YAMAHA XT1200Z 2011 Instructieboekje (in Dutch)

Page 11 of 106

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruit-
slag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
 Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
 Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
 Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo ’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.

Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de
“OFF ”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.

Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.

Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).

Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak ver-
oorzaken.
U23PD1D0.book Page 4 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 12 of 106

VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1

Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.
U23PD1D0.book Page 5 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 13 of 106

BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
143
2
87 65
11 10 9
1. Tankdop (pagina 3-21)
2. Slot bestuurderszadel (pagina 3-24)
3. Handgreep
4. Bagagedrager (pagina 3-30)
5. Vulplug cardanolie (pagina 6-14)
6. Aftapplug cardanolie (pagina 6-14)
7. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-15)
8. Schakelpedaal (pagina 3-17) 9. Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-11)
10.Olieaftapplug (carter) (pagina 6-11)
11.Oliefilterpatroon (pagina 6-11)
U23PD1D0.book Page 1 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 14 of 106

BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
2
1
43
85
6
7
9
14 11 13 12 10
1. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)
2. Stelknop voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-28)
3. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-27)
4. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-27)
5. Hoofdzekering (pagina 6-29)
6. Zekering ABS-motor (pagina 6-29)
7. Zekeringenkastje (pagina 6-29)
8. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-27) 9. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
10.Accu (pagina 6-28)
11.Olievuldop (pagina 6-11)
12.Kijkglas olieniveau (pagina 6-11)
13.Rempedaal (pagina 3-18)
14.Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-28)U23PD1D0.book Page 2 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 15 of 106

BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
87654
321
9
10
1. Koppelingshendel (pagina 3-16)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-15)
3. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-22)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-8)
5. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 3-34)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-22)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-15)
8. Remhendel (pagina 3-17) 9. Gasgreep (pagina 6-17)
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
U23PD1D0.book Page 3 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 16 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
DAU49431
D-mode (rijmodus) D-mode is een elektronisch geregeld motor-
prestatiesysteem met twee modusselecties
(toermodus “T ” en sportmodus “S” ).
Druk de rijmodusschakelaar “MODE ” in om
te wisselen tussen de modi. (Zie pagina
3-16 voor uitleg over de rijmodusschake-
laar.)OPMERKINGMaak uzelf vertrouwd met de werking van
D-mode en de rijmodusschakelaar MODE
alvorens het systeem te gebruiken.Toermodus “T ”
De toermodus “T ” is geschikt voor verschil-
lende rijsituaties. Deze modus biedt een soepel rijgedrag van
het lage- tot het hogetoerenbereik.
Sportmodus “
S”
Vergeleken met de toermodus biedt deze
modus een sportievere motorrespons in het
lage- en middelhogetoerenbereik.
DAU10977
Startblokkeersysteem Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)

twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor-
den gecodeerd

een transponder (die is ge ïntegreerd in
de codeersleutel)

een startblokkeereenheid

een ECU

een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-8.)
1. Rijmodusschakelaar “MODE ”
1
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
U23PD1D0.book Page 1 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 17 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.LET OP
DCA11821

ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten wor-
den (d.w.z. als er een nieuwe stan-
daardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het ge-
hele startblokkeersysteem vervan-
gen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan- daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
beeld speakers enz.).

Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de
sleutels.

Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.

U mag de sleutels nooit slijpen of de
vorm ervan wijzigen.

U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.

Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.

Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
blokkeersystemen altijd op een an-
dere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.

Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze signaalstoring veroorzaken.
DAU10472
Contactslot/stuurslot Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.OPMERKINGGebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU26811
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en de
U23PD1D0.book Page 2 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 18 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet wor-
den uitgenomen.OPMERKINGDe koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “OFF ” of
“ LOCK ” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10691
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK ”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit. Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar
“OFF ”. Houd de sleutel hier-
bij ingedrukt.
DAU39460
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlich-
ten, de kentekenverlichting en de parkeer-
lichten branden. De alarmverlichting en
richtingaanwijzers kunnen worden inge-
schakeld, maar alle andere elektrische sys-
temen zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar “” te kunnen draaien.
1. Drukken.
2. Draaien.12
1. Drukken.
2. Draaien.12
U23PD1D0.book Page 3 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 19 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
LET OP
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU49391
Controle- en waarschuwings-
lampjes
DAU11030
Controlelampjes
richtingaanwijzers“” en“”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11254
Waarschuwingslampje
olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON ” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Waarschuwingslampje olieniveau “”
3. Controlelampje tractieregeling “TCS”
4. Controlelampje linker richtingaanwijzers “”
5. ABS-waarschuwingslampje “”
6. Controlelampje grootlicht “”
7. Vrijstandcontrolelampje “”
8. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “”
9. Controlelampje startblokkering
10.Controlelampje rechter richtingaanwijzers “”
6
10
789
12345
ABS
U23PD1D0.book Page 4 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page 20 of 106

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een sto-
ring.

Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald tot-
dat de storing is opgeheven: Het waar-
schuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU49423
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo ’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar
“ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON ” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
LET OP
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radia-
tor.

Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-37 nadere instructies ver-
meld.
U23PD1D0.book Page 5 Wednesday, August 18, 2010 9:16 AM

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 110 next >