TOYOTA MIRAI 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 251 of 574
250
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Wijzigen van de ingestelde snel-
heid met de schakelaar
Druk, om de ingestelde snelheid te wij-
zigen, op de schakelaar +RES of -SET
totdat de gewenste snelheid wordt
weergegeven.
1 Verhogen van de snelheid (behalve
wanneer de auto door het systeem
is stilgezet in de afstandsregelmo-
dus)
2 Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Druk op de schakelaar.
Ruime afstelling: Houd de schakelaar inge-
drukt om de snelheid te wijzigen en laat hem
los als de gewenste snelheid is bereikt.
Als de afstandsregelmodus is inge-
schakeld, wordt de ingestelde snelheid
als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 1 km/h*1 of 1 mph*2 telkens als
de schakelaar wordt ingedrukt
Ruime afstelling: Wordt in stappen van 5
km/h
*1 of 5 mph*2 verhoogd of verlaagd
zolang de schakelaar ingedrukt wordt
gehouden
In de constante-snelheidsregelmodus
(→Blz. 253) wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 1 km/h*1 of 1 mph*2 telkens als
de schakelaar wordt ingedrukt
Ruime afstelling: Zolang de schakelaar inge-
drukt wordt gehouden, wordt de snelheid
gewijzigd.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid getoond
wordt in “MPH”
■Wijzigen van de ingestelde snel-
heid met het gaspedaal
1 Accelereer met behulp van het gas-
pedaal naar de gewenste rijsnel-
heid.
2 Druk op de schakelaar SET.
Door de schakelaar in te drukken wordt
de afstand tot de voorligger als volgt
gewijzigd:
1 Lang
2 Gemiddeld
3 Kort
Als er een auto voor u rijdt, wordt het sym-
bool voor een voorligger ook weergege-
ven.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen van de tussenafstand
(afstandsregelmodus)
A
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 250 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 252 of 574
251
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
Selecteer een afstand in de onder-
staande tabel. Houd er rekening mee
dat de aangegeven afstanden overeen-
komen met een rijsnelheid van 80
km/h. De tussenafstand is afhankelijk
van de rijsnelheid. Wanneer de auto
wordt stilgezet door het systeem, stopt
de auto op een bepaalde tussenaf-
stand, afhankelijk van de situatie.
Druk op de schakelaar +RES als uw
voorligger begint te rijden.
Het volgen van uw voorligger wordt ook
hervat als u het gaspedaal intrapt wan-
neer uw voorligger begint te rijden.“Push Cruise Control Switch or
Press Accelerator to Resume” (druk
op cruise control-sch akelaar of trap
gaspedaal in om te hervatten) 1
Als u op de uitschakeltoets drukt,
wordt de snelheidsregeling uitge-
schakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens uitge-
schakeld als het rempedaal wordt ingetrapt.
(Als de auto is stilgezet door het systeem,
wordt de snelheidsinstelling niet geannu-
leerd als het rempedaal wordt ingetrapt.)
2 Als u op de schakelaar +RES drukt,
wordt de cruise control hervat en
wordt de ingestelde rijsnelheid her-
vat.
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)
AfstandsoptiesTussenafstand
LangOngeveer 50 m
GemiddeldOngeveer 40 m
KortOngeveer 30 m
Hervatten van het rijden met
de volgregeling als de auto is
stilgezet door het systeem
(afstandsregelmodus)
A
Uitschakelen en hervatten van
de snelheidsregeling
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 251 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 253 of 574
252
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Wanneer uw auto een voorligger te
dicht nadert en automatisch decelere-
ren door middel van de cruise control
niet mogelijk is, zal het scherm gaan
knipperen en een zoemer klinken om
de bestuurder te waarschuwen. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren als een andere
bestuurder vóór u invoegt terwijl u een
voorligger volgt. Trap het rempedaal in
om voldoende afstand tot uw voorligger
te houden.
