereik.
● Er is geen hele hoge of hele lage tempera-
tuur ing e

steld. ●
De ontwa semin

gsfunctie van de aircondi-
tioning is niet ingeschakeld.
● Bij wagens met Climatronic: de ventilator is
niet bij een hoge s
nelheid handmatig inge-
steld.
● De ladingstoestand van de wagenaccu is
voldoende.
● D

e temperatuur van de wagenaccu is niet
te laag of t
e hoog.
● De wagen bevindt zich niet op een steile
helling.
● De

voorwielen zijn niet te veel gedraaid.
● De voorruitverwarming is niet uitgescha-
keld.
● De ac

hteruitversnelling is niet geschakeld.
● Het inparkeersysteem (Park Assist) is niet
inges
chakeld.
Voorwaarden voor automatisch opnieuw
starten
De motor wordt automatisch gestart als aan
de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● Als het interieur te warm of te koud wordt.
● Als de wagen in beweging wordt gezet.
● Als de spanning van de wagenaccu af-
neemt. »
219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 222 of 340

Bedienen
Voorwaarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de s
leut
el gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
● Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
● Als

het bestuurdersportier geopend wordt.
● Als de motorkap geopend wordt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsb
ak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en uitscha-
kelen
● Druk de knop  op de middenconsole
› ›

afb

. 207 in.
● Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het c
ontrolelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start. ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembekr ac

htiging en de stuurbekrachtiging
niet.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uitst
aat. VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd bij een z

eer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet dan in sommig e g

evallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wordt
niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin g t

ot thema De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A

ls de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vangen u

ltrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem ku nnen de op

lettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omdat
de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding w
eerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signal
en van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. 220

Page 223 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
● Voorw erpen a
ls aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge-
nomen en kunnen tot beschadiging van de
wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stakel
detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het p
arkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeuwvrij en p
lak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonmak
en van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v erk

eerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagen
s. Parkeerhulp*
Afb. 208
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uitsc

hakelen van parkeerhulp. Afb. 209
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A

ls de wagen een obstakel na- dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch s

ignaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets

› ››
afb
. 208.
● Automatis

che verbinding: schak
elt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd sneller d
an
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sensor
en bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waarsc
huwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wordt
het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld is
of als de keuzehendel in de stand P»
221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 224 of 340

Bedienen
staat, wordt geen
akoe
stisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waars
chuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer s

te keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel met
de toets de parkeerhulp uit en laat het sys-
teem zo snel mogelijk in een gespecialiseer-
de werkplaats controleren. Optisch parkeersysteem* (OPS)
Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
genomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
arkeerhu

lp ››› pag. 221 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 223.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 221
of het inparkeersysteem ››› pag.
223 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
 of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 227. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
zone w

aarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt een
z one
van on

geveer 160 cm en aan de zijkan-
ten van ongeveer 60 cm geanalyseerd ›››
afb.
210 C .
Aanduidin g op het
sc

herm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ›››
afb. 210 B en
››

afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
te se
gment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
222

Page 225 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderAfstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
Met aanhangwagen
Bij wagens met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop  in het scherm van de radio of het
n av
igatie

systeem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uit

geschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken. Inparkeersysteem* (Park As-
sis
t)
In

leiding tot thema 

››› T
ab. op pag. 2
Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het zoeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark eerhu

lp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen. Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt

op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijdens het

parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen erns
tig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding, en e
xterne geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen. » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 226 of 340

Bedienen

Houd de omgev in
g van de wagen altijd in
de gaten omdat de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inpark eer

systeem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stang
en, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stakel
detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken. Dit
geldt ook voor het inparkeersysteem (bijv. bij
het parkeren achter een vrachtwagen of een
motorfiets). Controleer daarom tijdens het
parkeren altijd de beschikbare ruimte voor en
achter de wagen en grijp als dat nodig is op
tijd in. ●
Houd de sensoren in de b umper s

choon,
ijs- en sneeuwvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het p
arkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonmak
en van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Als er een storing in het systeem optreedt, ga
dan naar een g e

specialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan de Technische Dienst te
raadplegen. Parkeren met inparkeersysteem
Afb. 212
Deel van de middenconsole: toets
v oor h
andm atig in

schakelen van inparkeer-
systeem. 224

Page 227 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Afb. 213
Gedetecteerde open ruimte: schakel
de ac ht
eruitrij v
ersnelling in om te parkeren
(recht of schuin). Voorbereidingen voor parkeren
● De antislipregeling ASR moet zijn ingescha-
k el
d ››

