TOYOTA PROACE CITY EV 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 201 of 352
201
Rijden
6
– Als op de witte pijl in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt.
AUTO-modus
Deze modus is standaard geactiveerd.Wanneer een obstakel zich bevindt ter hoogte van de rode lijn (minder dan 30 cm van de auto), wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving achter de auto (standaard) naar de weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm.De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels. Ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave.
NOTIC E
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.Het is belangrijk om tijdens het manoeuvreren de zijkanten van de auto in de gaten te houden met behulp van de buitenspiegels.Daarnaast geven de parkeersensoren achter
informatie over de omgeving van de auto.
Page 202 of 352
202
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplek verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers en fietsers zien aankomen.Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken.De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en rechts C.Deze weergave is alleen beschikbaar via het menu voor het veranderen van de weergave.
Park Assist
WARNI NG
Zie voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij uitvoeringen met handgeschakelde transmissie: het detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens in de desbetreffende richting om op deze plek te parkeren terwijl de bestuurder de rijrichting controleert, schakelt, accelereert en remt.Om de bestuurder te ondersteunen bij het controleren van de correcte parkeermanoeuvres, schakelt het systeem automatisch het display van de Top Rear Vision en de parkeersensoren in.Het systeem voert metingen uit van beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand tot de obstakels met behulp van in de voor- en achterbumper van de auto ingebouwde ultrasoonsensoren.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende manoeuvres:
A.Fileparkeren
B.Uitrijden van een parkeerplek na het fileparkeren
C.Haaks op de rijbaan inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van uw auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
Deze functie kan worden geactiveerd via het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Selecteer Park Assist.
WARNI NG
Als de functie is ingeschakeld, is de Blind Spot Monitoring-systeem niet actief.
Page 203 of 352
203
Rijden
6
NOTIC E
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre of het verlaten van de parkeerplek kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen.
Type manoeuvre selecteren
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen getoond: nadat het contact AAN is
gezet is dit standaard de pagina “Inrijden”, anders de pagina “Uitrijden”.► Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen.De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht.
Ter bevestiging van de selectie gaat dit lampje branden.
Zoeken naar een parkeerplek
► Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 m tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt.Het zoeken naar een parkeerplek wordt onderbroken bij een hogere snelheid. De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h.
NOTIC E
Voor “fileparkeren” moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 0,60 m.Voor “haaks inparkeren” moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.
NOTIC E
Als de functie Parking Assist via het menu Auto/Rijden van het touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd wordt.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er “OK” op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: “Stop de auto”, vergezeld van het “STOP”- teken in combinatie met een geluidssignaalAls de auto is gestopt, verschijnt een instructiepagina op het scherm.► Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden. De start van de manoeuvre wordt aangeduid door de weergave van deze pagina, met de melding “Manoeuvre wordt uitgevoerd” in combinatie met een geluidssignaal. Achteruitrijden wordt aangegeven door de volgende melding: “Laat het stuurwiel los en rijd achteruit”.Top Rear Vision en Parking Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
Page 204 of 352
204
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt houden.
Tijdens het manoeuvreren
Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de rijrichting bij het starten van het in- of uitrijden van een parkeervak (bij fileparkeren) of over alle uit te voeren manoeuvres bij het haaks op de rijbaan inparkeren.Deze instructies worden weergegeven als een symbool in combinatie met een melding:“Rijd achteruit”.
“Rijd vooruit”.De status van de manoeuvre wordt aangegeven door deze symbolen:Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven aan dat de bestuurder de controle over de auto moet terugnemen).De snelheidslimiet die u tijdens de manoeuvres moet aanhouden, wordt door deze symbolen
aangegeven:
77 km/h bij het inrijden van een parkeerplek.
55 km/h bij het verlaten van een parkeerplek.
WARNI NG
Tijdens een manoeuvre draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen en steek niet uw handen tussen de spaken van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden, met name tegemoetkomend verkeer.De bestuurder moet zich ervan verzekeren dat er geen objecten of personen zijn die de manoeuvre kunnen hinderen.
NOTIC E
De op het touchscreen weergegeven beelden van de camera('s) kunnen door het terrein worden vervormd.Bij schaduw, fel zonlicht of onvoldoende licht kan het beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment definitief worden onderbroken, hetzij door de bestuurder zelf of automatisch door het systeem.Onderbreking door de bestuurder:– de controle over de auto terugnemen.– de richtingaanwijzers activeren aan de tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
– losmaken van de veiligheidsgordel van de bestuurder.– UIT zetten van het contact.Onderbreking door het systeem:– bij overschrijding van de snelheidslimiet: 7 km/h tijdens inparkeren en 5 km/h bij het verlaten van de parkeerruimte.– activering van de antispinregeling op een glad wegdek.– openen van een portier of de achterklep.– afslaan van de motor.– storing in het systeem.– na 10 manoeuvres om in te parkeren of een parkeervak te verlaten (fileparkeren) of na 7 manoeuvres om in te parkeren (haaks op de rijbaan inparkeren).Het onderbreken van de manoeuvre schakelt automatisch de functie uit.Het symbool van de manoeuvre wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding “Manoeuvre geannuleerd” op het touchscreen.Een melding verzoekt de bestuurder om de controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de functie keert terug naar de beginweergave.
