TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 271 of 646

2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (ongeveer 30 km/h of
hoger) en druk op de schakelaar -SET
om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
schakelaar wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid:
→blz. 267
Uitschakelen en hervatten van de
ingestelde snelheid:→blz. 268
Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist (auto's met RSA)
Wanneer deze functie is ingeschakeld en
het systeem in de afstandsregelmodus
(→
blz. 265) werkt en een verkeersbord
met een snelheidslimiet wordt gesign-
aleerd, wordt de herkende snelheids-
limiet weergegeven met een pijl
omhoog/omlaag. De ingestelde snelheid
kan tot de herkende snelheidslimiet
worden verhoogd/verlaagd door de
schakelaar +RES/-SET ingedrukt te
houden.
• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid lager is dan de
herkende snelheidslimiet
Houd de schakelaar +RES ingedrukt.• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid hoger is dan de
herkende snelheidslimiet
Houd de schakelaar -SET ingedrukt.
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (auto's met RSA)U kunt de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist inschakelen/
uitschakelen via het scherm
op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 94,
blz. 102)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met Road Sign Assist in werking
is en u bergaf rijdt, overschrijdt de
rijsnelheid mogelijk de ingestelde
snelheid.
In dit geval wordt de weergegeven
ingestelde rijsnelheid verlicht en klinkt er
een zoemer om de bestuurder te
waarschuwen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
269
4
Rijden

Page 272 of 646

De Dynamic Radar Cruise Control kan
worden gebruikt als
• De selectiehendel staat in het 2e
bereik of hoger.
• Afhankelijk van de regelmodus kan dit
item op de volgende snelheden
worden ingesteld:
– Afstandsregelmodus: Ongeveer
30 km/h of hoger
– Constante-snelheidsregelmodus:
Ongeveer 30 km/h of hoger
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren.
Na het accelereren gaat de auto weer rijden
met de ingestelde snelheid. Als de afstand-
sregelmodus is ingeschakeld, neemt de
rijsnelheid echter mogelijk af tot onder de
ingestelde snelheid, zodat de afstand tot
de voorligger gehandhaafd blijft.
Selectie schakelstand
Selecteert een schakelstand die past bij
de rijsnelheid. Als het motortoerental te
hoog of te laag is, kan de regeling
automatisch worden uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen van de
afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt
automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties.
• Werkelijke rijsnelheid zakt onder
ongeveer 25 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• De sensor kan niet goed signaleren
omdat hij ergens door bedekt is.
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is. (Bijvoorbeeld:
Pre-Crash Safety-systeem,
wegrijregeling)• Als de selectiehendel in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal gedurende een
bepaalde tijd of langer wordt
ingetrapt.
• De parkeerrem is geactiveerd.
Als de afstandsregelmodus om een
andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld
wordt, kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Automatisch uitschakelen van de
constante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus
wordt automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties:
• Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan
ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde rijsnelheid.
• Werkelijke rijsnelheid zakt onder
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is. (Bijvoorbeeld:
Pre-Crash Safety-systeem,
wegrijregeling)
• Als de selectiehendel in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal gedurende een
bepaalde tijd of langer wordt
ingetrapt.
• De parkeerrem is geactiveerd.
Als de constante-snelheidsregelmodus
om een andere dan de hierboven
genoemde redenen automatisch
uitgeschakeld wordt, kan er een storing
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
270

Page 273 of 646

in het systeem aanwezig zijn. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met RSA)
werkt mogelijk niet goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 251). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de
schakelaar +RES/-SET:
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligt
Werking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor Dynamic Radar Cruise Control
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 224, blz. 427)Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd.
Omdat de sensor deze voertuigen
wellicht niet op de juiste manier
signaleert, wordt er mogelijk geen
naderingswaarschuwing (→blz. 268)
gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
• Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in
de bagageruimte vervoerd wordt,
enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
271
4
Rijden

Page 274 of 646

• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor voorliggers mogelijk
niet op de juiste manier signaleert, werkt
het systeem mogelijk niet goed.
• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn
• Als u veelvuldig stuurcorrecties moet
uitvoeren of frequent van rijstrook
wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
4.5.7 Cruise control*
*Indien aanwezig
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
Systeemonderdelen
Weergave instrumentenpaneel
Auto's met 4,2 inch of 7 inch display
AIngestelde snelheid
BControlelampjes
Auto's met 12,3 inch display
AIngestelde snelheid
BControlelampjes
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
272

Page 275 of 646

Bedieningsschakelaars
ASchakelaar +RES
BCruise control-hoofdschakelaar
CSchakelaar -SET
DUitschakeltoets
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
cruise control-hoofdschakelaar als
deze niet wordt gebruikt.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen Bij het afdalen
van een steile helling kan de
rijsnelheid de ingestelde snelheid
overschrijden.
• Bij het rijden met een
aanhangwagen
*of tijdens het slepen
in een noodgeval
*Auto's die een aanhangwagen kunnen
trekken. (→Blz. 178)Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de cruise control-
hoofdschakelaar om de cruise control
in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven. Druk nogmaals
op de schakelaar om de cruise control
uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (ongeveer 30 km/h of
hoger) en druk op de schakelaar -SET
om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
wordt weergegeven. De rijsnelheid op
het moment dat de schakelaar wordt
losgelaten, wordt de ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de schakelaar +RES of de
schakelaar -SET totdat de gewenste
snelheid is bereikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
273
4
Rijden

