alarm BMW 4 SERIES GRAN COUPE 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 4 SERIES GRAN COUPE, Model: BMW 4 SERIES GRAN COUPE 2016Pages: 277, PDF Size: 5.47 MB
Page 36 of 277

De naam van het gastprofiel kan niet worden
gewijzigd. Het wordt niet toegewezen aan de
actuele afstandsbediening.
Profiellijst bij start weergeven De profiellijst kan bij elke start worden weerge‐
geven voor de keuze van het gewenste profiel.
Op het Control Display:1."Instellingen"2."Profielen"3."Opties" oproepen.4."Gebruikerslijst bij start"
Met de afstandsbediening
Opmerking WAARSCHUWING
Personen of huisdieren in de auto kun‐
nen de portieren van binnenuit vergrendelen
en zichzelf insluiten. De auto kan dan niet van
buitenaf worden geopend. Er bestaat kans op
letsel. Afstandsbediening meenemen, zodat de
auto van buitenaf kan worden geopend.◀
Ontgrendelen Toets van de afstandsbediening in‐
drukken.
Afhankelijk van de instellingen, zie pagina 44,
worden de volgende toegangen ontgrendeld.
▷Het bestuurdersportier en de tankdopklep.▷Alle portieren, de achterklep en de tank‐
dopklep.
Daarnaast worden de volgende functies uitge‐
voerd:
▷De interieurverlichting wordt ingeschakeld,
bij duisternis wordt tevens de omgevings‐
verlichting ingeschakeld. Deze functie is
niet beschikbaar wanneer de interieurver‐
lichting handmatig wordt uitgeschakeld.▷Bij activering van deze functie wordt de be‐
groetingsverlichting ingeschakeld.▷De via comfortsluiten ingeklapte buiten‐
spiegels worden uitgeklapt.▷De installatie voor diefstalbeveiliging wordt
uitgeschakeld.▷De alarminstallatie, zie pagina 45, wordt
uitgeschakeld.
Toets van de afstandsbediening twee
keer direct na elkaar indrukken.
Bij het openen van een portier gaat de ruit ver‐
der naar beneden om het instappen te verge‐
makkelijken. Deze functie moet in de instellin‐
gen, zie pagina 44, aktiviert sein.
Comfortopenen Toets afstandsbediening na ontgren‐
delen ingedrukt houden.
Zolang de toets op de afstandsbediening
wordt ingedrukt, worden de ruiten en het gla‐
zen dak geopend.
Vergrendelen WAARSCHUWING
Bij sommige landuitvoeringen is ontgren‐
delen van binnenuit niet mogelijk als de auto
van buitenaf is vergrendeld.
Als personen een langere tijd in de auto moe‐
ten doorbrengen en daarbij aan overmatige
warmte of koude worden blootgesteld, bestaat
er kans op letsel of levensgevaar. De auto niet
van buitenaf vergrendelen als zich daarin per‐
sonen bevinden.◀
Het bestuurdersportier moet gesloten zijn. Toets van de afstandsbediening indruk‐
ken.
Alle portieren, de achterklep en de tankdop‐
klep worden vergrendeld.
De installatie voor diefstalbeveiliging wordt in‐
geschakeld. Deze verhindert dat de portieren
Seite 36BedieningOpenen en sluiten36
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 37 of 277

via de vergrendelingsknoppen of de portier‐
openers worden ontgrendeld.
De alarminstallatie, zie pagina 45, wordt in‐
geschakeld.
Wanneer de auto bij het vergrendelen twee‐
maal claxoneert, is het contact nog ingescha‐
keld. In dit geval de motor or het contact via de
start-/stop-toets uitschakelen.
Comfortsluiten Toets afstandsbediening na vergrende‐
ling ingedrukt houden.
De ruiten en het glazen dak worden gesloten
zolang de toets op de afstandsbediening wordt
ingedrukt.
De buitenspiegel worden ingeklapt.
Bij ingeschakelde waarschuwingsknipperlicht
worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
WAARSCHUWING
Bij het comfortsluiten kunnen lichaams‐
delen worden ingeklemd. Er bestaat kans op
letsel. Bij het comfortsluiten erop letten dat het
bewegingsgebied vrij is.◀
Interieurverlichting en
omgevingsverlichting inschakelen
Toets van de afstandsbediening bij ver‐
grendelde auto indrukken.
