YAMAHA VERSITY 300 2005 Instructieboekje (in Dutch)

Page 51 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
7. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
8. Stel de indicator olieverversing terug.
(Zie pagina 3-2.)
DAU20060
Versnellingsbakolie Vóór elke rit moet het eindoverbrengings-
huis worden gecontroleerd op olielekkage.
In geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en te
laten repareren. Bovendien dient de ver-
snellingsbakolie als volgt te worden ver-
verst op de aangegeven tijdstippen in het
periodieke onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door
een paar minuten te gaan rijden en zet
dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de gebruik-
te olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het eindoverbren-
gingshuis af te tappen.5. Breng de olieaftapplug van de versnel-
lingsbakolie aan en zet hem vast met
het voorgeschreven aanhaalmoment.
6. Voeg de benodigde hoeveelheid aan-
bevolen versnellingsbakolie toe, breng
de olievuldop aan en draai deze vast.1. Olievulplug eindoverbrenging
1
ZAUM0441
1. Olieaftapplug eindoverbrenging
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug versnellingsbakolie:
22 Nm (2.2 m·kgf, 15.9 ft·lbf)
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)

Page 52 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
WAARSCHUWING
DWA11310

Zorg dat er geen verontreinigingen
het cardanhuis kunnen binnendrin-
gen.

Zorg dat er geen olie op de bandenof wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op olie-
lekkage. Zoek in geval van lekkage
naar de oorzaak.
DAU20070
Koelvloeistof Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20230
Controleren van het koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofreservoir bevindt zich on-
der de accukap. (Zie pagina 6-8.)
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.

Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutiefworden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum en maximumniveau staan.3. Open de reservoirdop, vul koelvloei-
stof bij tot de merkstreep voor maxi-
mumniveau en sluit de reservoirdop
weer als de koelvloeistof bij of bene-
den de merkstreep voor minimumni-
veau staat.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
1. Dop koelvloeistofreservoir
1
2
ZAUM0444
1
ZAUM0445

Page 53 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
4. Breng de accukap aan.LET OP:
DCA10470

Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.

Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.

Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectiefzijn.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-32 nadere instructies ver-meld.
DAU33030
De koelvloeistof verversen
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer.
DAUM2030
Luchtfilter en
luchtfilterelementen in v-
snaarbehuizing Het luchtfilter en de luchtfilterelementen in
de v-snaarbehuizing moeten worden gerei-
nigd volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Reinig beide luchtfilterelementen vaker
als u in zeer stoffige of vochtige gebieden
rijdt.LET OP:
DCA10530

Controleer of beide luchtfilterele-
menten correct in de behuizingen
zijn aangebracht.

Laat de motor nooit draaien terwijl
de luchtfilterelementen afwezig zijn,
dat kan leiden tot overmatige slijta-
ge bij de zuiger(s) en/of de cilin-der(s).
Reinigen van het luchtfilterelement
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen. Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.40 L (0.42 US qt) (0.35 Imp.qt)

Page 54 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
3. Trek de filterspons samen met het
gaasplaatje naar buiten, reinig hem
met oplosmiddel en wring het overge-
bleven oplosmiddel uit de spons.
4. Controleer of de filterspons bescha-
digd is en vervang indien nodig.
5. Laat de filterspons eerst drogen.
6. Breng olie van de aanbevolen soort
aan op het hele oppervlak van de filter-
spons en wring dan de overtollige olie
uit.
OPMERKING:Het sponsmateriaal moet nat zijn maar magniet druipen.
7. Breng het sponsmateriaal aan in het
luchtfilterhuis.
8. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Het luchtfilterelement in de v-snaarbe-
huizing reinigen
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel op de v-
snaarbehuizing door de schroeven te
verwijderen.3. Blaas het vuil met perslucht uit het
luchtfilterelement (zie afbeelding).
4. Controleer het luchtfilterelement in de
v-snaarbehuizing op beschadiging en
vervang indien dat nodig is.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
3. Filterspons
4. Gaasvel1
2 2
3
4
ZAUM0446
Aanbevolen olie:
Olie voor schuimrubberen luchtfiltersZAUM0447
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Schroef
1. Luchtfilterdeksel v-snaarbehuizing
2. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing

Page 55 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
6
5. Monteer het luchtfilterdeksel in de v-
snaarbehuizing door de schroeven
aan te brengen.
6. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
DAU21300
Afstellen van de carburateur De carburateur vormt een belangrijk onder-
deel van de motor en moet zeer precies
worden afgesteld. Laat daarom alle carbu-
rateurafstellingen over aan een Yamaha
dealer die over de benodigde vakkennis en
ervaring beschikt.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel De vrije slag van de gaskabel dient 1.5–3.0
mm (0.06–0.12 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.1. Vrije slag gaskabel1ZAUM0051

Page 56 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
6
DAU21401
Klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUM2040
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500

De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).

