stop start TOYOTA MIRAI 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 167 of 530

Als het controlelampje Brake
Hold-systeem in werking knippert
→Blz. 388
WAARSCHUWING!
Als de auto op een steile helling staat
Wees voorzichtig wanneer u het Brake
Hold-systeem gebruikt op een steile
helling. De Brake Hold-functie kan de
auto in een dergelijke situatie mogelijk
niet stilhouden.
Wanneer u stilhoudt op een glad
wegdek
Het systeem kan de auto niet
stilhouden wanneer de banden hun
grip hebben verloren. Gebruik het
systeem niet wanneer u stilhoudt op
een glad wegdek.
OPMERKING
Bij het parkeren
Het Brake Hold-systeem is niet
ontworpen voor langdurig gebruik bij
het parkeren van de auto. Als u het
contact UIT zet terwijl het systeem de
remmen vasthoudt, worden de remmen
mogelijk gelost, waardoor de auto in
beweging komt. Trap het rempedaal in,
selecteer stand P en activeer de
parkeerrem wanneer u de startknop
bedient.
5.2.6 ASC (Active Sound
Control)*
*Indien aanwezig
De ASC is een systeem dat de
bedrijfscondities, zoals acceleratie en
deceleratie van de auto, door middel van
geluiden overbrengt aan de bestuurder.
De reactie van de auto op acceleratie- en
rembewegingen van de bestuurder wordt
door middel van geluid overgebracht. De
desbetreffende toon verandert voor de
normale modus en de sportmodus.
(→Blz. 282)Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 433)
Voorwaarden voor werking
Wanneer de rijmodusselectieschakelaar
niet in de ECO-rijmodus staat.
Tijdelijk uitschakelen van de functies
van het ASC-systeem
Het ASC-systeem wordt mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld afhankelijk van de
rijomstandigheden, bijvoorbeeld
wanneer de banden slippen als gevolg
van plotseling accelereren.
De tonen klinken mogelijk niet als de
rijmodus in korte tijd continu wordt
gewijzigd.
5.2.7 Uitstoot van water (toets
H
2O)
Als het brandstofcelsysteem is
uitgeschakeld, wordt er automatisch
water via de uitlaatpijp uitgestoten.
Om de ophoping van water in
parkeergarages, enz. te beperken, kunt u
het water vóór het parkeren handmatig
afvoeren.
Toets H
2O
Als op de toets H
2O wordt gedrukt terwijl
het controlelampje READY brandt, stoot
de auto water uit. Als de toets nogmaals
wordt ingedrukt, stopt de uitstoot van
water.
5.2 Rijprocedures
165
5
Rijden

Page 184 of 530

Functie om fouten te voorkomen
Het brandstofcelsysteem kan niet worden
gestart als de tankdopklep open is. Als
het controlelampje READY brandt, gaat
de tankdopklep niet open.
Als “Open Filler Door Detected Stop in
Safe Place Close Hydrogen Filler Door”
(open klep waterstoftank, stop op een
veilige plaats, sluit klep waterstoftank)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De tankdopklep is open. Breng de auto op
een veilige plaats tot stilstand en sluit de
tankdopklep.
Als “Open Filler Door Detected Close
Hydrogen Filler Door Restart Vehicle”
(open tankklep gesignaleerd, sluit klep
waterstoftank, start auto weer) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
De tankdopklep is open en het
brandstofcelsysteem kan niet worden
gestart. Zet de selectiehendel in stand P,
zet het contact UIT en doe daarna het
volgende:
1. Controleer of de dop weer is
geplaatst.
2. Sluit de tankdopklep.
Als op dat moment de
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay uitgaat, is er
geen storing aanwezig. Als de melding
echter nog steeds wordt
weergegeven, is de sensor mogelijk
beschadigd. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Het systeem kan 1 keer worden
gestart door de startprocedure 5 keer
te herhalen (druk met ingetrapt
rempedaal de startknop 9 keer in met
intervallen van maximaal 2 seconden).
Bedien de auto nadat u gecontroleerd
hebt of het vulpistool voor
waterstofgas niet is aangesloten op
de auto.
5.5 Gebruik van de
ondersteunende systemen
5.5.1 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
volgende ondersteunende systemen en
draagt bij aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 186
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 197
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*
→Blz. 168
*Indien aanwezig
AHB (Automatic High Beam)
*
→Blz. 172
*Indien aanwezig
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 207
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
→Blz. 212
5.4 Tanken
182