De omgevingsverlichting wordt alleen inge‐
schakeld als het donker is. Deze functie is niet
beschikbaar wanneer de interieurverlichting
handmatig wordt uitgeschakeld.
Wordt de toets binnen 10 seconden na het
vergrendelen opnieuw ingedrukt, dan worden
de interieurbeveiliging en hellingshoeksensor
van de alarminstallatie, zie pagina 46, uitge‐
schakeld. Na het vergrendelen 10 seconden
wachten, alvorens de toets opnieuw in te druk‐
ken.Achterklep openen en sluiten
ATTENTIE
De achterklep kantelt bij het openen naar
achteren en naar boven. Er bestaat gevaar voor
schade. Bij het openen en sluiten erop letten
dat het bewegingsgebied van de achterklep vrij
is.◀
De afstandsbediening niet in de bagageruimte
leggen om mogelijk insluiten van de afstands‐
bediening te vermijden.
Toets van de afstandsbediening ca.
1 seconde indrukken.
De gesloten achterklep wordt automatisch ge‐
opend, ongeacht of de auto ver- of ontgren‐
deld is. Om de geopende achterklep te sluiten,
toets op afstandsbediening ingedrukt houden
tot de achterklep gesloten is.
Afhankelijk van de uitvoering en landuitvoering
kan ingesteld worden of ook de portieren ont‐
grendeld worden. Instellingen uitvoeren, zie
pagina 44.
Als de portieren niet ontgrendeld werden,
wordt de achterklep weer vergrendeld zodra
deze gesloten wordt. Daarom de afstandsbe‐
diening meenemen en nooit in de bagage‐
ruimte opbergen, anders wordt de afstandsbe‐
diening bij het sluiten van de achterklep in de
auto ingesloten.
ATTENTIE
Scherpe of spitse voorwerpen kunnen tij‐
dens de rit tegen de achterruit en de verwar‐
mingsdraden stoten. Er bestaat gevaar voor
schade. Randen afdekken en erop letten dat
spitse voorwerpen niet tegen de achterruit sto‐
ten.◀
Storing De herkenning van de afstandsbediening door
het voertuig kan o.a. door de volgende om‐
standigheden worden verstoord:▷De batterij van de afstandsbediening is
leeg. Batterij vervangen, zie pagina 33.Seite 37Openen en sluitenBediening37
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 38 of 277

▷Storing in de verbinding door zendmasten
of andere installaties met een hoog zend‐
vermogen.▷Afscherming van de afstandsbediening
door metalen objecten.▷Storing in de verbinding door mobiele tele‐
foons of andere elektrische toestellen in de
onmiddellijke omgeving.
Transporteer de afstandsbediening nooit sa‐
men met metalen voorwerpen of andere elek‐
trische apparatuur.
In geval van storing kan het voertuig ook zon‐
der afstandsbediening, zie pagina 38, van
buitenaf worden ont- c.q. vergrendeld.
Zonder afstandsbediening
Van buitenaf WAARSCHUWING
Bij sommige landuitvoeringen is ontgren‐
delen van binnenuit niet mogelijk als de auto
van buitenaf is vergrendeld.
Als personen een langere tijd in de auto moe‐
ten doorbrengen en daarbij aan overmatige
warmte of koude worden blootgesteld, bestaat
er kans op letsel of levensgevaar. De auto niet
van buitenaf vergrendelen als zich daarin per‐
sonen bevinden.◀
ATTENTIE
Het portierslot is vast met het portier ver‐
bonden. De portierhandgreep kan worden be‐
wogen. Als bij aangebrachte geïntegreerde
sleutel aan de portierhandgreep word getrok‐
ken, kan de lak of de sleutel worden bescha‐
digd. Er bestaat gevaar voor schade. Alvorens
aan de portierhandgreep aan de buitenzijde te
trekken, de geïntegreerde sleutel verwijde‐
ren.◀Bestuurdersportier via het portierslot met de
geïntegreerde sleutel, zie pagina 32, ontgren‐
delen of vergrendelen. In dit geval moeten de
andere portieren van binnen ont- of vergren‐
deld worden.