De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor ditmodel is vastgesteld.
ZAUM0053
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
180 kPa (26 psi) (1.80 kgf/cm²)
Achter:
190 kPa (28 psi) (1.90 kgf/cm²)
90–160 kg (198–353 lb):
Voor:
180 kPa (26 psi) (1.80 kgf/cm²)
Achter:
200 kPa (29 psi) (2.00 kgf/cm²)
160–202 kg (353–445 lb):
Voor:
190 kPa (28 psi) (1.90 kgf/cm²)
Achter:
220 kPa (32 psi) (2.20 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
202 kg (445 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires

Page 57 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-19
6
WAARSCHUWING
DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rij-
eigenschappen en de veiligheid van uw
machine. Neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
machine kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controleverlies
of ernstig letsel. Zorg dat het totale
gewicht van de bestuurder, de pas-
sagier, de bagage en de gemonteer-
de accessoires nooit het
voorgeschreven maximumlaadge-
wicht voor de machine overschrijdt.

Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.

Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.

Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.

Controleer vóór iedere rit de condi-tie en spanning van de banden.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING:De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-tijd de lokale voorschriften in acht.Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
WAARSCHUWING
DWA10470

Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts ef-
fect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.

De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en erva-ring beschikt.
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
1
2
ZAUM0054
Voorband:
Maat:
120/80-14 58P
Fabrikant/model:
MICHELIN/PILOT CITY TL
Achterband:
Maat:
150/70-14 66P
Fabrikant/model:
MICHELIN/PILOT CITY TL

Page 58 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-20
6
DAU21960
Gietwielen Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw scooter.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Pro-
beer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haar-
scheurtjes vertoont.

Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd.
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mo-
gelijk slecht functioneren, of kan een
slechte wegligging en een verkorte le-
vensduur van de banden tot gevolg
hebben.

Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen ver-
krijgt.
DAUM2060
Vrije slag van voor- en
achterremhendel controleren De vrije slag van de remhendel dient 2.0–
5.0 mm (0.08–0.20 in) te bedragen, zoals
weergegeven. Controleer de vrije slag vande remhendel regelmatig en laat indien no-
dig een Yamaha dealer het remsysteem
controleren.
WAARSCHUWING
DWA10640
Als de vrije slag van de remhendel niet
normaal is, wijst dat op een serieus de-
fect in het remsysteem. Laat het remsys-
teem vóór gebruik van de scooter
nakijken of repareren door een Yamahadealer.
1. Vrije slag voorremhendel
1. Vrije slag achterremhendel
1
ZAUM01071ZAUM0108

Page 59 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-21
6
DAU22390
Controleren van voor- en
achterremblokken De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in-
dicatorgroef, zodat het remblok kan worden
gecontroleerd zonder de rem te demonte-
ren. Let op de slijtage-indicatorgroef om de
remblokslijtage te controleren. Wanneer
een remblok zover is afgesleten dat de slij-
tage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen,
vraag dan een Yamaha-dealer de remblok-
ken als set te vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
minder is dan 3.8 mm (0.15 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU22580
Controleren van
remvloeistofniveau Voorrem
Achterrem
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het
remsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
1. Slijtage-indicatorgroef remblokZAUM05921
1
1. Remvoeringdikte
1ZAUM0451
1. Merkstreep minimumniveau
1. Merkstreep minimumniveau
MIN
1
ZAUM0453
MIN
1
ZAUM0452

Page 60 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-22
6
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk
op verregaande remblokslijtage en/of lekka-
ge in het remsysteem. Als het remvloeistof-
niveau laag is, controleer dan de
remblokken op slijtage en het remsysteem
op lekkage.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het
remvloeistofreservoir horizontaal
staan.

Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen
de rubber afdichtingen verslechteren
en zo lekkage en slechte remwerking
teweegbrengen.

Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke che-
mische reacties optreden en kan de
remwerking verslechteren.

Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreservoir
kan binnendringen. Water zal hetkookpunt van de remvloeistof aanzien-
lijk verlagen zodat dampbelvorming
kan optreden.

Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste
remvloeistof steeds direct af.

Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk ver-
der dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
DAUM1360
Verversen van remvloeistof Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat bovendien de
remslang eens in de vier jaar vervangen, of
zodra deze lek is of beschadigd blijkt.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 90 next >