III
49
COMFORT
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING (MET CENTRALE REGELING)
Dit is de normale stand
voor het gebruik van
het systeem. Druk op
deze toets (het lampje
A
gaat branden) om
het systeem, afhanke-
lijk van het ingestelde comfortniveau,
de volgende functies automatisch te
laten regelen:
- Luchthoeveelheid.
- Luchttemperatuur.
- Luchtverdeling.
- Luchttoevoer.
- Airconditioning.
1. Automatische werking
Aangeraden wordt om alle ventila-
tieroosters open te houden.
Door op een van de toetsen (uitge-
zonderd toets 2
) te drukken, scha-
kelt u over op de handmatige stand.
Het controlelampje A
zal uitgaan.
2. Temperatuurregeling
Draai aan de knop
2
om de temperatuur
te wijzigen:
- Rechtsom om de tem-
peratuur te verhogen.
De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Centrale regeling: de temperatuur,
de luchtverdeling en de luchtop-
brengst worden voor het gehele in-
terieur geregeld.
De symbolen en meldingen van de
verschillende instellingen van de au-
tomatische airconditioning verschij-
nen op het multifunctionele display.
1.
Automatische werking
2.
Temperatuurregeling
3.
Luchtverdeling
4.
Airconditioning in- en uitschakelen
5.
Aanjagersnelheid
6.
Ontdooiing - ontwaseming vóór
7.
Achterruitverwarming
8.
Luchtrecirculatie - Aanvoer van
buitenlucht
9.
Display
- Linksom om de temperatuur te
verlagen.
De gewenste temperatuur wordt
weergegeven.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een be-
paald comfortniveau en niet op een
temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit (afhankelijk van de in-
stelling van het display).
Instelling op een waarde van on-
geveer 21 biedt een optimaal com-
fort. Desgewenst kunt u een andere
waarde instellen, waarbij het raad-
zaam is deze niet lager dan 18 en
niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen.
Het systeem compenseert automa-
tisch en zo snel mogelijk het tempe-
ratuurverschil.