Alarminstallatie
De alarminstallatie wordt niet geactiveerd wan‐
neer de auto met de geïntegreerde sleutel
wordt vergrendeld.
De alarminstallatie gaat af bij het openen van
het portier, als de auto via het portierslot wordt
ontgrendeld.
Om dit alarm te beëindigen, de auto met de af‐
standsbediening ontgrendelen of het contact
inschakelen, evt. door noodherkenning van af‐
standsbediening, zie pagina 33.
Van binnenuit
Ontgrendelen en vergrendelen
Door op de toets voor centrale vergrendeling
te drukken, wordt de auto bij gesloten voorpor‐
tieren ver- of ontgrendeld.
Seite 38BedieningOpenen en sluiten38
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 45 of 277

Het ontgrendelen wordt bevestigd door
tweemaal knipperen, het vergrendelen
door eenmaal knipperen.
Automatisch vergrendelen
De instellingen worden opgeslagen in het ac‐
tieve profiel, zie pagina 34.
1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3.Gewenste functie selecteren:▷"Automatisch vergrendelen"
Na een korte tijd wordt de auto auto‐
matisch vergrendeld als na het ont‐
grendelen geen portier wordt geopend.▷"Vergrend. bij wegrijden"
Na het wegrijden wordt automatisch
vergrendeld.
Stoel-, spiegelinstelling oproepen
De laatst ingestelde bestuurdersstoel- en bui‐
tenspiegelstanden worden opgeslagen voor de
op dat moment gebruikte afstandsbediening.
Bij het ontgrendelen van de auto worden deze
instellingen automatisch opgeroepen als de
functie is geactiveerd.
WAARSCHUWING
Bij het bewegen van de stoelen bestaat
inklemgevaar. Er bestaat kans op letsel of
schade. Voor het instellen erop letten dat het
bewegingsgebied van de stoel vrij is.◀
Instelprocedure wordt afgebroken:
▷Door bedienen van een schakelaar van de
stoelinstelling.▷Door het drukken op een toets van het
stoel- en spiegelgeheugen.
Instelling activeren
1."Instellingen"2."Portieren/sleutels"3."Laatst opgesl. zitpositie"Alarminstallatie
Principe
De alarminstallatie reageert bij een vergren‐
delde auto op:▷Openen van een portier, de motorkap of de
achterklep.▷Bewegingen in het interieur.▷Veranderen van de hellingshoek van de
auto, bijv. bij een poging van diefstal van de
wielen of bij het wegslepen.▷Onderbreking van de accuspanning.
Onbevoegde handelingen signaleert de alarm‐
installatie kortstondig door:
▷Akoestisch alarm.▷Inschakelen van de waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie.
In- en uitschakelen
Tegelijkertijd met het ontgrendelen en ver‐
grendelen van de auto via de afstandsbedie‐
ning of de comforttoegang wordt de alarmin‐
stallatie in- of uitgeschakeld.
Portierslot bij geactiveerde
alarminstallatie
De alarminstallatie gaat af bij het openen van
het portier, als via het portierslot wordt ont‐
grendeld.
Alarm beëindigen, zie pagina 46.
Achterklep bij ingeschakelde
alarminstallatie
De achterklep kan ook bij geactiveerde alarm‐
installatie worden geopend.
Met het sluiten van de achterklep wordt deze
weer vergrendeld en bewaakt, mits de portie‐
ren vergrendeld zijn. De waarschuwingsknip‐
perlichtinstallatie knippert eenmaal.
Seite 45Openen en sluitenBediening45
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 46 of 277

Controlelampje op de binnenspiegel▷Controlelampje knippert om de 2 secon‐
den:
De alarminstallatie is ingeschakeld.▷Het controlelampje knippert ca. 10 secon‐
den en gaat daarna elke 2 seconden flit‐
sen:
De interieurbeveiliging en hellingshoek‐
sensor zijn niet actief, omdat de portieren,
motorkap of achterklep niet correct geslo‐
ten zijn. Correct gesloten toegangen zijn
geblokkeerd.