■Mogelijk worden geen waarschu-
wingen gegeven
In de volgende gevallen worden moge-
lijk geen waarschuwingen gegeven als
de tussenafstand klein is.
Als de snelheid van de voorligger
gelijk is aan of hoger is dan de snel-
heid van uw eigen auto
Als de voorligger extreem langzaam
rijdt
Direct nadat de snelheid van de
cruise control is ingesteld
Bij het intrappen van het gaspedaal Wanneer wordt gereden in de afstands-
regelmodus, verlaagt deze functie de
rijsnelheid wanneer wordt bepaald dat
dit nodig is.
■Werking functie
Wanneer het stuurwiel wordt gedraaid,
neemt de rijsnelheid af. Wanneer het
stuurwiel naar de middenstand wordt
gedraaid, stopt de afname van de rij-
snelheid.
Afhankelijk van de situatie keert de rij-
snelheid vervolgens terug naar de inge-
stelde snelheid van de
afstandsregelmodus.
In situaties waarin de afstandsregeling in
werking moet treden, zoals wanneer een
voorligger uw auto snijdt, wordt de functie
voor verlaging van de bochtensnelheid uit-
geschakeld.
■Werkingsdisplay
Wordt weergegeven wanneer de rij-
snelheid wordt verlaagd.
Wanneer de rijsnelheid niet meer wordt ver-
laagd, verdwijnt het display.
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 252 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 254 of 574
253
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Wijzigen van de instellingen van
de functie voor het verlagen van
de bochtensnelheid
De functie voor het verlagen van de
bochtensnelheid kan worden ingescha-
keld/uitgeschakeld en de mate van ver-
laging van de rijsnelheid kan worden
ingesteld.
1 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel en selecteer .
2 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel, selecteer DRCC en
houd vervolgens ingedrukt.
3 Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel, selecteer “Spd Reduc.”
(verlaging snelheid) en druk vervol-
gens op .
Elke keer dat de bedieningstoets van
het instrumentenpaneel wordt ingedrukt,
verandert de instelling.
Wanneer de constante-snelheidsregel-
modus is geselecteerd, blijft de auto
met een ingestelde snelheid rijden,
zonder de tussenafstand te regelen.
Selecteer deze modus alleen wanneer
de afstandsregelmodus niet goed werkt
als gevolg van een vuile radar. 1
Houd bij uitgeschakelde cruise con-
trol de cruise control-hoofdschake-
laar gedurende ten minste 1,5
seconden ingedrukt.
Direct nadat op de schakelaar is gedrukt,
gaat het controlelampje Dynamic Radar
Cruise Control branden. Vervolgens gaat het
controlelampje cruise control branden.
Overschakelen naar de constante-snel-
heidsregelmodus is al leen mogelijk als de
schakelaar wordt bediend terwijl de cruise
control uit staat.
2 Accelereer of decelereer met
behulp van het gaspedaal naar de
gewenste rijsnelheid (ongeveer 30
km/h of hoger) en druk op de scha-
kelaar -SET om de snelheid op te
slaan.
Het controlelampje cruise control SET gaat
branden.
De rijsnelheid op het moment dat de schake-
laar wordt losgelaten, wordt de ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de i ngestelde snelheid:
→ Blz. 250
Uitschakelen en hervatten van de ingestelde
snelheid: →Blz. 251
Selecteren van de
constante-
snelheidsregelmodus
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 253 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 255 of 574
254
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Wanneer deze functie is ingeschakeld
en het systeem in de afstandsregelmo-
dus (→Blz. 248) werkt en een verkeers-
bord met een snelheidslimiet wordt
gesignaleerd, wordt de herkende snel-
heidslimiet weergegeven met een pijl
omhoog/omlaag. De ingestelde snel-
heid kan tot de herkende snelheidsli-
miet worden verhoogd/verlaagd door
de schakelaar +RES/-SET ingedrukt te
houden.