Einde van de inparkeer- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Het symbool van de manoeuvre wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding
“Manoeuvre voltooid” op het touchscreen.
Page 205 of 352
205
Rijden
6
De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal.Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre zelf moet voltooien.
Beperkingen van het systeem
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod, plaats waar werkzaamheden aan het wegdek worden uitgevoerd, plaats naast een greppel, enz.).– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar vermeldt deze niet vanwege een vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de manoeuvre; de auto kan geen traject voor het parkeren volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar de manoeuvre niet uitvoeren omdat de weg of rijstrook te smal is.– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres bij scherpe bochten.– Het systeem detecteert geen parkeerplekken die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels, enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken, enz.) zijn.– Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen kan beïnvloeden.
W ARNI NG
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:– Langs een zachte berm (greppel enz.), een kade of de rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel enz.).
WARNI NG
Gebruik het systeem niet in de volgende situaties:– Bij een te lage bandenspanning.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's is beschadigd.
W ARNI NG
Gebruik de functie evenmin in de volgende situaties:– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
dakdragers, fietsendrager op de achterklep, enz.).– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Als sneeuwkettingen zijn gemonteerd.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als de auto is voorzien van andere wielen dan de oorspronkelijke.– Bij wijzigingen aan één of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het TOYOTA-dealernetwerk.– Bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een geluidssignaal om een storing in het systeem aan te geven.Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.Als de storing in de parkeersensoren, die door het branden van dit lampje wordt aangegeven, tijdens het gebruik van het systeem optreedt, wordt de functie uitgeschakeld.Laat in het geval van een storing het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het
instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een waarschuwingsmelding.
WARNI NG
Breng de auto tot stilstand.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats en zet het contact UIT.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 206 of 352
206
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 en die is gemengd met resp. maximaal 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734 en EN16709 en die is gemengd met methylestervetzuren in percentages van resp. maximaal 7%, 10%, 20% en 30%. Als de brandstof B20 of B30 wordt gebruikt, ook al is het slechts incidenteel, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor “zware rijomstandigheden”) worden nageleefd.
Paraffinehoudende dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN15940.
WARNI NG
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie, enz.) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofsysteem).
NOTIC E
Alleen het gebruik van brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 (benzine) of B715000 (diesel) is toegestaan.
Diesel bij lage temperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om problemen bij het starten te voorkomen.
Rijden in het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële
benaming, enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 61 liter (benzine) of 50 liter (diesel).Reservehoeveelheid: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
/2
1 1Wanneer het minimumbrandstofniveau is bereikt, wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.Telkens wanneer u het contact aanzet, gaat het lampje branden, verschijnt de melding en klinkt het geluidssignaal, totdat er voldoende brandstof wordt getankt. Tijdens het rijden worden de melding en het geluidssignaal met toenemende frequentie herhaald naarmate het brandstofniveau daalt tot 0.Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over als de brandstof opraakt (diesel).
N
OTIC E
Een kleine pijl naast het waarschuwingslampje geeft aan aan welke kant van de auto de tankdopklep zich bevindt.
Page 207 of 352
207
Praktische informatie
7
WARNI NG
Stop & StartTank nooit als de motor in de STOP-stand staat. Zet in dat geval altijd het contact UIT.
Tanken
Er moet ten minste 10 liter brandstof worden getankt, wil de brandstofmeter het kunnen registreren.Bij het openen van de vuldop kan er een geluid hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door naar binnen stromende lucht. Dit is volkomen normaal en is een gevolg van de afdichting van het brandstofsysteem.Veilig tanken:► Zet altijd de motor uit.► Ontgrendel de auto met het Smart entry-systeem met startknop.► Open de tankdopklep.
► Bij een mechanische sleutel: steek de sleutel in de vuldop en draai hem linksom.
► Draai de vuldop open en plaats hem in de houder op de tankdopklep.► Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in.► Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.► Plaats de vuldop terug en sluit de dop door deze rechtsom te draaien.► Druk de tankdopklep dicht (uw auto moet
ontgrendeld zijn).
WARNI NG
Open de linker schuifdeur (indien aanwezig) niet als de tankdopklep is geopend. Anders kunnen de klep en de schuifdeur beschadigd raken en kan de persoon die tankt letsel oplopen.
WARNI NG
Als de tankdopklep is geopend en u de linker schuifdeur wilt openen, zal een mechanisme dit voorkomen.U kunt de deur wel voor de helft openen.Sluit de tankdopklep om de deur weer te kunnen gebruiken.
WARNI NG
Als de tankdopklep is geopend en u de linker schuifdeur wilt openen, zal een mechanisme dit voorkomen.U kunt de deur wel voor de helft openen.Sluit de tankdopklep om de deur weer te kunnen gebruiken.
Page 208 of 352
208
Uw auto is voorzien van een katalysator die de uitstoot van schadelijke stoffen in het uitlaatgas vermindert.