Page 276 of 646

1. Verhogen van de snelheid
2. Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Druk op de schakelaar.
Ruime afstelling: Houd de schakelaar
ingedrukt om de snelheid te wijzigen
en laat hem los als de gewenste
snelheid is bereikt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 1 km/h
*1of 1 mph*2
telkens als de schakelaar wordt bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
kan continu worden verhoogd of verlaagd
totdat de schakelaar wordt losgelaten.
*1Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
*2Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “mph”
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1. Als u op de uitschakeltoets drukt,
wordt de constante-
snelheidsregeling uitgeschakeld.De snelheidsregeling wordt ook
uitgeschakeld als het rempedaal of
het koppelingspedaal (alleen
handgeschakelde transmissie) wordt
ingetrapt.
2. Door op de schakelaar +RES te
drukken wordt de constante-
snelheidsregeling hervat.
Hervatten is mogelijk vanaf een
rijsnelheid hoger dan ongeveer
30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Er kan normaal met de auto
geaccelereerd worden. Na de
acceleratie gaat de auto weer rijden
met de ingestelde snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens op de
schakelaar -SET te drukken om de
nieuwe snelheid in te stellen.
Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De snelheidsregeling door de cruise
control wordt in de volgende gevallen
onderbroken:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan 16 km/h onder de
geprogrammeerde rijsnelheid.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• De parkeerrem is geactiveerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
274

Page 277 of 646

Als de waarschuwingsmelding voor de
cruise control op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven
Druk eenmaal op de cruise control-
hoofdschakelaar om het systeem uit te
schakelen en druk vervolgens opnieuw op
de schakelaar om het systeem weer in te
schakelen. Als er geen snelheid kan
worden geprogrammeerd of de cruise
control direct na het activeren weer wordt
uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in
het cruise control-systeem aanwezig. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
4.5.8 Snelheidsbegrenzer*
*Indien aanwezig
Er kan een gewenste maximumsnelheid
worden ingesteld met de cruise
control-schakelaar. (→Blz. 272) De
snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto
de ingestelde snelheid overschrijdt.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer uitgesch-
akeld wanneer deze niet in gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.

Op gladde wegen, bijvoorbeeld wegen
die nat zijn of bedekt zijn met ijs of
sneeuw
• Op steile hellingen
• Bij het rijden met een aanhang-
wagen
*of tijdens het slepen in een
noodgeval
*Auto's die een aanhangwagen
kunnen trekken. (→Blz. 178)Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de snelheidsbegrenzer uit te
schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
topsnelheid en druk op de schakelaar
-SET om de snelheid op te slaan.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1. Verhogen van de snelheid
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
275
4
Rijden

Page 278 of 646

2. Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Druk op de schakelaar.
Ruime afstelling: Houd de schakelaar
ingedrukt om de snelheid te wijzigen en
laat hem los als de gewenste snelheid is
bereikt.
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1. Als u op de uitschakeltoets drukt,
wordt de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld.
2. Door op de schakelaar +RES te
drukken wordt de snelheidsbegrenzer
opnieuw geactiveerd.
Instellen van de rijsnelheid
Als de schakelaar -SET wordt ingedrukt
terwijl de auto stilstaat of wanneer de
rijsnelheid 30 km/h of lager is, wordt de
snelheid ingesteld op 30 km/h.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en gaat
het multi-informatiedisplay branden:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de
cruise control geactiveerd wordt.
Als het controlelampje van de
snelheidsbegrenzer dooft en “Speed
Limiter Malfunction Visit Your Dealer”
(Storing snelheidsbegrenzer. Laat auto
bij dealer controleren) wordt
weergegeven
Zet de motor af en start de motor weer.
Stel na het weer starten van de motor de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het
snelheidsbegrenzersysteem. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*
*Indien aanwezig
De Blind Spot Monitor is een systeem dat
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper
gebruikt om de bestuurder te helpen de
veiligheid te controleren bij het wisselen
van rijstrook.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
• De Blind Spot Monitor is een
aanvullende functie die de
bestuurder er attent op maakt dat er
zich een auto in de dode hoek van de
buitenspiegels bevindt of snel van
achteren nadert richting de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de
Blind Spot Monitor. Omdat de functie
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
276

Page 279 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
niet kan beoordelen of het veilig is
om van rijstrook te wisselen, kan, als
uitsluitend op het systeem wordt
vertrouwd, een aanrijding het gevolg
zijn, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan. Aangezien het
systeem onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed
werkt, dient de bestuurder altijd zelf
de veiligheid te controleren.
Systeemonderdelen
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor.
BIndicatoren in buitenspiegel
Tijdens het rijden:
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd in de dode hoek van de
buitenspiegels of van achteren snel
de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die
zijde branden. Als de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
CControlelampje BSM
Als de BSM-functie is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Er zit mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz.
rond de sensoren in de achterbumper. Na
het verwijderen van het ijs, de sneeuw, de
modder, enz. van de achterbumper moet
het systeem weer normaal gaan werken.
Ook werken de sensoren mogelijk niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Malfunction Visit Your Dealer” (Storing
in Blind Spot Monitor. Ga naar uw
dealer) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 474)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Blind Spot Monitor goed
werkt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
277
4
Rijden

Page 280 of 646

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon. Als een sensor of de
omgeving ervan op de achterbumper
vuil is of bedekt is met sneeuw, werkt
de Blind Spot Monitor mogelijk niet
en wordt er een
waarschuwingsmelding (→blz. 277)
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 60 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
BSM-functie (→blz. 280) wordt
voldaan. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor
De Blind Spot Monitor
kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld viavan
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 474)
Als de Blind Spot Monitor wordt
ingeschakeld, gaat het controlelampje
BSM branden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
278

Page:   < prev 1-10 ... 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 ... 650 next >