› pag. 197.
● In parkeerplaatsen die parallel aan het
wegdek lopen: druk

de toets  bij een snel-
heid v
an m ax
imaal 50 km/u (31 mph) één
keer in. Als de functie in werking is, brandt
het controlelampje in de toets ›››
afb. 212. ●
In parkeerpl
aatsen die haaks op het weg-
dek staan: druk de toets  bij een snelheid
v an m
axim
aal 50 km/u (31 mph) twee keer
in. Als de functie in werking is, brandt het
controlelampje in de toets ››› afb. 212.
● Druk indien nodig de toets  opnieuw in
om de p ark
eermodu s

te wijzigen.
● Zet het knipperlicht aan aan de kant waar u
een open ruimte om te park
eren wilt detecte-
ren: Op het display in het instrumentenpa-
neel wordt de desbetreffende zijde van het
wegdek weergegeven.
Parkeren
● Bij parallel aan wegdek parkeren: rijd de
wagen met een s
nelheid van 40 km/u (25
mph) en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m
langs de open ruimte.
● Bij haaks op wegdek parkeren: rijd de wa-
gen met een s
nelheid van 20 km/u (12 mph)
en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m langs
de open ruimte.
● Het beste parkeerresultaat krijgt u, als u uw
wagen z
o parallel mogelijk ten opzichte van
de geparkeerde wagens resp. de stoeprand
houdt.
● Als op het display in het instrumentenpa-
neel een ges
chikte open ruimte wordt weer-
gegeven, zet de wagen dan stil en schakel de
achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen op het display in het
instrumentenp
aneel. ●
Laat na enige tijd het
stuurwiel los wanneer
de volgende waarschuwing ››› wordt weer-
g e
g ev
en: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorzic
htig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient alleen
het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal en het rempedaal.
● Volg de visuele aanwijzingen en de akoesti-
sche sign
alen van het inparkeersysteem tot
de manoeuvre voltooid is.
● Het inparkeersysteem stuurt de wagen zo-
wel naar
voren als naar achteren tot de wa-
gen recht in de open ruimte staat.
● De manoeuvre is voltooid wanneer de daar-
bij behorende waar
schuwing op het display
in het instrumentenpaneel wordt weergege-
ven.
Parkeermanoeuvre voortijdig voltooien of
onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre voortijdig als een van de volgende
situaties zich voordoet:
● Indrukken toets  .
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over. »
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 228 of 340

Bedienen
● De p
ark eerm
anoeuvre is niet voltooid en er
zijn zes minuten verstreken vanaf het mo-
ment dat de automatische stuurwielhulp in-
geschakeld werd.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvre af
te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets  opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet be

schikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt in. ATTENTIE
Tijdens het parkeren met het inparkeersys-
teem draait het

stuurwiel snel zelfstandig
rond. Als u uw handen in de openingen van
het stuurwiel steekt, kunt u zichzelf verwon-
den. Let op
● Het inpark eer

systeem heeft zijn beperkin-
gen. U kunt met het inparkeersysteem bij-
voorbeeld niet in krappe bochten parkeren.
● Hoewel het inparkeersysteem weet dat er
niet vo
ldoende ruimte is om de wagen te par-
keren, wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel toch deze ruimte weergegeven. In
dit geval wordt u aangeraden de parkeerma-
noeuvre niet uit te voeren.
● Als u voortijdig tussen de vooruit- en ach-
teruitver
snelling schakelt (d.w.z. voordat het
signaal van het inparkeersysteem dit aan- geeft), dan wordt de wagen niet goed gepar-
keerd.
● Al

s u de wagen recht (parallel aan het weg-
dek) parkeert, w
eerklinkt een signaal dat de
bestuurder erop attent maakt wanneer de
vooruitversnelling en wanneer de achteruit-
versnelling geschakeld moet worden, omdat
het signaal van het inparkeersysteem niet
aangeeft wanneer van rijrichting verandert
moet worden.
● U kunt het inparkeersysteem ook later in-
schak
elen, wanneer u met de wagen met
maximaal 40 km/u (25 mph) langs een ge-
schikte parallelle open ruimte of met 20 km/u
(12 mph) langs een schuine open ruimte
(haaks op wegdek) rijdt, en vervolgens op de
toets  drukt.
● De voortgangsbalk op het display in het in-
strumentenp aneel

geeft met symbolen de re-
latieve af te leggen afstand weer.
● Wanneer het inparkeersysteem het stuur-
wiel bedient en de w
agen stilstaat, wordt
daarnaast het symbool  weergegeven. Trap
het rempedaal in zodat het stuurwiel terwijl
de wagen stilstaat kan draaien, en op deze
manier het aantal manoeuvres beperkt wordt.
● De lengte van de open ruimte is "geschikt"
voor parker
en als deze minimaal 1,1 m groter
is dan de lengte van de wagen.
● Als na het verwisselen van de wielen de wa-
gen niet meer goed g
eparkeerd wordt, moet
de wielomtrek van de nieuwe wielen in het
systeem worden opgeslagen. Dit proces
wordt tijdens het rijden automatisch uitge-
voerd. U kunt dit proces vergemakkelijken door de wagen bijvoorbeeld langzaam (met
minder dan 20 km/u) (12 mph)) in een le
g

e
parkeerruimte te rijden. Parkeerplaats met inparkeersysteem
verlat
en Parkeerplaats verlaten
● De motor van de wagen starten.
● Indrukken toets  . Als de functie in werk-
ing is, br andt

het controlelampje in de toets
››› afb. 212.
● Zet het knipperlicht aan aan de zijde van
de wagen die al s

eerste de parkeerplaats
gaat verlaten.
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen van het inparkeersys-
teem.
● Wanneer de v

olgende waarschuwing wordt
weerge
geven, laat dan het stuurwiel los ››› in Parkeren met inparkeersysteem op
p
ag. 226
: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de om

geving in de gaten en geef
voorzic
htig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
226

Page 229 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Het inp
arkeer
systeem bedient alleen het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het
koppelingspedaal en het rempedaal.
● Wanneer de parkeerplaats verlaten kan
worden, grijpt het
inparkeersysteem automa-
tisch niet meer in. Neem het stuurwiel over
en voeg de wagen wanneer de verkeerssitua-
tie dit toelaat aan het verkeer toe door de
parkeerplaats te verlaten.
Manoeuvre automatisch onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre als een van de volgende situaties
zich voordoet:
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvre af
te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets  opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet be

schikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt in. ATTENTIE
Tijdens het verlaten van de parkeerplaats met
het inpark eer

systeem draait het stuurwiel
snel zelfstandig rond. Als u uw handen in de
openingen van het stuurwiel steekt, kunt u
zichzelf verwonden. Ingrijpen van remmen
Het inparkeersysteem helpt de bestuurder
door automati
s

ch te remmen. De automati-
sche remfunctie ontheft de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid om het gaspe-
daal, rempedaal en koppelingspedaal te be-
dienen ››› .
Remmen om sc h

ade te voorkomen als gevolg
van verkeerde snelheid
Het is mogelijk dat de remmen ingrijpen om
een verkeerde snelheid te voorkomen. U kunt
doorgaan met de parkeermanoeuvre. De rem-
men grijpen tijdens elk parkeerhandeling
één keer in.
Remmen om schade te beperken
Als u met de wagen een obstakel nadert, is
het mogelijk dat de remmen automatisch in-
grijpen. Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. storm, detectie van ultrasone geluiden,
wagenstatus, lading, helling) is het mogelijk
dat het inparkeersysteem de wagen volledig
voor een obstakel stilzet.
● Trap het rempedaal in ›››
!
Het inp
arkeer

