ECU CITROEN DS4 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: DS4, Model: CITROEN DS4 2015Pages: 452, PDF Size: 14.71 MB
Page 167 of 452

DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Page 169 of 452

167
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Automatisch inschakelen 
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de 
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate 
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de 
alarmknipperlichten uit.
F 
U k
 unt de alarmknipperlichten echter ook 
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een 
geluidssignaal te waarschuwen voor direct 
g eva a r.
F
 
D
 ruk op het middelste gedeelte van het 
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Maak geen overmatig gebruik van de 
claxon en houd u bij het gebruik aan de 
ter plaatse geldende wetten en regels.
Noodoproep of 
Pechhulp
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep 
verzenden naar de hulpdiensten of de speciale 
helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de 
Assistance-helpdesk van CITROËN).
Raadpleeg de rubriek "Audio en 
datacommunicatie" voor meer informatie over 
het gebruik van deze voorziening.
Veiligheid  
Page 171 of 452

169
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen 
de optimale remdruk sneller wordt bereikt, 
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het 
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een 
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de 
benodigde bedieningskracht minder wordt 
en dat de effectiviteit van het remmen wordt 
vergroot.Trap het rempedaal bij een noodstop 
zeer krachtig in en laat het pedaal niet 
los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling 
(ASR) en dynamische 
stabiliteitscontrole (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de 
wielen om doorslippen te voorkomen, door in 
te grijpen op de remmen van de aangedreven 
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via 
de remmen van één of meer wielen en via het 
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen 
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in 
de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de 
wielen te weinig grip hebben of de koers van 
de auto afwijkt van de door de bestuurder 
gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje 
op het instrumentenpaneel 
knipperen.
Intelligente Tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust 
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op 
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weinig grip, 
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto 
in verse en diepe sneeuw of over platgereden 
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de 
intelligente tractiecontrole  het doorslippen 
van de voor wielen om voor een optimale 
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de 
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het 
raadzaam te rijden op winterbanden.
Veiligheid  
Page 173 of 452

171
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van 
een pyrotechnische gordelspanner en een 
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra 
bescherming van de bestuurder en passagier 
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. 
Bij een krachtige aanrijding zorgen de 
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de 
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen 
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief 
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht 
waarmee de gordel tegen het lichaam van 
de inzittenden getrokken wordt en bevordert 
daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
 
C
 ontroleer of de gordel goed is 
vastgemaakt door even aan de riem te 
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de  gordelsluiting.
F
 
H
 oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Controlelampje veiligheidsgordel 
losgemaakt/niet vastgemaakt  
(op instrumentenpaneel)
Als het contact wordt aangezet, gaat 
dit controlelampje branden om aan 
te geven dat de bestuurder en/of 
voorpassagier zijn gordel nog niet 
heeft vastgemaakt.
Hoogteverstelling
F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F
 
S
 chuif de knop A omhoog om het 
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als de snelheid hoger is dan 20
  km/h, knippert 
het controlelampje gedurende 2
  minuten in 
combinatie met een steeds sterker wordend 
geluidssignaal. Na deze 2
  minuten blijft het 
controlelampje branden zolang de bestuurder 
en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet 
heeft vastgemaakt.
Veiligheid  
Page 175 of 452

173
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
(op instrumentenpaneel)
Als een achterpassagier zijn 
gordel losmaakt, gaat dit 
waarschuwingslampje branden.
Display waarschuwingslampjes 
veiligheidsgordels
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter.
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel 
middenachter.
5.
 W
aarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter.
Als het contact wordt aangezet bij een 
draaiende motor en een snelheid van ongeveer 
20  km/h, gaat het waarschuwingslampje 3 , 4
  of 
5
  ongeveer 30   seconden rood branden als de 
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als het waarschuwingslampje 3 , 4
  of 5   bij een 
snelheid van meer dan 20
  km/h rood gaat 
branden in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display, is de gordel 
van de desbetreffende achterpassagier weer 
losgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20
 
km/h, knippert 
het waarschuwingslampje gedurende twee 
minuten in combinatie met een steeds sterker 
wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten 
blijft het waarschuwingslampje branden zolang 
de achterpassagiers hun gordels niet hebben 
vastgemaakt.
Veiligheid  
Page 177 of 452

