YAMAHA TMAX 2006 Instructieboekje (in Dutch)

Page 51 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
2
3
4
5
67
8
9

DAU19853
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon wor-
den vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
LET OP:

DCA11290
Om het olieniveau te controleren moet
de motor koud zijn, anders wordt het ni-
veau verkeerd aangegeven.
OPMERKING:

Zorg dat de machine rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem twee minuten
warmdraaien en zet hem dan uit.
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas linksonder in
het carter.
OPMERKING:

Het motorolieniveau moet tussen de merk-strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpa-
troon)
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
OPMERKING:

Sla de stappen 4–6 over als de oliefilterpa-
troon niet wordt vervangen.
1. Kijkglas olieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1
32

1. Olievuldop
1. Olieaftapplug
1
1

Page 52 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
1
2
3
4
5
6
7
8
9

4. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
OPMERKING:

De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
5. Smeer een dun laagje motorolie op de
o-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
OPMERKING:

Zorg dat de o-ring correct aanligt.
6. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon en
zet deze dan met een momentsleutel
vast met het voorgeschreven aanhaal-
moment.7. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
8. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.
LET OP:

DCA11620

Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olieën
met een “CD” dieselspecificatie of
olieën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.

Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
9. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
10. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
1. Oliefiltersleutel
2. Oliefilterpatroon
2
1

1. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12.3 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31.1 ft·lbf)
1

Aanbevolen motorolie:
SAE 10W-30 of SAE 10W-40 (API
SE, SF, SG of hoger)
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
2.80 L (2.96 US qt) (2.46 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.90 L (3.07 US qt) (2.55 Imp.qt)

Page 53 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
2
3
4
5
67
8
9

11. Stel de indicator olieverversing op de
volgende wijze terug.
Terugstellen van de indicator oliever-
versing
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “OIL CHANGE”-knop inge-
drukt voor twee tot acht seconden.
3. Laat de “OIL CHANGE”-knop los, de
indicator olieverversing zal nu uitgaan.
OPMERKING:

Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voor-
dat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
het eerstvolgende tijdstip voor olieverver-
sing weer correct wordt aangegeven. Volgde hierboven beschreven werkwijze om de
indicator olieverversing terug te stellen
voordat de olieverversingstermijn is verstre-
ken, maar kijk wel of de indicator ca. 1,4 se-
conde brandt nadat de “OIL
CHANGE”-knop is losgelaten; zo niet, her-
haal dan de procedure.
DAU19993
Kettingkastolie
De kettingkastolie moet als volgt worden
ververst op de tijdstippen aangegeven in
het periodieke onderhouds- en smeersche-
ma.
1. Verwijder het paneel F. (Zie
pagina 6-6.)
2. Zet een oliecarter onder de aandrijf-
kettingkast om de gebruikte olie op te
vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit de kettingkast af te
tappen.
4. Installeer de aftapbout in de ketting-
kast en draai deze dan vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
1. “OIL CHANGE”-knop
1

1. Olievuldop kettingkast
2. Aftapbout kettingkastolie
1
2

Page 54 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9

5. Voeg de aangegeven hoeveelheid van
de aanbevolen ketttingkastolie toe.
6. Veeg de peilstok schoon, steek deze
in de vulopening (zonder vast te
draaien) en verwijder hem dan om het
olieniveau te controleren.
OPMERKING:

Het kettingkast-olieniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau liggen.7. Als het kettingkast-olieniveau bene-
den de merkstreep voor minimumni-
veau ligt, vul dan voldoende olie, van
de aanbevolen soort, bij tot het correc-
te niveau.
8. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
LET OP:

DCA15010

Zorg dat er geen verontreinigingen
in aandrijfkettingkast terechtko-
men.

Zorg dat er geen olie op de banden
of wielen terechtkomt.
9. Controleer de aandrijfkettingkast op
olielekkage. Zoek in geval van lekkage
naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20122
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING:


Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.

Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Verwijder de afdekkap over het koel-
vloeistofreservoir door de schroef los
te halen.
Aanhaalmoment:
Aftapbout kettingkastolie:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14.5 ft·lbf)
Voorgeschreven kettingkastolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.70 L (0.74 US qt) (0.62 Imp.qt)

1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau1
2

Page 55 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
2
3
4
5
67
8
9

3. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:

Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.4. Open de reservoirdop, vul koelvloei-
stof bij tot de merkstreep voor maxi-
mumniveau en sluit de reservoirdop
weer als de koelvloeistof bij of bene-
den de merkstreep voor minimumni-
veau staat.
LET OP:

DCA10470

Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.

Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
1. Kap koelvloeistofreservoir
2. Schroef
1
2

1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
12

1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.35 L (0.37 US qt) (0.31 Imp.qt)
1

Page 56 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9

bevriezing en corrosie.

Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
WAARSCHUWING

DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-
vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
5. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de schroef aan te brengen.
OPMERKING:


De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-32 nadere instructies ver-
meld.
DAU21120
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden gerei-
nigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Reinig het luchtfilterelement vaker als u
in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-6.)
2. Verwijder de kuipruit door de schroe-
ven los te halen.
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven los te halen en trek dan het
luchtfilterelement eruit.4. Geef een paar tikjes tegen het luchtfil-
terelement om het meeste stof en vuil
te verwijderen en blaas dan het nog
achtergebleven vuil weg met perslucht
zoals afgebeeld. Vervang het luchtfil-
1. Schroef
1
1(×5)

1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Luchtfilterelement
1
2
2
1

Page 57 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
2
3
4
5
67
8
9

terelement als dit beschadigd is.
5. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
LET OP:

DCA10480

Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is ge-
plaatst.

Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige slij-
tage bij de zuiger(s) en/of de cilin-
der(s).
6. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
7. Breng de kuipruit en het stroomlijnpa-
neel aan.
DAU33481
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
OPMERKING:

De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
1. Verwijder het paneel B. (Zie
pagina 6-6.)
2. Controleer het stationair toerental en
stel dit indien nodig volgens de specifi-
catie af door de stationair stelschroef
te verdraaien. Draai de schroef in de
richting (a) om het stationair toerental
te verhogen. Draai de schroef in de
richting (b) om het stationair toerental
te verlagen.
OPMERKING:

Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven be-
schreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
3. Monteer het paneel.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1100–1300 tpm
1(a)
(b)

Page 58 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9

DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING

DWA10500

De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).

De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
1. Vrije slag gaskabel
1

Page 59 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
2
3
4
5
67
8
9
WAARSCHUWING

DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en
rij-eigenschappen en de veiligheid van
uw machine. Neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.

DE MACHINE NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
machine kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controleverlies
of ernstig letsel. Zorg dat het totale
gewicht van de bestuurder, de pas-sagier, de bagage en de gemonteer-
de accessoires nooit het
voorgeschreven maximumlaadge-
wicht voor de machine overschrijdt.

Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.

Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.

Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.

Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING:

De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm

2

)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm
2

)
XP500 90–190 kg (198–419 lb)
XP500A 90–185 kg (198–408 lb):
Voor:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm
2

)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm
2

)
Maximale belasting*:
XP500 190 kg (419 lb)
XP500A 185 kg (408 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte12
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)

Page 60 of 86


PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
WAARSCHUWING

DWA10470

Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.

De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-
ring beschikt.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.

Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.

Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalan-
ceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel
zal mogelijk slecht functioneren, of kan
een slechte wegligging en een verkor-
te levensduur van de banden tot ge-
volg hebben.

Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAU33453
Vrije slag voor- en
achterremhendel
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha
dealer het remsysteem inspecteren.
Voorband:
Maat:
120/70R14 M/C 55H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252F
BRIDGESTONE/TH01F
Achterband:
Maat:
160/60R15 M/C 67H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D252
BRIDGESTONE/TH01R

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 90 next >