Wanneer de op dat moment inge-
stelde snelheid lager is dan de her-
kende snelheidslimiet
Houd de schakelaar +RES ingedrukt.
Wanneer de op dat moment inge-
stelde snelheid hoger is dan de her-
kende snelheidslimiet
Houd de schakelaar -SET ingedrukt.
U kunt de Dynamic Radar Cruise Con-
trol met Road Sign Assist inschake-
len/uitschakelen via op het multi-
informatiedisplay.
Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met Road Sign Assist in wer-
king is en u bergaf rijdt, overschrijdt de
rijsnelheid mogelijk de ingestelde snel-
heid.
In dit geval wordt de weergegeven
ingestelde rijsnelheid verlicht en klinkt
er een zoemer om de bestuurder te
waarschuwen.
■De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan worden
gebruikt als
●Schakelstand D is geselecteerd.
●De gewenste snelheid kan worden inge-
steld wanneer de rijsnelheid ongeveer 30
km/h of hoger is.
(Als de snelheid echter wordt ingesteld ter-
wijl de rijsnelheid lager is dan ongeveer 30
km/h, wordt de snelheid ingesteld op onge-
veer 30 km/h.)
■Accelereren na het instellen van de rij-
snelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren. Na
het accelereren gaat de auto weer rijden met
de ingestelde snelheid. Als de afstandsregel-
modus is ingeschakel d, neemt de rijsnelheid
echter mogelijk af tot onder de ingestelde
snelheid, zodat de afstand tot de voorligger
gehandhaafd blijft.
■Als de auto stopt tijdens rijden met de
volgregeling
●Door op de schakelaar +RES te drukken
terwijl de voorligger stopt, wordt, als de
voorligger begint te rijden, binnen onge-
veer 3 seconden nadat op de schakelaar is
gedrukt het rijden met de volgregeling her-
vat.
Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign AssistInschakelen/uitschakelen
Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 254 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 256 of 574
255
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
●Als de voorligger binnen 3 seconden nadat
uw auto is gestopt begint te rijden, wordt
het rijden met de volgregeling hervat.
■Automatisch uitschakelen van de
afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt automatisch
uitgeschakeld in de volgende situaties.
●De VSC is geactiveerd.
●De TRC is gedurende een bepaalde peri-
ode geactiveerd.
●Wanneer de VSC of TRC wordt uitgescha-
keld.
●De sensor kan niet goed signaleren omdat
hij ergens door bedekt is.
●Wanneer de remregeling of de begren-
zingsregeling voor het vermogen van een
ondersteunend systeem in werking is. (Bij-
voorbeeld: Pre-Crash Safety-systeem,
wegrijregeling)
●De parkeerrem is geactiveerd.
●De auto wordt door het systeem stilgezet
op een steile helling.
●Als de auto door het systeem is stilgezet,
wordt het volgen van de voorligger in de
volgende gevallen niet hervat:
• De bestuurder draagt geen veiligheidsgor- del.
• Het bestuurdersportier wordt geopend.
• De auto staat langer dan 3 minuten stil.
●Als de functie Br-modus is geselecteerd.
Als de afstandsregelmodus om een andere
dan de hierboven genoemde redenen auto-
matisch uitgeschakeld wordt, kan er een sto-
ring in het systeem aanwezig zijn. Neem
contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
■Automatisch uitschakelen van de con-
stante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus wordt
automatisch uitgeschak eld in de volgende
situaties:
●Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan onge-
veer 16 km/h onder de ingestelde rijsnel-
heid.
●Werkelijke rijsnelheid zakt onder ongeveer
30 km/h.
●De VSC is geactiveerd.
●De TRC is gedurende een bepaalde peri-
ode geactiveerd.
●Wanneer de VSC of TRC wordt uitgescha-
keld.
●Wanneer de remregeling of de begren-
zingsregeling voor het vermogen van een
ondersteunend systeem in werking is. (Bij-
voorbeeld: Pre-Crash Safety-systeem,
wegrijregeling)
●Als de functie Br-modus is geselecteerd.
