YAMAHA MAJESTY 400 2007 Instructieboekje (in Dutch)
Page 51 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
2
3
4
5
67
8
9
DAU34172
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoronderdeel
dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte
en aanslag slijten bougies op de lange duur.
Daarom moeten bougies worden verwijderd
en gecontroleerd volgens het periodieke
onderhouds- en smeerschema. Bovendien
kan aan het uiterlijk van de bougie de con-
ditie van de motor worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Open het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-14.)
2. Trek de mat van het opbergcomparti-
ment omhoog en verwijder dan de
bougiekap door de schroeven los te
halen.3. Verwijder de bougiedop.
4. Verwijder de bougie zoals getoond
met behulp van de bougiesleutel in de
boordgereedschapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur bij nor-
maal gebruik van de machine).
OPMERKING:
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar
behoren. Probeer dergelijke problemen niet
zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw machine nakijken door een Yamaha
dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige kool-
stof- of andere aanslag. Vervang in-
dien nodig de bougie.
1. Bodembekleding opbergcompartiment
2. Bougiekap
3. Schroef
1. Bougiedop
1
2
3
1
1. Bougiesleutel
1
Page 52 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de bougiekabel is vastge-
maakt in de slangklem zoals aangegeven.5. Monteer de bougiekap door de
schroeven aan te brengen.
6. Plaats de mat van het opbergcompar-
timent in de oorspronkelijke positie.
7. Sluit het bestuurderszadel.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CR7E
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
1
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 Nm (1.25 m·kgf, 9 ft·lbf)
1. Bougiedop
2. Bougiekabelklem
1
2
Page 53 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
2
3
4
5
67
8
9
DAU34181
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen volgens de intervalpe-
rioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema, en wanneer de indica-
tor olieverversing gaat branden.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olie-
vuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
4. Controleer of de onderlegring bescha-
digd is en vervang indien nodig.
1. Olievuldop
2. Peilstok
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
1
3
4
1
2
1. Olieaftapplug
1
Page 54 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
Sla de stappen 5–7 over als het oliefilterele-
ment niet wordt vervangen.
5. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.6. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ringen.
LET OP:
DCA12910
Bij het verwijderen van het oliefilterdek-
sel zal de compressieveer naar buiten
vallen. Zorg ervoor dat u de compressie-
veer niet kwijtraakt.
7. Monteer de compressieveer en het
oliefilterdeksel door de bouten aan te
brengen en zet deze dan vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
1. Olieaftapplug
2. Ring
2
1
1. Bout
2. Oliefilterdeksel
21
1. Oliefilterdeksel
2. O-ring
3. Drukveer
4. Oliefilterelement
1
2
3
4
Page 55 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
2
3
4
5
67
8
9
OPMERKING:
Zorg dat de O-ringen correct aanliggen.
8. Breng de onderlegring en de olieaftap-
plug aan en zet de plug dan vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
OPMERKING:
Controleer of de onderlegring correct aan-
ligt.
9. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.
LET OP:
DCA11670
Gebruik geen olie met een
“CD”-dieselspecificatie of een ho-
gere kwaliteit dan gespecificeerd.
Gebruik ook geen olie met een
“ENERGY CONSERVING II” of ho-
gere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
10. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
11. Stel de indicator olieverversing op de
volgende wijze terug.
Terugstellen van de indicator oliever-
versing
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “OIL CHANGE”-knop inge-drukt voor twee tot acht seconden.
3. Laat de “OIL CHANGE”-knop los, de
indicator olieverversing zal nu uitgaan.
OPMERKING:
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voor-
dat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven. Volg
de hierboven beschreven werkwijze om de
indicator olieverversing terug te stellen
voordat de olieverversingstermijn is verstre-
ken, maar kijk wel of de indicator ca. 1.4 se-
conde brandt nadat de “OIL
CHANGE”-knop is losgelaten; zo niet, her-
haal dan de procedure.
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele-
ment:
1.50 L (1.59 US qt) (1.32 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
1.70 L (1.80 US qt) (1.50 Imp.qt)
1. “OIL CHANGE”-knop
1
Page 56 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU20061
Versnellingsbakolie
Vóór elke rit moet het eindoverbrengings-
huis worden gecontroleerd op olielekkage.
In geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en te
laten repareren. Bovendien dient de ver-
snellingsbakolie als volgt te worden ver-
verst op de aangegeven tijdstippen in het
periodieke onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm de versnellings-
bakolie op door een paar minuten te
gaan rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de gebruik-
te olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het eindoverbren-
gingshuis af te tappen.5. Breng de aftapplug voor de versnel-
lingsbakolie aan en zet hem vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
6. Voeg de benodigde hoeveelheid aan-
bevolen versnellingsbakolie toe, breng
de olievuldop aan en draai deze vast.
WAARSCHUWING
DWA11310
Zorg dat er geen verontreinigingen
het cardanhuis kunnen binnendrin-
gen.
Zorg dat er geen olie op de banden
of wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op olie-
lekkage. Zoek in geval van lekkage
naar de oorzaak.
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. Olieaftapplug eindoverbrenging
Aanhaalmoment:
Aftapplug versnellingsbakolie:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
2
1
Page 57 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
2
3
4
5
67
8
9
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU34192
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Trek de rechter voetplaatmat omhoog
zoals getoond.3. Verwijder de afdekkap over het koel-
vloeistofreservoir door de schroef los
te halen.
4. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
5. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, open dan de dop van het koel-
vloeistofreservoir, vul koelvloeistof bij
tot de merkstreep voor maximumni-
veau en sluit de dop van het koelvloei-
stofreservoir weer.
1. Voetplaatmat rechterzijde
1. Schroef
2. Kap koelvloeistofreservoir
1
1
2
Page 58 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
1
2
3
4
5
6
7
8
9
LET OP:
DCA10471
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Vervang, indien water in plaats van
koelvloeistof is gebruikt, het water
zo snel mogelijk door koelvloeistof.
Anders is het koelsysteem niet be-schermd tegen vorst en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vriespercentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
6. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
7. Plaats de voetplaatmat aan de rech-
terzijde in de oorspronkelijke positie.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-38 nadere instructies ver-
meld.
DAU34204
Luchtfilterelementen,
aftapslangen en
luchtfilterelement in
V-snaarbehuizing
De luchtfilterelementen en het luchtfilterele-
ment in de V-snaarbehuizing moeten wor-
den gereinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema. Reinig alle luchtfilterele-
menten vaker als u in zeer stoffige of
vochtige gebieden rijdt.
Luchtfilterelementen vervangen
1. Zet de scooter op de middenbok.
OPMERKING:
Werk als volgt bij beide luchtfilterelemen-
ten.
2. Verwijder het deksel van het luchtfilter-
huis door de rubber dop en de schroe-
ven te verwijderen.
1. Merkstreep minimumniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.32 L (0.34 US qt) (0.28 Imp.qt)
1
2
3
Page 59 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
2
3
4
5
67
8
9
Links
Rechts
3. Trek het luchtfilterelement los.
Links
Rechts
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
6. Breng de rubber dop aan.
LET OP:
DCA12922
Controleer of beide luchtfilterele-
menten correct in de behuizingen
zijn aangebracht.
Vervang beide filterelementen altijd
tegelijkertijd om slechte prestaties
of beschadiging van de motor te
voorkomen.
Laat de motor nooit draaien terwijl
de luchtfilterelementen afwezig
zijn, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuiger(s) en/of de ci-
linder(s).
Reinigen van de luchtfilteraftapslangen
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de onderzijde van beide luchtfilterhui-
zen water of vuil heeft verzameld.
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel
3. Rubber dop
1
21
13
3
1
1
23
1. Luchtfilterelement
1. Luchtfilterelement
1
1
Page 60 of 94
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Links
Rechts
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
Reinigen van het luchtfilterelement in
de v-snaarbehuizing
1. Verwijder het stroomlijnpaneel E. (Zie
pagina 6-6.)
2. Verwijder het paneel B. (Zie
pagina 6-6.)
3. Verwijder het linkerdeksel van het
luchtfilter.
4. Verwijder het luchtfilterdeksel op de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.
5. Verwijder het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing door de schroeven
te verwijderen.6. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil-
terelement in de V-snaarbehuizing om
het meeste stof en vuil te verwijderen
en blaas dan het nog achtergebleven
vuil weg met perslucht zoals getoond.
7. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
1. Aftapslang luchtfilter
1. Aftapslang luchtfilter
1
1
1. Schroef
2. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2
111
1. Schroef
2. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
2
1 1