Page 255 of 530

– De Parking Support Brake is
ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of lager.
– Er bevindt zich een stilstaand object
in de rijrichting van de auto, op een
afstand van ongeveer 2 tot 4 m.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat er harder dan normaal moet
worden geremd om een aanrijding
te voorkomen.
• Remregeling
– De begrenzingsregeling van het
brandstofcelsysteem is in werking.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat er onmiddellijk moet worden
geremd om een aanrijding te
voorkomen.
Voorwaarden voor werking van de
Parking Support Brake-functie
(stilstaande objecten rond de auto)
(auto's met Advanced Park)
Deze functie werkt wanneer niet alleen
aan een van de onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, maar ook
aan de werkingsvoorwaarden voor
stilstaande objecten voor en achter de
auto.
• Nadat het brandstofcelsysteem is
gestart, heeft de auto maximaal 7 m
gereden
• Stand R is geselecteerd.
• Nadat de transmissie vanuit stand R in
stand D is gezet en de auto maximaal
7 m heeft gereden
Voorwaarden voor het stoppen van de
werking van de Parking Support
Brake-functie (stilstaande objecten
voor en achter de auto/stilstaande
objecten rond de auto)
De werking van de functie stopt als aan
één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling vermogen
brandstofcelsysteem
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.– Het systeem stelt vast dat de
aanrijding voorkomen kan worden
met normaal remmen.
– Het statische object bevindt zich
niet langer op een afstand van
ongeveer 2 tot 4 m van de auto in de
rijrichting van de auto.
• Remregeling
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is
gebracht.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
nadat de auto tot stilstand is
gebracht door de remregeling.
– Het statische object bevindt zich
niet langer op een afstand van
ongeveer 2 tot 4 m van de auto in de
rijrichting van de auto.
Detectiegebied
Het detectiebereik van de Parking
Support Brake-functie (stilstaande
objecten voor en achter de
auto/stilstaande objecten rond de auto)
verschilt van dat van de Toyota Parking
Assist-sensor. (→Blz. 233) Daardoor
wordt de PKSB (Parking Support Brake)
mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de Toyota Parking
Assist-sensor een object en wordt er een
waarschuwing gegeven.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
→Blz. 230
Zijsensoren en zijcamera's
→Blz. 236
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 231
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 232
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
5
Rijden

Page 266 of 530

CToets wijzigen parkeertype
Als er meerdere toetsen worden
weergegeven, verschilt de functie
afhankelijk van de toestand van de
toets als volgt.
of: Wijzigen van het
beoogde parkeervak.
of: Selecteren van het
huidige beoogde parkeervak.
: Selecteer deze toets om over te
schakelen op de functie fileparkeren.
: Overschakelen naar functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit)
DToets MODE
Hiermee kunt u wisselen tussen de
geheugenfunctie en de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren. (→Blz. 276)
EToets “Start”
Hiermee kunt u de
parkeerbegeleiding starten.
FToets wijzigen richting haaks
inparkeren
Hiermee kunt u wisselen tussen de
functie parkeren (vooruit) en de
functie parkeren (achteruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (vooruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (achteruit)
GToets voor persoonlijke
voorkeursinstelling
Hiermee kunt u het instelscherm voor
Advanced Park weergeven.
(→Blz. 279)
HRegistratietoets
Selecteer deze toets om het
registreren van een parkeervak te
startenBegeleidingsscherm (bij achteruitrijden)
AWerkingsicoon
Wordt weergegeven als Advanced
Park is ingeschakeld.
BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)
*en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 228
*De gele lijn aan de zijkant wordt niet
weergegeven als de beoogde stoppositie
zich op een afstand van ongeveer 2,5 m
of meer van de auto bevindt.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 228), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
264

Page 268 of 530

AOngeveer 1 m*
BOngeveer 3 m of meer*
COngeveer 6 m of meer*
DOngeveer 5,5 m of meer*
Het systeem werkt mogelijk ook als er
slechts aan een kant van het beoogde
parkeervak een auto staat.
*Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
• Als er een parkeerplaats wordt
gesignaleerd waar uw auto kan
worden geparkeerd, wordt er een
vak met het beoogde parkeervak
weergegeven.
• Als het mogelijk is om hier te
fileparkeren, selecteer dan het
parkeervak en selecteer vervolgens
om over te schakelen op de
functie fileparkeren.
• Als het mogelijk is om zowel vooruit
als achteruit het parkeervak in te
rijden, selecteer dan het parkeervak
en selecteer vervolgens
ofom de richting te wijzigen.• Afhankelijk van de omgeving kan
deze functie mogelijk niet worden
gebruikt. Gebruik de functie voor
een ander parkeervak
overeenkomstig de informatie die
wordt weergegeven op het
multimedia-display.
3. Selecteer de toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
• Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) of “Backing Up...” (rijdt naar
achteren...) weergegeven en begint
de auto vooruit/achteruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced
Park Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de
buurt te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266