Als de constante-snel heidsregelmodus om
een andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld wordt,
kan er een storing in het systeem aanwezig
zijn. Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
■Situaties waarin de functie voor verla-
ging van de bochtensnelheid mogelijk
niet werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt de
functie voor verlaging van de bochtensnel-
heid mogelijk niet:
●Wanneer met de auto in een flauwe bocht
wordt gereden
●Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt
●Wanneer met de auto in een zeer korte
bocht wordt gereden
■De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist werkt mogelijk niet goed in situa-
ties waarbij de RSA mogelijk niet goed werkt
of niet goed signaleert ( →Blz. 244). Contro-
leer daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord met
de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de inge-
stelde snelheid mogelijk niet gewijzigd in de
herkende snelheidslimiet door het ingedrukt
houden van de schakelaar +RES/-SET:
●Als er geen informatie over de snelheidsli-
miet beschikbaar is
●Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de i ngestelde snelheid
●Wanneer de herkende snelheidslimiet bui-
ten het snelheidsbereik van het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem ligt
■Werking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen hoorbaar
zijn en de reactie van het rempedaal kan ver-
anderen, maar dit duidt niet op een storing.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 255 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 257 of 574
256
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers wor-
den gebruikt om een systeemstoring aan te
geven of om de bestuurder te informeren dat
hij tijdens het rijden extra moet opletten. Lees
de op het multi-informatiedisplay weergege-
ven waarschuwingsmelding en volg de aan-
wijzingen op. ( →Blz. 217, 435)
■Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en afhanke-
lijk van de omstandigheden het rempedaal
wanneer het systeem onvoldoende decele-
reert of bedien het gaspedaal wanneer moet
worden geaccelereerd.
Omdat de sensor deze voertuigen wellicht
niet op de juiste manier signaleert, wordt er
mogelijk geen naderingswaarschuwing
( → Blz. 252) gegeven.
●Auto's die plotseling voor u invoegen
●Auto's die met lage snelheden rijden
●Auto's die niet op dezelfde rijstrook rijden
●Voertuigen met een relatief kleine achter-
zijde (aanhangwagens zonder lading, enz.)
●Motorfietsen die op dezelfde rijstrook rijden
●Als door omringend verkeer opgeworpen
water of sneeuw de signalering door de
sensor hindert
●Als de achterzijde van de auto ver ingezakt
is (omdat er zware lading in de bagage-
ruimte vervoerd wordt, enz.)
●De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
■Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet goed
werkt
Bedien indien nodig in onderstaande geval-
len het rempedaal (of, afhankelijk van de situ-
atie, het gaspedaal).
Doordat de sensor voorliggers mogelijk niet
op de juiste manier signaleert, werkt het sys-
teem mogelijk niet goed.
●Als de weg erg bochtig is of de rijstroken
erg smal zijn
●Als u veelvuldig stuurcorrecties moet uit-
voeren of frequent van rijstrook wisselt
●Als uw voorligger plotseling decelereert
●Als u op een weg rijdt die wordt omgeven
door een constructie, zoals in een tunnel of
op een ijzeren brug
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 256 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 258 of 574
257
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Situaties waarin de functie voor verla-
ging van de bochtensnelheid mogelijk
niet goed werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt de
functie voor verlagi ng van de bochtensnel-
heid mogelijk niet goed:
●Wanneer met de auto in een bocht op een
helling wordt gereden
●Wanneer de koers van de auto afwijkt van
de vorm van de bocht
●Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan van
de bocht zeer hoog is
●Wanneer het stuurwiel plotseling wordt
bediend
*: Indien aanwezig
BSM (Blind Spot Monitor)*
De Blind Spot Monitor is een sys-
teem dat radarsensoren aan de lin-
ker en rechter binnenzijde van de
achterbumper gebruikt om de
bestuurder te helpen de veiligheid
te controleren bij het wisselen van
rijstrook.