WARNI NG
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt en gevuld met de juiste brandstof voordat de motor kan
worden gestart.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is uitgerust met een veiligheidssysteem dat de toevoer van brandstof bij een aanrijding onderbreekt.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)Dankzij dit mechanisme wordt voorkomen dat de tank van een dieselauto met benzine wordt gevuld.De tankbeveiliging, die zich in de vulpijp bevindt, verschijnt wanneer de vuldop wordt verwijderd.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep. Hierdoor blijft het systeem vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
NOTIC E
Bij het vullen van de tank met een jerrycan kan de tankbeveiliging het gebruik van de verkeerde brandstof niet voorkomen.
NOTIC E
Rijden in het buitenlandOmdat de tankpistolen voor het tanken van diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto ertoe leiden dat tanken niet mogelijk is.Voordat u naar het buitenland gaat, is het raadzaam om bij een TOYOTA-dealer te informeren of de auto geschikt is om in het desbetreffende land brandstof te tanken.
Laadsysteem (elektrisch)
Elektrisch systeem 400 V
Het elektrische tractiesysteem, dat werkt met een spanning van ongeveer 400 V, wordt geïdentificeerd met oranje kabels en de onderdelen zijn gemarkeerd met dit symbool:
Page 209 of 352
209
Praktische informatie
7
WARNI NG
De aandrijflijn van een elektrische auto kan tijdens het gebruik en na het UIT zetten van het contact warm worden.Neem de waarschuwingsmeldingen op de labels, met name aan de binnenkant van de klep van de laadaansluiting, in acht.
WARNI NG
Bij problemenAlle werkzaamheden of wijzigingen aan het elektrische systeem (inclusief de tractiebatterij, stekkers, oranje kabels en overige onderdelen die van binnenuit of buitenaf zichtbaar zijn) is absoluut verboden: kans op ernstige brandwonden of een potentieel fatale elektrische schok (kortsluiting/elektrocutie)!Neem bij problemen altijd contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Dit label is alleen bedoeld voor gebruik door brandweermannen en onderhoudsdiensten bij werkzaamheden aan de auto.Niemand anders mag het op dit label getoonde apparaat aanraken.
WARNI NG
In het geval van een ongeval of als de bodemplaat van de auto wordt blootgesteld aan schokkenIn deze situaties kan het elektrische circuit of de tractiebatterij ernstig beschadigd raken.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats en zet het contact UIT.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WARNI NG
In het geval van een brandZorg ervoor dat alle inzittenden de auto onmiddellijk verlaten. Probeer de brand nooit zelf te bestrijden, kans op elektrocutie!Neem onmiddellijk contact op met de hulpdiensten en informeer hen dat het om een elektrische auto gaat.
WARNI NG
Bij het wassenControleer of de laadklep goed gesloten is alvorens de auto te wassen.Was de auto nooit terwijl de batterij geladen wordt.
WARNI NG
HogedrukreinigingHet is absoluut verboden om een hogedrukreiniger te gebruiken in de motorruimte of onder de carrosserie om schade aan elektrische onderdelen te voorkomen.Gebruik geen hogere druk dan 80 bar voor het wassen van de carrosserie.
Page 210 of 352
210
WARNI NG
Zorg ervoor dat er geen water of stof in de stekker of de laadaansluiting terechtkomt: kans op elektrocutie of brand!Sluit de laadstekker of -kabel nooit aan en neem hem nooit los met natte handen: kans op elektrocutie!
Tractiebatterij
Deze batterij slaat de energie op die de elektromotor en de uitrusting voor thermisch comfort in het passagierscompartiment voedt. De batterij raakt tijdens het gebruik ontladen en moet daarom regelmatig worden geladen. U hoeft niet te wachten met het laden van de tractiebatterij totdat het reserveniveau is bereikt.De levensduur van de batterij is afhankelijk van de rijstijl, de routes, het gebruik van uitrusting voor thermisch comfort en veroudering van de onderdelen van de batterij.
NOTIC E
Het verouderingsproces van de tractiebatterij wordt beïnvloed door diverse factoren, zoals klimaatomstandigheden, de afgelegde afstand en hoe vaak de snellaadprocedure is gebruikt.
WARNI NG
In geval van schade aan de tractiebatterijVoer nooit zelf werkzaamheden aan de auto uit.Raak vloeistoffen die uit de batterij lekken niet aan en was de huid na contact met deze stoffen overvloedig met water en neem zo snel mogelijk contact op met een arts.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Laadstekkers en
controlelampjes
1.Laadstekkers
2.Toets voor activeren van uitgesteld laden
3.Controlelampje vergrendeling stekkerBrandt permanent rood: stekker goed geplaatst en vergrendeld in de aansluiting.Knippert rood: stekker niet goed geplaatst of vergrendelen niet mogelijk.
4.Laadindicator
Status van de laadindicatorBetekenis
Brandt permanent witBegeleidende verlichting voor het openen van de laadklep en het losnemen van de laadkabel.
Brandt permanent blauwUitgesteld laden.
Knippert groenOpladen bezig.