ESP TOYOTA CAMRY 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 8 of 514

benzinemotor of huishoudelijke
elektronische apparatuur, ook al zijn ze
elektromagnetisch afgeschermd.
De ontvangst via een zend-/
ontvanginstallatie kan in sommige
gevallen gestoord worden.
Opslaan voertuiginformatie
De auto is uitgerust met geavanceerde
computers die bepaalde informatie
opslaan, zoals:
– Motortoerental/toerental
elektromotor (toerental
tractiemotor)
– Status gaspedaal
– Status rempedaal
– Rijsnelheid
– Bedrijfsstatus van de
ondersteunende systemen
– Beelden van de camera's
Uw auto is uitgerust met camera's.
Neem voor de locatie van
registrerende camera's contact op
met uw Toyota-dealer.
De opgeslagen informatie is afhankelijk
van de uitvoering en de aanwezige opties
van de auto, en van de bestemming.
Deze computers slaan geen gesprekken
of geluiden op en ze slaan alleen in
bepaalde situaties beelden van buiten de
auto op.
• Gebruik van gegevens
Toyota kan de gegevens die door deze
computer worden opgeslagen,
gebruiken om storingen vast te
stellen, onderzoek te doen en de
kwaliteit van haar producten te
verbeteren.
Toyota stelt de gegevens die zijn
opgeslagen niet beschikbaar aan
derden, behalve:
– Met toestemming van de eigenaar
van de auto of, wanneer het een
leaseauto betreft, van de leaserijder
van de auto
– Op officieel verzoek van de politie,
de rechtbank of een ander
overheidsorgaan– Voor gebruik door Toyota in een
rechtszaak
– Voor onderzoek waarbij de
gegevens niet worden gekoppeld
aan een bepaalde auto of eigenaar
• Vastgelegde beeldinformatie kan door
een Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige worden gewist
De beeldopnamefunctie kan worden
uitgeschakeld. Maar als de functie wordt
uitgeschakeld, zijn er geen gegevens
over de werking van het systeem
beschikbaar.
Black box
Deze auto is uitgerust met een black box.
De belangrijkste taak van de black box is
om bij bepaalde aanrijdingen of
bijna-aanrijdingen, bijvoorbeeld wanneer
de airbag wordt geactiveerd of er tegen
een obstakel wordt gereden, gegevens op
te slaan waarmee kan worden
achterhaald hoe de systemen van de auto
hebben gefunctioneerd. De black box is
ontworpen om gedurende korte tijd,
meestal 30 seconden of minder,
gegevens op te slaan met betrekking tot
het dynamische gedrag en de
veiligheidssystemen van de auto.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding
en het soort aanrijding worden er echter
mogelijk geen gegevens opgeslagen.
De black box in deze auto is ontworpen
om gegevens op te slaan zoals:
– Hoe de diverse systemen in uw auto
functioneerden;
– Of en hoe ver de bestuurder het
gaspedaal en/of het rempedaal had
ingetrapt; en
– Hoe hard de auto reed.
Deze gegevens kunnen inzicht geven in
de omstandigheden waaronder de
aanrijding plaatsvond en welk letsel
daarbij optrad.
6

Page 26 of 514

1.1.3 Veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of
alle inzittenden de veiligheidsgordel
dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
• Trek de schoudergordel zo ver naar
buiten dat de gordel goed tegen de
schouder aan ligt en niet van de
schouder af glijdt of tegen de nek aan
ligt.
• Plaats het heupgedeelte van de gordel
zo laag mogelijk over de heupen.
• Stel de rugleuning af. Ga zo rechtop
mogelijk in de stoel zitten met uw rug
stevig tegen de leuning.
• Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet gedraaid zit.
Vast- en losmaken van de
veiligheidsgordel
1Maak de veiligheidsgordel vast door de
gesp in de gordelsluiting te drukken totdat
u een klik hoort.
2De veiligheidsgordel kan worden
losgemaakt door de ontgrendelknop in te
drukken.
Afstellen van de hoogte van het
schouderbevestigingspunt van de
veiligheidsgordel (voorstoelen)
1Duw het schouderbevestigingspunt
omlaag terwijl u de ontgrendelknop
indrukt.
2Duw het schouderbevestigingspunt
omhoog.
Zet het bovenste bevestigingspunt in
de gewenste positie en laat het los als
u een klik hoort.
Gordelspanners (voorstoelen en
buitenste zitplaatsen achter)
De gordelspanners helpen bij het op hun
plaats houden van de inzittenden doordat
ze de gordels snel strak tegen het lichaam
aan trekken bij bepaalde soorten zware
frontale aanrijdingen en aanrijdingen van
opzij.
1 .1 Voor een veilig gebruik
24