175
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd 
de middelste passagier achter) bij ernstige 
aanrijdingen te verbeteren. De airbags 
vormen een aanvulling op de werking van 
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers 
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren 
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan 
de registratiezones voor een aanrijding worden 
blootgesteld:
- 
b
 ij een ernstige aanrijding gaan de airbags 
onmiddellijk af om de inzittenden van de 
auto (uitgezonderd de middelste passagier 
achter) te helpen beschermen. Direct 
na de aanrijding ontsnapt het gas snel 
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt 
belemmerd en de inzittenden de auto 
eventueel kunnen verlaten,
-
 
b
 ij een minder ernstige aanrijding of een 
aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarbij de auto over de kop 
slaat, treden de airbags niet in werking. 
De veiligheidsgordels helpen u in deze 
situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het 
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. 
Als er een tweede aanrijding 
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een 
volgend ongeval), worden de airbags 
niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een 
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Het activeren van (een van) de airbags 
gaat gepaard met wat rook en een 
knal, als gevolg van de activering van 
de pyrotechnische lading die in het 
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan 
voor personen die hier gevoelig voor 
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt 
geproduceerd, kan het gehoor 
gedurende een korte periode enigszins 
verminderen.
Veiligheid  
Page 179 of 452

177
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan 
worden uitgeschakeld:
F 
s
 teek de sleutel in de schakelaar voor 
het uitschakelen van de airbag aan 
passagierszijde,
F
 
d
 raai deze in de stand "OFF" ,
F
 
v
 er wijder de sleutel zonder de stand van 
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw 
auto brandt dit waarschuwingslampje 
op het instrumentenpaneel 
en/of op het display voor de 
waarschuwingslampjes van de 
veiligheidsgordels en de airbag aan 
passagierszijde, bij aangezet contact 
en zolang de airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind 
de airbag aan passagierszijde altijd uit 
als u een kinderzitje met de rug in de 
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan 
van de airbag levensgevaarlijk gewond 
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan 
de schakelaar weer op "ON"
 om de airbag 
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van 
uw passagier te garanderen.
Als het contact is aangezet en 
de airbag aan passagierszijde 
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit 
waarschuwingslampje op het display 
van de waarschuwingslampjes van 
de veiligheidsgordels en de airbag 
aan passagierszijde gedurende 
ongeveer 1
 
minuut branden.
Storing
Als dit waarschuwingslampje 
op het instrumentenpaneel gaat 
branden, laat het systeem dan altijd 
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. De kans bestaat dat de 
airbags bij een ernstige aanrijding 
niet worden geactiveerd.
Veiligheid  
Page 181 of 452

179
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Window-airbags
De window-airbags dragen bij aan de 
bescherming van de bestuurder en passagiers 
(uitgezonderd de middelste passagier achter) 
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de 
kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te 
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de 
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met 
de zijairbag aan de desbetreffende zijde 
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij B, waarbij de krachten 
loodrecht op de lengterichting van de auto en 
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van 
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de 
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Veiligheid  
Page 183 of 452

181
DS4_nl_Chap07_securite_ed02-2015
Veiligheid  
Page 223 of 452

221
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Via het touchscreen
Wijzigen van een opgeslagen snelheid
F Druk op de secundaire pagina op " Inst. snelheden  ".
F
 
S
electeer de functie waarvoor u de nieuwe 
snelheden wilt opslaan:
●	 snelheidsbegrenzer
of
●	 snelheidsregelaar.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid 
selecteren voor de snelheidsbegrenzer of de 
snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
F
 
D
ruk op deze toets om het menu 
" Rijden  " te selecteren.
F
 
K
ies de opgeslagen snelheid die u wilt 
wijzigen. F
 V
oer de nieuwe waarde in met de 
nummertoetsen en bevestig.
F
 
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en 
sluit het menu af.
Rijden