WAARSCHUWING
■Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor
een veilig rijgedrag. Rijd altijd veilig en
houd rekening met de omgeving.
De Blind Spot Monitor is een aanvullende
functie die de bestuurder er attent op
maakt dat er zich een auto in de dode
hoek van de buitenspieg els bevindt of snel
van achteren nadert richting de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de Blind
Spot Monitor. De functie kan niet beoorde-
len of u veilig van r ijstrook kunt wisselen.
Wanneer u alleen op de functie vertrouwt,
kan dit leiden tot een ongeval met ernstig
letsel tot gevolg.
Aangezien het systeem onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed werkt,
dient de bestuurder altijd zelf de veiligheid
te controleren.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 257 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 259 of 574
258
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Bedieningstoetsen instrumentenpa-
neel
In-/uitschakelen van de Blind Spot Monitor.
Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt gesignaleerd in de
dode hoek van de buitenspiegels of van ach-
teren snel de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die zijde
branden. Als de richtingaanwijzerschake-
laar wordt bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd, gaat de
indicator in de buitenspiegel knipperen.
■Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspie-
gels bij fel zonlicht niet goed te zien.
■Wanneer “BSM Unavailable See
Owner’s Manual” (BSM niet beschik-
baar, zie handleiding) wordt weergege-
ven op het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz. rond
de sensoren in de achterbumper. ( →Blz. 259)
Na het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de
modder, enz. van de achterbumper moet het
systeem weer normaal gaan werken. Ook
werken de sensoren mogelijk niet normaal bij
extreem warm of koud weer.
■Wanneer “Blind Spot Monitor Malfunc-
tion Visit Your Dealer” (Storing in Blind
Spot Monitor. Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt weerge-
geven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of de
sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 561
Systeemonderdelen
A
B
WAARSCHUWING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker- en
rechterzijde van de achterbumper. Houd u
aan het volgende om ervoor te zorgen dat
de Blind Spot Monitor goed werkt.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 258 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 260 of 574
259
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de functie in/uit
te schakelen. ( →Blz. 114)
1 Druk op of om te
selecteren.
2 Druk op of om BSM te
selecteren en druk vervolgens op
.
Wanneer de BSM-functie wordt uitgescha-
keld, gaat het controlelampje BSM OFF
branden. (Telkens wanneer het contact UIT
en weer AAN wordt gezet, wordt de Blind
Spot Monitor automatisch ingeschakeld.)
WAARSCHUWING
●Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen tijde
schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan op
de achterbumper vuil is of bedekt is met
sneeuw, werkt de Blind Spot Monitor
mogelijk niet en wordt er een waarschu-
wingsmelding ( →Blz. 258) weergegeven.
Veeg in dat geval het vuil of de sneeuw
weg en rijd gedurende ongeveer 10 minu-
ten met de auto terwijl aan de bedrijfscon-
dities voor de BSM-functie ( →Blz. 261)
wordt voldaan. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
wanneer de waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
●Bevestig geen accessoires, (doorzich-
tige) stickers, aluminium tape, enz. op
een sensor of het omliggende gebied op
de achterbumper.
●Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken.
Als een sensor ook maar iets wordt ver-
plaatst, werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's mogelijk
niet meer correct gesignaleerd. Laat in
de volgende gevallen uw auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Een sensor of de omgeving ervan is blootgesteld aan krachtige schokken.
• Als er krassen op of deuken in de omge- ving van de sensor aanwezig zijn of als
een deel van de sensoren is losgeko-
men.
●Neem de sensor niet uit elkaar.
●Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de achterbum-
per aan.
●Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als
een sensor of de achterbumper moet
worden verwijderd/geplaatst of vervan-
gen.
●Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de achter-
bumper.
In-/uitschakelen van de Blind
Spot Monitor
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 259 Friday, November 6, 2020 11:27 AM