Page 28 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Laat om de juiste zitpositie in te
stellen de rugleuning niet verder
achterover hellen dan nodig is. De
veiligheidsgordels zijn het meest
effectief als de inzittenden rechtop
en goed tegen de rugleuning zitten.
• Draag de schoudergordel niet onder
uw arm.
• Draag de veiligheidsgordel altijd laag
en goed aansluitend over uw
heupen.
Zwangere vrouwen
Win medisch advies in en draag de
veiligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 24)
Zwangere vrouwen moeten het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel
op dezelfde manier dragen als de
andere inzittenden, zo laag mogelijk
over het bekken, de schoudergordel
helemaal uittrekken over de schouder
en ervoor zorgen dat de gordel niet
over de buik loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de
juiste wijze gedragen wordt, kan niet
alleen de zwangere vrouw zelf, maar
ook het ongeboren kind dodelijk of
ernstig letsel oplopen bij plotseling
remmen of een aanrijding.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de
veiligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 24)
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto aanwezig
zijn
→Blz. 51
Gordelspanners
Het waarschuwingslampje SRS gaat
branden als een gordelspanner is
geactiveerd. De veiligheidsgordel kan
in dit geval niet meer worden gebruikt
en moet worden vervangen door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Verstelbaar
schouderbevestigingspunt
Zorg ervoor dat de gordel goed over
het midden van de schouder ligt. De
gordel mag niet tegen de nek
aanliggen, maar ook niet van uw
schouder afglijden. Als u hier niet voor
zorgt, wordt de mate van bescherming
bij plotseling remmen, uitwijken of een
ongeval minder en de kans op dodelijk
of ernstig letsel groter. (→Blz. 25)
Beschadiging en slijtage van
veiligheidsgordels
• Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting
bekneld raakt tussen het portier en
de carrosserie.
1 .1 Voor een veilig gebruik
26

Page 29 of 514

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer het
veiligheidsgordelsysteem
regelmatig. Let op beschadigingen,
zoals scheuren en rafels, en op losse
onderdelen. Gebruik een
beschadigde veiligheidsgordel niet,
maar laat hem zo snel mogelijk
vervangen. Een beschadigde
veiligheidsgordel kan de
desbetreffende inzittende niet
beschermen tegen dodelijk of
ernstig letsel.
• Controleer of de gordel en de gesp
vergrendeld zijn en of de gordel niet
gedraaid is. Neem direct contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
veiligheidsgordel niet goed werkt.
• Laat de stoelen, inclusief de
veiligheidsgordels, vervangen als de
auto betrokken is geweest bij een
ernstig ongeval, ook al is er geen
zichtbare schade.
• Probeer de veiligheidsgordels niet
zelf te plaatsen, verwijderen,
wijzigen, demonteren of af te
voeren. Laat eventueel
noodzakelijke reparaties uitvoeren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Als de
veiligheidsgordels niet op de juiste
wijze worden gebruikt, werken ze
mogelijk niet meer naar behoren.
• Controleer bij gebruik van de
veiligheidsgordel altijd of de
schoudergordel door de geleider
loopt. Als dit niet het geval is, biedt
de veiligheidsgordel bij een ongeval
geen optimale bescherming en kunt
u bij een aanrijding of noodstop
dodelijk of ernstig letsel oplopen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer altijd of de gordel niet
gedraaid is, niet vastzit in de
geleider of achter de rugleuning en
zich in de juiste positie bevindt.
1 .1 Voor een veilig gebruik
27
1
Veiligheid en beveiliging

Page 52 of 514

Baby- of kinderzitje vastgezet met een
veiligheidsgordel
Een baby- of kinderzitje plaatsen met
behulp van een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
Als het desbetreffende baby- of
kinderzitje niet binnen de “universele”
categorie valt (of de benodigde
informatie staat niet in de tabel),
raadpleeg dan de “voertuiglijst” van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje
voor de diverse mogelijke
montageposities of doe navraag naar de
compatibiliteit bij de verkoper van het
zitje. (→Blz. 44)
1. Stel de stoel af
Wanneer de voorpassagiersstoel wordt
gebruikt
Als het plaatsen van een baby- of
kinderzitje op de voorpassagiersstoel
onvermijdelijk is, raadpleeg dan
blz. 40 voor het afstellen van de
voorpassagiersstoel.
Bij gebruik van de achterstoelen met
rugleuningverstelling
Zet de rugleuning zo veel mogelijk
rechtop.
Indien er bij het plaatsen van een in de
rijrichting geplaatst kinderzitje een
opening aanwezig is tussen het
kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het zitje en
de rugleuning goed contact maken.
2. Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de werking
van het baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de
hoogste stand. (→Blz. 122)3. Voer de veiligheidsgordel door het
baby- of kinderzitje en steek de gesp
in de gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak de
veiligheidsgordel goed vast aan het
baby- of kinderzitje aan de hand van
de bijgesloten handleiding.
4. Als uw baby- of kinderzitje niet is
voorzien van een vergrendelsysteem
voor de veiligheidsgordel, zet het zitje
dan vast met een blokkeerclip.
5. Beweeg het baby- of kinderzitje na
het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 51)
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
50

Page 53 of 514

Verwijderen van een baby- of
kinderzitje dat is vastgezet met een
veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de
gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting
komt het baby- of kinderzitje mogelijk
een stukje omhoog als gevolg van de
terugwerking van de zitting. Maak de
gordelsluiting los terwijl u het baby- en
kinderzitje tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op.
Houd de gordel vast, zodat het oprollen
rustig gebeurt.
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje
mogelijk gebruikmaken van een
blokkeerclip. Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als
uw zitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige: blokkeerclip voor baby- of
kinderzitje (onderdeelnr. 73119-22010)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Laat kinderen niet met de
veiligheidsgordel spelen. Als de
veiligheidsgordel om de nek van het
kind draait, kan het kind stikken of
ernstig letsel oplopen. Als dit
gebeurt en de gordelsluiting niet kan
worden losgemaakt, knip de gordel
dan door met een schaar.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer of de gesp goed in de
gordelsluiting is vergrendeld en of de
veiligheidsgordel niet gedraaid is.
• Beweeg het baby- of kinderzitje naar
links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of
het goed is geplaatst.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Controleer als er een zitkussen
geplaatst is altijd of de
schoudergordel over het midden van
de schouder van het kind loopt. De
gordel mag niet langs de nek van het
kind lopen, maar mag ook niet van de
schouder van het kind vallen.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt
Onderste ISOfix-bevestigingspunten
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
lage bevestigingspunten aanwezig.
(Merktekens geven aan waar de
bevestigingspunten zich in de stoelen
bevinden.)
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
51
1
Veiligheid en beveiliging

Page 66 of 514

Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven
door de benzinemotor. De elektromotor
(tractiemotor) laadt zo nodig het
batterijpakket (tractiebatterij) op.
Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt
ingetrapt, wordt de energie van het
batterijpakket (tractiebatterij)
toegevoegd aan de energie die de
benzinemotor levert via de elektromotor
(tractiemotor).
Tijdens het remmen (regeneratief
remmen)
De wielen drijven de elektromotor
(tractiemotor) aan, waardoor energie
wordt opgewekt en het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen.
Akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem
(indien aanwezig)
Als u rijdt met uitgeschakelde
benzinemotor, wordt er een geluid, dat
aangepast wordt aan de rijsnelheid,
afgespeeld om mensen in de buurt te
waarschuwen dat de auto nadert. Het
geluid stopt als de rijsnelheid hoger
wordt dan ongeveer 25 km/h.
Regeneratief remmen
• In de volgende situaties wordt
kinetische energie omgezet in
elektrische energie en wordt er een
afremmingskracht gegenereerd
terwijl tegelijkertijd het batterijpakket
(tractiebatterij) wordt opgeladen.
– Het gaspedaal wordt losgelaten
terwijl de selectiehendel in stand D
of S staat.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
terwijl de selectiehendel in stand D
of S staat.
• Behalve Oekraïne, Azerbeidzjan en
Georgië: als het
benzineroetfiltersysteem (→blz. 208)
in werking is om het uitlaatgasfilter teregenereren, wordt het batterijpakket
(tractiebatterij) mogelijk niet
opgeladen.
EV-controlelampje
Het EV-controlelampje gaat branden
wanneer de auto alleen door de
elektromotor (tractiemotor) wordt
aangedreven of de benzinemotor niet
draait.
Omstandigheden waarin de
benzinemotor mogelijk niet wordt
uitgeschakeld
De benzinemotor wordt automatisch
gestart en uitgeschakeld. Hij wordt
echter onder de volgende
omstandigheden mogelijk niet
automatisch uitgeschakeld
*:
• Tijdens de opwarmfase van de
benzinemotor
• Tijdens het opladen van het
batterijpakket (tractiebatterij)
• Als de temperatuur van het
batterijpakket (tractiebatterij) hoog
of laag is
• Als de verwarming is ingeschakeld
*:Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de benzinemotor mogelijk ook
niet automatisch uitgeschakeld in
andere dan de hiervoor genoemde
situaties.
Opladen van het batterijpakket
(tractiebatterij)
Omdat het batterijpakket
(tractiebatterij) indien nodig door de
benzinemotor wordt opgeladen, hoeft
1 .4 Hybridesysteem
64

Page 105 of 514

Als u uw sleutels verliest
Een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige kan een nieuwe originele
sleutel maken met behulp van de andere
originele mechanische sleutel en het
sleutelnummer op uw plaatje met
sleutelnummer. Bewaar het plaatje met
het sleutelnummer op een veilige plaats
buiten de auto, bijvoorbeeld in uw
portemonnee.
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een
vliegtuig niet op de toetsen van de
elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor
dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt
kunnen worden als u de elektronische
sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt
opgeborgen. Bij het indrukken van de
toetsen kan de elektronische sleutel
radiogolven uitzenden die de bediening
van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 114
Leegraken batterij elektronische sleutel
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.
• Als de batterij bijna leeg is, klinkt een
waarschuwingssignaal in de auto als
het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld.
• Omdat de elektronische sleutel altijd
radiogolven ontvangt, raakt de
batterij ook ontladen wanneer de
elektronische sleutel niet wordt
gebruikt. De volgende symptomen
geven aan dat de batterij van de
elektronische sleutel mogelijk
ontladen is. Vervang de batterij indien
nodig. (→Blz. 314)
– Het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening
werkt niet.
– Het detectiegebied wordt kleiner.– Het ledcontrolelampje in de sleutel
gaat niet branden.
• Schakel de energiebespaarmodus van
de elektronische sleutel in om te
voorkomen dat de batterij van de
elektronische sleutel leegraakt
wanneer deze gedurende langere tijd
niet wordt gebruikt. (→Blz. 113)
• Houd, om de levensduur van de
batterij niet nodeloos te bekorten, de
elektronische sleutel op een afstand
van minimaal 1 m van de volgende
elektrische apparaten met een
magnetisch veld:
– Televisietoestellen
– Computers
– Mobiele telefoons, draadloze
telefoons en batterijladers
– Oplaadapparatuur voor draadloze
en mobiele telefoons
– Tafellampen
– Inductiekookplaten
Batterij vervangen
→Blz. 314
Bevestiging van het aantal
geregistreerde sleutels
Het aantal al geregistreerde sleutels kan
worden bevestigd. Neem voor meer
informatie contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als een verkeerde sleutel wordt
gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de
sleutel
• Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet
bloot aan sterke schokken en buig ze
niet.
• Stel de sleutels niet langdurig bloot
aan hoge temperaturen.
3.1 Gebruik van de sleutel
103
3
Bediening van elk onderdeel