Wordt de nog geopende toegang gesloten,
dan worden de interieurbeveiliging en hel‐
lingshoeksensor ingeschakeld.▷Controlelampje dooft na het ontgrendelen:
Aan de auto zijn geen ongeoorloofde han‐
delingen uitgevoerd.▷Controlelampje blijft na het ontgrendelen
knipperen tot het contact wordt ingescha‐
keld, maximaal echter ca. 5 minuten:
Alarm is geactiveerd.
Hellingshoeksensor
De hellingshoek van de auto wordt bewaakt.
De alarminstallatie reageert bijv. bij een poging
van diefstal van de wielen of bij het wegslepen.
InterieurbeveiligingVoor een optimale werking moeten ruiten en
glazen dak gesloten zijn.
Ongewild alarm vermijden
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging
kunnen samen worden uitgeschakeld, bijv. in
de volgende situaties:▷In wasinstallatie of wasstraten.▷In stapelgarages.▷Bij het transport op autotreinen, op zee of
op een aanhangwagen.▷Bij dieren in de auto.
Hellingshoeksensor en
interieurbeveiliging uitschakelen
Toets van de afstandsbediening binnen
10 seconden opnieuw indrukken, zodra
de auto vergrendeld is.
Controlelampje brandt ca. 2 seconden en gaat
daarna knipperen.
Hellingshoeksensor en interieurbeveiliging zijn
totdat de auto opnieuw wordt ont- en vergren‐
deld uitgeschakeld.
Alarm beëindigen
▷Voertuig met afstandsbediening ontgren‐
delen of contact inschakelen, evt. door
noodherkenning van afstandsbediening,
zie pagina 33.▷Bij comforttoegang: bij aanwezige af‐
standsbediening portierhandgreep van het
bestuurders- of passagiersportier volledig
omvatten.
Ruitbediening
Opmerking WAARSCHUWING
Kinderen of dieren die zonder toezicht in
de auto worden achtergelaten kunnen de auto
in beweging zetten en zichzelf of het verkeer in
gevaar brengen, bijv. door de volgende hande‐
lingen:
▷Indrukken van de start/stop-knop.Seite 46BedieningOpenen en sluiten46
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 86 of 277

BotsingswaarschuwingBranden: vooralarm, bijv. bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe
afstand tot een voorligger.
Afstand vergroten.
Knipperen: acute waarschuwing bij direct bot‐
singsgevaar als de auto met relatief hogere,
andere snelheid een andere auto nadert.
Ingrijpen door te remmen en evt. uit te wijken.
Persoonswaarschuwing Symbool op het instrumentenpaneel.
Dreigt er een botsing met een herkent
persoon, dan licht het symbool op en
klinkt er een signaal.
Oranje lampjes Actieve snelheidsregeling De gekozen afstand tot het voorlig‐
gende voertuig wordt aangegeven door
het aantal dwarsbalken.
Voor meer informatie, zie Actieve snelheidsre‐
geling met Stop & Go-functie, ACC, zie pa‐
gina 140.
Voertuigherkenning, actieve
snelheidsregeling
Branden: voorligger gedetecteerd.Knipperen: voorwaarden voor het ge‐
bruik van het systeem zijn niet meer
vervuld.
Het systeem is gedeactiveerd, maar remt af tot
uw actieve overname door indrukken van het
rempedaal of het rijpedaal.Gele lampjes
Antiblokkeersysteem ABS Abrupt remmen zo veel mogelijk ver‐
mijden. Rembekrachtiger mogelijk de‐
fect. Houd rekening met een langere
remweg. Direct door een Service Partner van
de fabrikant of een andere gekwalificeerde
Service Partner of specialist laten controleren.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC Knipperen: DSC regelt de aandrijf- en
remkrachten. De auto wordt gestabili‐
seerd. Snelheid verlagen en rijstijl aan
de wegomstandigheden aanpassen.
Branden: DSC is uitgevallen. Het systeem door
een Service Partner van de fabrikant of een an‐
dere gekwalificeerde Service Partner of speci‐
alist laten controleren.
Voor meer informatie, zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 134.
Dynamische stabiliteitscontrole DSC
gedeactiveerd of dynamische
tractiecontrole DTC geactiveerd
Dynamische stabiliteitscontrole DSC isuitgeschakeld of dynamische tractie‐
controle DTC is ingeschakeld.
Voor meer informatie zie Dynamische stabili‐
teitscontrole DSC, zie pagina 134, en Dynami‐
sche tractiecontrole DTC, zie pagina 135.
Bandenpechwaarschuwing RPA De bandenpechweergave meldt span‐
ningsverlies in een band.
Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Heftige rem- en stuurbewegingen
vermijden.
Voor meer informatie, zie Bandenpechwaar‐
schuwing, zie pagina 115.Seite 86BedieningWeergaven86
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 120 of 277

Waarschuwingstijdstip instellen
Het moment van waarschuwing kan via iDrive
ingesteld worden.1."Instellingen"2."Botswaarschuwing"3.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Het geselecteerde tijdstip wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctieWeergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
SymboolMaatregelSymbool brandt rood: vooralarm.
Remmen en afstand vergroten.Symbool knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.
Vooralarm
Een vooralarm wordt bijv. gegeven bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe af‐
stand tot een voorligger.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing met afremfunctie
Een acute waarschuwing wordt gegeven bij di‐
rect botsingsgevaar als de auto met een rela‐
tief groot snelheidsverschil een ander object
nadert.
De bestuurder moet bij acute waarschuwing
zelf ingrijpen. Bij botsingsgevaar wordt de be‐
stuurder evt. door een kleine automatische re‐
mingreep ondersteund.
Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een beperkte remingreep. De auto
kan bij lage snelheid afgeremd worden tot stil‐
stand.
Handgeschakelde versnellingsbak: bij een re‐
mingreep tot stilstand is het mogelijk dat de
motor uitgeschakeld wordt.
De remingreep vindt alleen plaats wanneer de
dynamische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld en de dynamische tractiecontrole niet is
geactiveerd.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Het herkennen van objecten kan beperkt zijn.
Houd rekening met de grenzen van het detec‐
tiegebied en de functionele beperkingen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Detectiegebied Het detectievermogen van het systeem is be‐
perkt.
Daarom kan het gebeuren dat de systeemre‐
acties niet of te laat plaatsvinden.Seite 120BedieningVeiligheid120
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 123 of 277

Waarschuwingstijdstip instellen
Het moment van waarschuwing kan via iDrive
ingesteld worden.1."Instellingen"2."Botswaarschuwing"3.Gewenst tijdstip op het Control Display in‐
stellen.
Het geselecteerde tijdstip wordt voor het mo‐
menteel gebruikte profiel opgeslagen.
Waarschuwing met remfunctieWeergave
Als er een botsing met een waargenomen an‐
der voertuig dreigt, wordt in het instrumenten‐
paneel en in het Head-Up Display een waar‐
schuwingssymbool weergegeven.
SymboolMaatregelSymbool brandt rood: vooralarm.
Remmen en afstand vergroten.Symbool knippert rood en er klinkt
een signaal: acute waarschuwing.
Oproep om in te grijpen door rem‐
men en evt. uitwijken.
Vooralarm
Een vooralarm wordt bijv. gegeven bij een drei‐
gend botsingsgevaar of bij zeer geringe af‐
stand tot een voorligger.
De bestuurder moet bij een vooralarm zelf in‐
grijpen.
Acute waarschuwing met afremfunctie
Een acute waarschuwing wordt gegeven bij di‐
rect botsingsgevaar als de auto met een rela‐
tief groot snelheidsverschil een ander object
nadert.
De bestuurder moet bij acute waarschuwing
zelf ingrijpen. Bij botsgevaar wordt de bestuur‐
der evt. door een automatische remingreep
ondersteund.
Een acute waarschuwing kan ook zonder voor‐
afgaand vooralarm worden geactiveerd.
Remingreep De detectie van objecten kan door technische
systeemgrenzen beperkt zijn, bijv. bij voetgan‐
gers of stilstaande objecten. Rekening houden
met de grenzen van het detectiegebied en de
functiebeperkingen.
De waarschuwing is een dringend verzoek om
zelf in te grijpen. Tijdens een waarschuwing
wordt de maximale remkracht toegepast. Een
voorwaarde voor de ondersteuning van de
rembekrachtiging is het snel en krachtig in‐
trappen van het rempedaal. Daarnaast kan het
systeem bij botsingsgevaar ondersteuning bie‐
den door een automatische remingreep. De
auto kan tot stilstand worden afgeremd.