systeem grijpt na tussenkomst
van de remmen niet meer in. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijdens het

parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Wees altijd op uw hoede om te remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconden. Zet
na het automatisch rem-
men zelf de wagen stil. Achteruitrijcamera* (Rear View
C
amer
a)
In l

eiding tot thema De in de achterklep ingebouwde camera
helpt
de be
st

uurder bij het parkeren of ach-
teruit rijden. In het in de fabriek ingebouwde
scherm van de radio of het navigatiesysteem
wordt het camerabeeld en enkele door het
systeem gegenereerde oriëntatiepunten
weergegeven.
U kunt een keuze maken uit twee soorten ori-
ëntatiepunten (modi):
● Modus 1 : achteruit rijdend h
aaks op het
wegdek parkeren (bijv. op een parkeer-
plaats).
● Modus 2 : achteruit rijdend p
arallel aan de
rand van het wegdek parkeren. »
227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Page 230 of 340

Bedienen
U kunt de modus wijzigen door de knop in
het di
sp
lay van de radio of het navigatiesys-
teem in te drukken. De modus waarnaar over-
geschakeld kan worden, wordt altijd alleen
weergegeven. ATTENTIE
Als u de camera gebruikt voor het berekenen
van de afs t

and van de wagen tot obstakels
(personen, wagens, enz.), houdt er dan reke-
ning mee dat dit onnauwkeurig is. U kunt
hierdoor ongevallen en ernstig letsel veroor-
zaken.
● De cameralens vergroot en vervormt het
blikvel
d en geeft de voorwerpen anders en
vaag op het scherm weer.
● Het is mogelijk dat bepaalde voorwerpen
niet of niet er duidelijk
weergegeven worden
(bijv. dunne palen of hekken) vanwege de re-
solutie van de monitor, of als er weinig licht
is.
● De camera heeft dode hoeken waarin per-
sonen en object
en niet kunnen worden waar-
genomen.
● Houd de cameralens schoon en vrij van
sneeuw en ijs. B
edek de lens niet. ATTENTIE
De intelligente techniek in de achteruitkijkca-
mera kan de n at

uurkundig en door het sys-
teem zelf bepaalde grenzen niet overwinnen.
Het onachtzame of ongecontroleerde gebruik
van de achteruitkijkcamera kan ernstig letsel en ongevallen veroorzaken. Ondanks het sys-
teem moet de be
s

tuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
de gaten en kijk
altijd in de richting van de
plek waar u de wagen wilt parkeren. Op het
scherm wordt de rijweg van de achterzijde
van de wagen afhankelijk van de draaihoek
van het stuur weergegeven. De voorzijde van
de wagen zwenkt ten opzichte van de achter-
zijde meer uit.
● Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken.
● Houd de omg

eving van de wagen altijd in
de gaten omdat
de camera's niet altijd kinde-
ren, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het is mogelijk dat het systeem niet alle
zones duidelijk
weergeeft.
● Gebruik de achteruitrijcamera alleen bij
voll
edig gesloten achterklep. VOORZICHTIG
● De camer a g

eeft de beelden slechts tweedi-
mensionaal in het scherm weer. Vanwege het
ontbreken van diepte kan het moeilijk zijn
voorwerpen die uitsteken of gleuven in het
wegdek te herkennen, of zelfs helemaal niet
herkennen.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stang
en, hekwerken, palen en bomen worden in bepaalde omstandigheden niet door de ca-
mera's herk
end en k

unnen tot beschadiging
van de wagen leiden. Gebruiksaanwijzingen
Afb. 214
In de achterklep: inbouwplaats van
ac ht
eruitk ijk

camera. Afb. 215
Aanwijzing van achteruitkijkcamera:
modu s
2 in g

eschakeld.228

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 340 next >