Page 115 of 514

(Alleen de portieren die de sleutel
signaleren, kunnen worden geopend of
gesloten.)
Bij het starten van het
hybridesysteem of veranderen van de
standen van het contact
Het systeem werkt als de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt.
Bij het openen van de achterklep
(auto's met instapfunctie)
Het systeem werkt als de elektronische
sleutel zich binnen 0,7 m van de knop
voor het ontgrendelen van de achterklep
bevindt.
Alarmsignalen en waarschuwingen
Een combinatie van een in en buiten de auto hoorbaar alarm en waarschuwingsmeldingen
op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door
een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen als reactie op de
waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedisplay. (→Blz. 338)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures beschreven
in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
Alarm Situatie Correctieprocedure
Het buiten de auto hoorbare
alarm klinkt één keer gedu-
rende 5 secondenEr is geprobeerd de auto te
vergrendelen terwijl er nog
een portier geopend was.Sluit alle portieren en ver-
grendel ze opnieuw.
De achterklep werd gesloten
terwijl de elektronische sleu-
tel zich nog in de bagage-
ruimte bevond en alle portie-
ren waren vergrendeld.Neem de elektronische sleu-
tel uit de bagageruimte en
sluit de achterklep.
Het alarm in de auto klinkt
herhaaldelijkHet contact werd in de stand
ACC gezet terwijl het bestuur-
dersportier geopend was
(het bestuurdersportier werd
geopend terwijl het contact in
de stand ACC stond).Zet het contact UIT en sluit
het bestuurdersportier.
Het contact werd UIT gezet
terwijl het bestuurdersportier
geopend was.Sluit het bestuurdersportier.
Energiebesparende functie (auto's met
instapfunctie)
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
• In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met
startknop ontgrendeld kunnen
worden.– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer op een afstand van ongeveer
2 m van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.
• Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greep
van het bestuurdersportier vast of
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
113
3
Bediening van elk onderdeel

Page 116 of 514

gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de
batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebespaarmodus is
ingeschakeld, loopt de batterij veel
minder snel leeg omdat de ontvangst
van radiogolven door de elektronische
sleutel wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of het
controlelampje van de elektronische
sleutel 4 keer knippert. Het Smart
entry-systeem met startknop kan niet
worden gebruikt als de
energiebespaarmodus is ingeschakeld.
Druk op een van de toetsen van de
elektronische sleutel om de functie te
annuleren.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop,
de afstandsbediening en de
startblokkering maken gebruik van
zwakke radiogolven. In de volgende
situaties kunnen storingen optreden in
de communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto,
waardoor het Smart entry-systeem met
startknop, de afstandsbediening en de
startblokkering mogelijk niet goed
werken: (Oplossingen:→blz. 364)
• Wanneer de batterij van de
elektronische sleutel leeg is• In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Wanneer de elektronische sleutel
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt
– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) in de buurt gebruikt
worden
• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of
andere draadloze
communicatiemiddelen
– De elektronische sleutel van een
andere auto, een andere
elektronische sleutel van uw auto of
een sleutel met afstandsbediening
die radiogolven uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Wanneer de auto op een
parkeerplaats voor betaald parkeren
staat waar radiogolven worden
verzonden.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
114

Page:   1-10 11-20 21-30 next >