YAMAHA YZF-R125 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 41 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-8
6
DAU18851
Stroomlijnpaneel C
Verwijderen van stroomlijnpaneelVerwijder de schroeven en trek het stroom-
lijnpaneel dan los zoals getoond.
Aanbrengen van het stroomlijnpaneelPlaats het stroomlijnpaneel in de oorspron-
kelijke positie en breng dan de schroeven
aan.
DAUM2360
Stroomlijnpaneel D
Verwijderen van stroomlijnpaneel1. Verwijder paneel A en stroomlijnpane-
len A, B en C.2. Verwijder de schroeven en de druk-
clips en haal dan het stroomlijnpaneel
los.
OPMERKING:De drukclip wordt losgehaald door met een
schroevendraaier de pen op het midden inte drukken en dan de drukclip los te trekken.
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel1. Plaats het stroomlijnpaneel in de oor-
spronkelijke positie en breng dan de
schroeven en de drukclips aan.OPMERKING:Om de drukclips te bevestigen wordt de pen
teruggedrukt zodat deze uitsteekt uit de kop
van de drukclip; steek dan de drukclip in hetstroomlijnpaneel en druk de uitstekende
pen naar binnen tot deze gelijk ligt met de
kop van de clip.
2. Monteer stroomlijnpanelen C, B en A
en paneel A.
DAUM2370
Paneel A
Verwijderen van het paneel1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-9.)
2. Verwijder de schroeven en haal het
paneel los.
Aanbrengen van het paneel1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke
positie en breng dan de schroeven
aan.
1. Schroef
2. Stroomlijnpaneel C
1. Drukclip
2. Schroef
3. Stroomlijnpaneel D
1. Schroef
2. Paneel A
U5D7D0D0.book Page 8 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 42 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-9
6
2. Breng het bestuurderszadel aan.
DAU19631
Controleren van de bougie De bougie is een belangrijk motoronderdeel
dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte
en aanslag slijten bougies op de lange duur.
Daarom moeten bougies worden verwijderd
en gecontroleerd volgens het periodieke
onderhouds- en smeerschema. Bovendien
kan aan het uiterlijk van de bougie de con-
ditie van de motor worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-7.)
2. Verwijder de bougiedop.
3. Verwijder de bougie zoals getoond
met behulp van de bougiesleutel in de
boordgereedschapsset.Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur bij nor-
maal gebruik van de machine).
OPMERKIN
G:
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar
behoren. Probeer dergelijke problemen niet
zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw machine nakijken door een Yamahadealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige kool-
stof- of andere aanslag. Vervang in-
dien nodig de bougie.
1. Bougiedop
1. Bougiesleutel
U5D7D0D0.book Page 9 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 43 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
6
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING:Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAUM2380
Motorolie en oliefilterelement Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en het oliefilterelement
worden vervangen volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.OPMERKIN
G:
Zorg dat het voertuig rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wan-
neer hij iets schuin staat, kan het niveau alfoutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olie-
vuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren. Voorgeschreven bougie:
NGK/CR8E
1. ElektrodenafstandElektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
1
ZAUM0037
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 Nm (1.25 m·kgf, 9.0 ft·lbf)
U5D7D0D0.book Page 10 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 44 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
6
OPMERKING:Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveaustaan.
LET OP:
DCA10010
Gebruik de machine alleen als u weet dathet motorolieniveau voldoende hoog is.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Breng de olievuldop aan.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging oliefilterelement)
1. Verwijder het stroomlijnpaneel D. (Zie
pagina 6-7.)
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Bevestig het hulpstuk voor motorolie
aftappen (in de boordgereedschaps-
set) onder de aftapplug van het carter.4. Zet een olieopvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
5. Verwijder de olievuldop en de olieaf-
tapplug met de o-ring, compressieveer
en olieaanzuigzeef om de olie uit het
carter te kunnen aftappen.
1. Olievuldop
1. Peilstok
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1. Olieaftapplug (carter)
2. Hulpstuk voor motorolie aftappen
U5D7D0D0.book Page 11 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 45 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
6
LET OP:
DCA11000
Bij het verwijderen van de olieaftapplug
komt de o-ring, de veer en de oliezeef
mee. Zorg dat deze onderdelen niet wor-den verloren.
6. Reinig de olieaanzuigzeef met oplos-
middel.OPMERKING:Sla de stappen 7–9 over als het oliefilterele-ment niet wordt vervangen.
7. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.8. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ring.
9. Monteer het oliefilterdeksel door de
bouten aan te brengen en zet deze
dan vast met het voorgeschreven aan-
haalmoment.
OPMERKING:Zorg dat de o-ring correct aanligt.
10. Breng de olieaanzuigzeef, de com-
pressieveer, de o-ring en de olieaftap-
plug aan en zet de aftapplug dan vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.LET OP:
DCA10420
Vergeet niet de o-ring, compressieveer
en olieaanzuigzeef te plaatsen alvorensde olieaftapplug te monteren.
11. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.
1. Olieaftapplug
2. O-ring
3. Drukveer
4. Aanzuigzeef
5. Olieopvangbak
1. Bout
2. Oliefilterdeksel
1. Oliefilterelement
2. O-ring
Aanhaalmoment:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
32 Nm (3.2 m·kgf, 23 ft·lbf)
U5D7D0D0.book Page 12 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 46 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
LET OP:
DCA11620

Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.

Zorg dat er geen verontreinigingenin het carter terecht komen.
12. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
13. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
DAU20070
Koelvloeistof Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20091
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.

Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutiefworden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-niveau staan.3. Als het koelvloeistofniveau zich op of
onder de merkstreep voor minimumni-
veau bevindt, open dan de reservoird-
op. Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele-
ment:
0.95 L (1.00 US qt) (0.84 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
1.00 L (1.06 US qt) (0.88 Imp.qt)
1. Koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1. Dop koelvloeistofreservoir
U5D7D0D0.book Page 13 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 47 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
4. Vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en breng
dan de reservoirdop aan.LET OP:
DCA10471

Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.

Vervang, indien water in plaats van
koelvloeistof is gebruikt, het water
zo snel mogelijk door koelvloeistof.
Anders is het koelsysteem niet be-
schermd tegen vorst en corrosie.

Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vriespercentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectiefzijn.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-37 nadere instructies ver-meld.
DAU33030
De koelvloeistof verversen
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer.
DAUM2390
Vervangen van het luchtfilterele-
ment en reinigen van de aftap-
slang Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Laat uw Yamaha-dealer het luchtfiltere-
lement vaker vervangen als u in zeer
stoffige of vochtige gebieden rijdt. Verder
moet de aftapslang van het luchtfilter regel-
matig worden gecontroleerd en gereinigd.
Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de zijkant van het luchtfilterhuis water
of vuil heeft verzameld. Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)1. Aftapslang luchtfilter
U5D7D0D0.book Page 14 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 48 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
DAU33482
Afstellen van het stationair toe-
rental Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
1. Verwijder het paneel A. (Zie pagina
6-7.)
2. Controleer het stationair toerental en
stel dit indien nodig volgens de specifi-
catie af door de stationair stelschroef
te verdraaien. Draai de schroef in de
richting (a) om het stationair toerental
te verhogen. Draai de schroef in de
richting (b) om het stationair toerental
te verlagen.
OPMERKING:Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven be-
schreven werkwijze, vraag dan eenYamaha dealer de afstelling uit te voeren.
3. Monteer het paneel.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1300–1500 tpm
U5D7D0D0.book Page 15 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 49 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
DAU21370
Speling van de gaskabel afstel-
len De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en stel deze indien nodig
als volgt af.OPMERKING:Het stationair toerental moet correct zijn af-
gesteld voordat de gaskabelspeling wordtgecontroleerd en afgesteld.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de stelmoer richting (a) voor
meer gaskabelspeling. Draai de stel-
moer richting (b) voor minder gaska-
belspeling.3. Draai de borgmoer aan.
DAU21401
Klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
1. Vrije slag gaskabel
1. Borgmoer
2. Stelmoer
U5D7D0D0.book Page 16 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page 50 of 84

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
6
DAUM2400
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500

De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).

De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor ditmodel is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA11200
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rij-
eigenschappen en de veiligheid van uw
machine. Neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBELA-
DEN! Rijden met een overbeladen
machine kan leiden tot beschadi-
ging van de banden, controleverlies
of ernstig letsel. Zorg dat het totale
gewicht van de bestuurder, de pas-
sagier, de bagage en de gemonteer-de accessoires nooit het
voorgeschreven maximumlaadge-
wicht voor de machine overschrijdt.

Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.

Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.

Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.

Controleer vóór iedere rit de condi-tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
175 kPa (25 psi) (1.75 kgf/cm²)
Achter:
200 kPa (29 psi) (2.00 kgf/cm²)
90–185 kg (198–408 lb):
Voor:
175 kPa (25 psi) (1.75 kgf/cm²)
Achter:
225 kPa (33 psi) (2.25 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
185 kg (408 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
U5D7D0D0.book Page 17 Monday, December 17, 2007 11:19 AM

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 90 next >