stop start YAMAHA MAJESTY 400 2006 Instructieboekje (in Dutch)

Page 17 of 88


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
2
34
5
6
7
8
9

DAU11003
Controle- en
waarschuwingslampjes
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“ ” en “ ”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplampis ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch circuit dat de motor-
werking controleert defect is. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnose-
systeem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschu-
wingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU38620
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je controleert u door de sleutel naar “ON” te
draaien.
Als het controlelampje niet een paar secon-
den lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-4 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “ ”
en “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. Controlelampje startblokkering
4. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
1234

Page 23 of 88


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
2
34
5
6
7
8
9

Rechts
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht
en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aante geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem be-
krachtigt om de motor te starten met de
startmotor.
LET OP:

DCA10050
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor-
dat u de motor start.
DAU12732
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP:

DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-
den.
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Schakelaar alarmverlichting “ ”
3. Startknop “ ”
1
2
3

Page 32 of 88


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog uit:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de voor- of achterrem in en houd deze vast.
8. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Het systeem is in orde. De scooter mag worden gebruikt.
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De remschakelaar is mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De scooter mag niet worden gebruikt voordat
deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE JA NEE NEE JAOPMERKING:

Page 36 of 88


5-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15980
WAARSCHUWING

DWA10870

Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.

Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
laatgassen zijn giftig en het inade-
men ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en do-
delijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.

Start de motor om veiligheidsrede-
nen te allen tijde met de middenbok
naar beneden.
DAU34460
Starten van de motor
LET OP:

DCA10250
Zie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de ma-
chine in gebruik wordt genomen.
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als de zijstandaard is opgetrokken.
WAARSCHUWING

DWA10290

Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper-
systeem en volg daarbij de werkwij-
ze beschreven op pagina 3-17.

Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
OPMERKING:

Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere startpo-
ging moet zo kort mogelijk duren om de
accu te sparen. Laat de startmotor nooit
langer dan 10 seconden aaneen draaien.
LET OP:

DCA11040
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!

Page 76 of 88


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-37
1
2
3
4
5
6
7
8
9

Oververhitte motor
WAARSCHUWING

DWA10400

Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koe\
lvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en
stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wa\
cht tot de motor is afgekoeld.

Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke do\
ek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de ra-
diatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat d\
e nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de
dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder \
de dop.
OPMERKING:

Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden\
gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de v oorgeschre-
ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.

Page 85 of 88


INDEX
A
Aandachtspunten voor veilig motorrijden ..1-4
Accu.........................................................6-29
Achterlicht/remlicht unit ...........................6-32
Achterremblokkeerhendel ........................3-10
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ..............3-8
B
Banden ....................................................6-21
Bestuurderszadel, verstellen ...................3-14
Bougie, controleren .................................6-10
Brandstof .................................................3-12
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig .....5-3
C
Claxonschakelaar ......................................3-9
Contactslot/stuurslot ..................................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes .........3-3
Controlelampje grootlicht ...........................3-3
Controlelampjes richtingaanwijzers ...........3-3
Controlelampje startblokkering ..................3-3
Controlelijst voor gebruik ...........................4-2
D
Dimlichtschakelaar ....................................3-9
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren ..................................................6-27
Gereedschapsset ......................................6-1
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen..............................................6-34
Gloeilamp richtingaanwijzer (achter),
vervangen..............................................6-34
Gloeilamp richtingaanwijzer (voor) of
parkeerlichtgloeilamp, vervangen..........6-33
I
Identificatienummers .................................9-1Inrijperiode................................................. 5-3
K
Kabels, controleren en smeren ............... 6-26
Kabel van achterremblokkeerhendel,
afstellen ................................................. 6-24
Klepspeling .............................................. 6-20
Koelvloeistof ............................................ 6-16
Koplampgloeilamp, vervangen ................ 6-32
L
Lichtsignaalschakelaar .............................. 3-9
Locaties van onderdelen ........................... 2-1
Luchtfilterelementen, aftapslangen en
luchtfilterelement in
V-snaarbehuizing .................................. 6-17
M
Middenbok en zijstandaard, controleren
en smeren ............................................. 6-27
Modelinformatiesticker .............................. 9-2
Motorolie en oliefilterelement .................. 6-12
Multifunctioneel display ............................. 3-4
N
Noodstopschakelaar.................................. 3-9
O
Opbergcompartimenten........................... 3-15
P
Parkeren .................................................... 5-4
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema................................. 6-3
Problemen oplossen................................ 6-35
R
Remhendel, achterrem ............................ 3-10
Remhendels, smeren .............................. 6-27
Remmen .................................................... 5-2
Remvloeistofniveau, controleren ............. 6-25Remvloeistof, verversen.......................... 6-26
Richtingaanwijzerschakelaar..................... 3-9
S
Schakelaar alarmverlichting ...................... 3-9
Sleutelnummer .......................................... 9-1
Snelheidsmeter ......................................... 3-4
Sneller en langzamer rijden ...................... 5-2
Specificaties .............................................. 8-1
Stalling ...................................................... 7-3
Startblokkeersysteem................................ 3-1
Starten van de motor................................. 5-1
Startknop ................................................... 3-9
Startspersysteem .................................... 3-17
Storingzoekschema’s .............................. 6-36
Stroomlijn- en framepanelen, verwijderen
en aanbrengen ........................................ 6-6
Stuurschakelaars ...................................... 3-8
Stuursysteem, controleren ...................... 6-29
T
Tankdop .................................................. 3-11
Toerenteller ............................................... 3-4
U
Uitlaatkatalysator..................................... 3-13
V
Veiligheidsinformatie ................................. 1-1
Versnellingsbakolie ................................. 6-15
Verzorging ................................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer...................... 9-1
Voor- en achterremblokken
controleren ............................................ 6-24
Voorremhendel........................................ 3-10
Voorvork, controleren .............................. 6-28
Vrije slag gaskabel, controleren .............. 6-20
Vrije slag voor- en achterremhendel ....... 6-23