Handgeschakelde versnellingsbak: bij een re‐
mingreep tot stilstand is het mogelijk dat de
motor uitgeschakeld wordt.
De remingreep vindt alleen plaats wanneer de
dynamische stabiliteitscontrole DSC ingescha‐
keld en de dynamische tractiecontrole niet is
geactiveerd.
Boven ca. 210 km/h vindt de remingreep plaats
in de vorm van een korte eerste aanremming.
Er vindt geen automatische vertraging plaats.
De remingreep kan door het indrukken van het
gaspedaal of door een actieve stuurbeweging
worden afgebroken.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀Seite 123VeiligheidBediening123
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 152 of 277

▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken en scherpe kan‐
ten.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:
▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
De storing wordt gemeld door een afwisselend
continu signaal tussen de luidsprekers voor en
achter. Zodra de storing door andere ultrasone
bronnen niet meer aanwezig is, is het systeem
weer volledig bedrijfsklaar.
Om onterechte waarschuwingen te beperken,
het automatisch inschakelen van de PDC bij
herkende obstakels eventueel uitschakelen,
bijv. in de wasstraat, zie pagina 150.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Op het Control Display wordt het detectiege‐
bied van de sensoren gearceerd weergegeven.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Surround View
Principe Surround View bevat verschillende camera-as‐
sistentsystemen die bij het parkeren en ma‐
noeuvreren en bij onoverzichtelijke uitritten en
kruispunten ondersteuning bieden.▷Achteruitrijcamera, zie pagina 152.▷Side View, zie pagina 155.▷Top View, zie pagina 156.
Achteruitrijcamera
Principe De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Seite 152BedieningRijcomfort152
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15
Page 211 of 277

toegestaan, moet een overeenkomstige stic‐
ker in het zicht van de bestuurder worden aan‐
gebracht. De sticker is verkrijgbaar bij een Ser‐
vice Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bij het rijden met winterbanden de daarbij toe‐
gestane maximumsnelheid in acht nemen.
Banden met noodloopeigenschappen
Als de auto is uitgerust met banden met nood‐
loopeigenschappen voor de eigen veiligheid
alleen deze gebruiken. Ingeval van pech staat
geen reservewiel ter beschikking. Meer infor‐
matie is bij een Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of specialist verkrijgbaar.
Voor- en achterwielen vervangen Op de voor- en achteras ontstaan vanwege de
verschillende rijomstandigheden verschillende
slijtagepatronen. Om een gelijkmatige slijtage
te verkrijgen kunnen de voor- en achterwielen
onderling worden verwisseld. Meer informatie
is bij een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist verkrijgbaar. Na het verwisselen de
bandenspanning controleren en eventueel cor‐
rigeren.
Bij auto's met verschillende bandenmaten of
velgmaten op de voor- en achteras is het ver‐
wisselen van de wielen tussen de assen niet
toegestaan.
Opslag Verwijderde wielen of banden moeten koel,
droog en zo mogelijk in het donker worden be‐
waard.
Bescherm banden tegen olie, vet en brandstof.
De op de zijkant van de band weergegeven
maximumbandenspanning niet overschrijden.Banden met
noodloopeigenschappen
Aanduiding
RSC-codering op de zijwand van de band.
De wielen bestaan uit n beperkte mate zelfdra‐
gende banden en speciale velgen.
Door de versteviging van de zijwand kan er met
de band bij verlies van bandenspanning nog
beperkt worden doorgereden.
Aanwijzingen voor het doorrijden met banden‐
pech in acht nemen.
Vervangen van banden met
noodloopeigenschappen
Voor uw eigen veiligheid alleen banden met
noodloopeigenschappen gebruiken. Ingeval
van pech staat geen reservewiel ter beschik‐
king.
Neem voor meer informatie contact op met de
Service Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of specialist.
Bandenpech verhelpen
Veiligheidsmaatregelen
▷Auto zo ver mogelijk uit de buurt van de
verkeersstroom en op een vaste onder‐
grond parkeren.▷Alarmknipperlichten inschakelen.▷Auto beveiligen tegen wegrollen, daarvoor
de parkeerrem vastzetten.Seite 211Wielen en bandenMobiliteit211
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 245 - X/15