Page 270 of 530

2. Selecteer een pijl op het
multimedia-display om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden.
3. Trap het rempedaal in en selecteer de
toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit
te schakelen. Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Zodra de auto in een positie staat
waaruit u kunt wegrijden, wordt “You
can exit by moving the steering
wheel” (u kunt wegrijden door het
stuurwiel te bedienen) weergegeven.
Als het stuurwiel wordt bediend,
wordt “Advanced Park Finished”
(Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. De begeleiding wordt
beëindigd terwijl de auto rijdt. Pak
daarom het stuurwiel vast en rijd
vooruit.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. De
begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
Gebruik de functie wegrijden uit een
haaks parkeervak (vooruit/achteruit) niet
in een andere situatie dan bij het verlaten
van een haaks parkeervak. Trap het
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268

Page 273 of 530

• Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) weergegeven en begint de
auto vooruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced
Park Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de
buurt te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
Als u
selecteert op het
multimedia-display, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking
Assist weergegeven auto draaien.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Zelfs wanneer de auto parallel aan een
parkeervak tot stilstand wordt gebracht,
wordt een ernaast geparkeerde auto
mogelijk niet gesignaleerd. Als in dat
geval de auto wordt verplaatst naar een
punt waarop een geparkeerde auto kan
worden gesignaleerd, kan de begeleiding
worden gestart.
Na het remmen
→Blz. 267
OPMERKING
Bij gebruik van de functie fileparkeren
• Controleer of er geen obstakels
aanwezig zijn binnen de gele
afstandslijnen en tussen de auto en de
beoogde parkeerplaats. Als er
obstakels worden gesignaleerd
binnen de gele afstandslijnen of
tussen de auto en het beoogde
parkeervak, wordt de functie
fileparkeren uitgeschakeld of
onderbroken.
• Het beoogde parkeervak kan niet
correct worden ingesteld als het
parkeervak zich op een helling bevindt
of als er hoogteverschillen zijn.
Hierdoor kan de auto buiten het
beoogde parkeervak of scheef komen
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
271
5
Rijden

Page 281 of 530

OPMERKING(Vervolg)
• Stop bij het gebruik van de
geheugenfunctie altijd direct vóór de
stoppositie. Anders kan het
parkeervak mogelijk niet goed
worden gesignaleerd of wordt u
mogelijk niet begeleid tot het punt
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
• Gebruik de geheugenfunctie niet als
een camera is blootgesteld aan een
hevige schok of beelden van de
Panoramic View Monitor niet goed
zijn uitgelijnd.
• Omdat als een camera is vervangen de
plaatsingshoek van de camera
gewijzigd zal zijn, moeten de
parkeervakken van de
geheugenfunctie opnieuw worden
geregistreerd.
Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld. Houd
het stuurwiel stevig vast en trap het
rempedaal in om de auto tot stilstand te
brengen.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt
geopend
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in
werking• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd
“Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken
doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• Er is een bewegend of stilstaand
object waarmee uw auto in botsing
kan komen, gesignaleerd, waardoor de
begrenzingsregeling/remregeling van
het brandstofcelsysteem wordt
uitgevoerd.
• De cameratoets wordt ingedrukt
Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
5
Rijden

Page 285 of 530

Werking systeem
Druk op de schakelaar van de
SNOW-modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt
de SNOW-modus ingeschakeld en gaat
het controlelampje SNOW-modus op het
multi-informatiedisplay branden. Als de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
gaat het controlelampje SNOW-modus
uit.
Ty p e A
Ty p e B
Automatisch uitschakelen van de
SNOW-modus
De SNOW-modus wordt automatisch
uitgeschakeld als na het rijden in deze
stand het contact UIT wordt gezet.
5.5.17 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houder echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
Overzicht van de ondersteunende
systemen
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
5
Rijden

Page 286 of 530

EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen.
VDIM (Vehicle Dynamics Integrated
Management)
Coördineert de werking van de ABS-, BA-,
TRC-, VSC-, Hill Start Assist Control- en
EPS-systemen. Zorgt ervoor dat de
voertuigstabiliteit behouden blijft bij
uitwijkmanoeuvres op een glad wegdek
door de remkracht, het vermogen van het
brandstofcelsysteem, de
stuurbekrachtiging en de
overbrengingsverhouding van de
stuurinrichting aan te passen.
Automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter (indien
aanwezig)
De radarsensoren opzij achter signaleren
auto's achter u in dezelfde rijstrook.
Wanneer het systeem oordeelt dat er een
grote kans op een aanrijding van
achteren is, gaan de alarmknipperlichten
snel knipperen om de bestuurder van de
auto achter u te waarschuwen.
Tegelijkertijd wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay om de bestuurder te
informeren over de achteropkomende
auto.
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de remlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als het TRC-/VSC-/ABS-systeem in
werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC/VSC/ABS-
systeem in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
brandstofcelsysteem naar de wielen
beperken. Als u op
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
waarschijnlijk gemakkelijker los krijgen
door te ‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Auto's met linkse besturing
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >