sensor CITROEN JUMPER MULTISPACE 2014 Instructieboekjes (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2014, Model line: JUMPER MULTISPACE, Model: CITROEN JUMPER MULTISPACE 2014Pages: 260, PDF Size: 9.57 MB
Page 39 of 260

 37
   
 
Cockpit  
 
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
 
EMISSIEREGELING
 
In het geval van een storing in de 
emissieregeling wordt de bestuurder 
gewaarschuwd door het branden van 
dit specifieke verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel. 
  De katalysator kan beschadigd raken. Laat 
het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.   EOBD (European On Board 
Diagnosis) is een Europees 
diagnosesysteem dat de 
emissieregeling bewaakt en 
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de 
normen voor de uitstoot van: 
   
 
-  CO (koolmonoxide), 
   
-  HC (koolwaterstoffen), 
   
-   NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de 
samenstelling van de uitstoot wordt 
gecontroleerd door de lambdasondes 
voor en achter de katalysator.  
DETECTIESYSTEEM TE LAGE BANDENSPANNING 
 
Sensoren controleren continu de bandenspanning 
en zenden een waarschuwingssignaal uit als de 
bandenspanning te laag is, een band lek is of bij 
een storing van een sensor. 
  Als er een probleem wordt gesignaleerd, wordt 
dit aangegeven door een afbeelding, een 
geluidssignaal en een melding op het display. 
   
Te lage bandenspanning 
 
Het controlelampje Service gaat branden. 
  Bij een waarschuwing voor een te lage 
bandenspanning is de vervorming van een 
band niet altijd zichtbaar. 
  Controleer zo snel mogelijk de 
bandenspanning van alle banden.  
 
 
Lekke band 
 
Het controlelampje STOP gaat branden. 
  Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte 
manoeuvres met het stuur en de remmen. 
  Repareer de beschadigde band tijdelijk met 
behulp van de noodreparatieset of monteer 
het reservewiel. 
  Vervang de beschadigde band en laat 
de bandenspanning zo snel mogelijk 
controleren. 
   
Storing of sensor(en) niet 
gedetecteerd 
  Het controlelampje Service gaat branden. 
  Bij het vervangen van een wiel of bij een 
storing van een sensor wordt de spanning 
van de band niet meer gecontroleerd. 
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats om de defecte 
sensor(en) te vervangen.   Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel 
verwisselen". 
  Als de beschadigde band vervangen wordt 
door een band zonder sensor (bijvoorbeeld 
het reservewiel), zal een melding worden 
uitgezonden, om aan te geven dat de 
spanning van deze band niet gecontroleerd 
kan worden en ook om u eraan te 
herinneren de beschadigde band met de 
sensor te laten repareren.   
Page 48 of 260

46
Stuurkolomschakelaars  
 
   
Overschakelen van dim- naar grootlicht 
  Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar 
u toe.    Automatische verlichting,  
als uw auto is voorzien van een 
lichtsensor.    Lichten uit 
  Dimlicht (groen) 
  Grootlicht (blauw) 
LICHTSCHAKELAAR  
STUURKOLOMSCHAKELAARS 
 
Parkeerlichten 
   
Vergeten verlichting 
  Als het contact is afgezet en er wordt 
een voorportier geopend, klinkt een 
geluidssignaal.  
 
 
 
RICHTINGAANWIJZERS (knipperend) 
 
 
Links 
: duw de hendel 
helemaal omlaag, voorbij 
het zware punt. 
   
Rechts 
: duw de hendel 
helemaal omhoog, voorbij 
het zware punt.  
Verlichting vóór en achter 
 
Draai de ring  A 
 om de verlichting in te 
schakelen. 
  Zie in rubriek 2 het gedeelte “Cockpit” 
voor meer informatie over de 
verklikkerlampjes.  
Page 50 of 260

48
Stuurkolomschakelaars  
 
Automatisch inschakelen van de verlichting  
 
Inschakelen 
  Draai de ring in de stand  AUTO 
. Bij het 
inschakelen van de functie verschijnt een 
melding op het display.  
   
Bij een storing in de lichtsensor 
 gaat de 
verlichting branden en wordt het pictogram 
service weergegeven in combinatie met 
een geluidssignaal en een melding op het 
display. 
  Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.  
 
KOPLAMPVERSTELLING 
 
Afhankelijk van de belading van de auto kan 
het noodzakelijk zijn om de koplampen in 
hoogte te verstellen. 
   
0 -  1 of 2 personen voorin. 
   
1 -  5 personen. 
   
2 -  6 - 9 personen. 
   
3 -   Bestuurder + maximaal toegestane 
belading.    Dek de lichtsensor, die zich achter 
de binnenspiegel op de voorruit 
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de 
regeling van de automatische verlichting en 
ruitenwissers.   Het parkeerlicht en 
het dimlicht worden 
automatisch ingeschakeld 
als de lichtsterkte 
van de omgeving 
onvoldoende is en als de ruitenwissers 
wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld 
als de lichtsterkte van de omgeving weer 
voldoende is of het wissen is gestopt. 
  Deze functie is niet mogelijk in combinatie 
met verlichting overdag.    
Uitschakelen 
  Draai de ring naar voren of naar achteren. 
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt 
een melding op het display. 
  De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als 
de verlichting met de lichtschakelaar wordt 
bediend. 
   
Stand 0: basisinstelling.     Bij mist of sneeuwval kan de 
lichtsensor voldoende licht waarnemen, 
waardoor de lichten niet automatisch zullen 
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig 
het dimlicht handmatig in. 
   
 
Reizen naar het buitenland 
  Wanneer u uw auto gaat gebruiken in 
een land waarin het verkeer aan de andere 
kant van de weg rijdt, moet de afstelling 
van de dimlichten worden gewijzigd om te 
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer 
wordt verblind. 
  Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.  
  
Page 62 of 260

60
   
 
Ventilatie 
   
Ingestelde waarde bestuurders- of 
passagierszijde 
  De op het display weergegeven waarde 
heeft betrekking op een bepaald 
comfortniveau en niet op de temperatuur in 
graden Celsius of Fahrenheit. 
   Automatische werking  
Zorg ervoor dat de zonnesensor, die 
zich achter de binnenspiegel op de 
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze 
sensor regelt de airconditioning.  
     
Automatisch programma "comfort" 
  Dit is de normale gebruiksstand van de 
airconditioning. 
  Druk op deze toets. Het symbool 
  AUTO 
 verschijnt. 
  Afhankelijk van de gekozen 
instellingen regelt het systeem 
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en 
de luchttoevoer om het comfort en de 
luchtcirculatie in het interieur optimaal te 
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf 
bij te regelen. 
  Om bij koude motor de toevoer van koude 
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst 
geleidelijk op het optimale niveau gebracht. 
  Voor uw comfort worden de instellingen 
tussen twee startmomenten opgeslagen, 
mits de temperatuur in het interieur 
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval, 
dan treedt het automatische programma 
weer in werking.    Draai deze knop naar links of naar 
rechts om de waarde te verlagen 
of te verhogen. Voor een optimaal 
comfort wordt de waarde 
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van 
uw wensen een afstelling tussen 18 en 
24 gebruikelijk.  
Page 90 of 260

88
   
Achtervering 
 
 
Standaard vering 
 
De lange veerwegen zorgen zowel in 
onbeladen als in beladen toestand voor 
een stabiel weggedrag. U hoeft er geen 
werkzaamheden aan te verrichten. Zorg er 
wel voor dat het veersysteem goed wordt 
onderhouden en dat het laadvermogen niet 
wordt overschreden.  verhogen of verlagen van het laadgewicht 
van de auto. Zodra alle portieren van de 
auto zijn gesloten, activeren de sensoren de 
automatische regeling van de wagenhoogte 
en wordt op basis van de rijomstandigheden 
de optimale hoogte van de achtervering 
bepaald.    
Automatische wagenhoogteregeling 
uitschakelen 
  De knop waarmee de automatische 
wagenhoogteregeling kan worden uitgeschakeld, 
bevindt zich rechts aan de achterzijde van de auto. 
  Er zijn 2 typen vering leverbaar.   De automatische wagenhoogteregeling 
moet onder de volgende omstandigheden 
zijn uitgeschakeld: 
   
 
-   werkzaamheden aan de onderzijde van 
de auto, 
   
-  wielen verwisselen, 
   
-   vervoeren van de auto per vrachtauto, 
trein, ferryboot, schip, ...  
 
 
 
Luchtvering achter (volgens uitvoering) 
 
Dit type vering zorgt onafhankelijk van 
de belading (als het laadvermogen 
niet wordt overschreden) voor een 
constante wagenhoogte achter. Twee 
wagenhoogtesensoren detecteren het    
Twee functies 
   
 
1. 
 Automatische 
regeling 
   
2. 
 Handmatige regeling  
 
 
1 -  Automatische
wagenhoogteregeling achter 
  De luchtvering regelt automatisch de hoogte 
van de achtervering van uw auto.
  De automatische wagenhoogteregeling 
wordt onderbroken: 
   
 
-   als een portier/achterdeur is geopend, 
   
-   tijdens het remmen of bij stilstaande 
auto en ingetrapt rempedaal (bijv. 
wachten voor het rode licht).    Bij stilstaande auto: 
   
 
-   druk lang op de knop, 
   
-   laat de knop.   
 
Automatische wagenhoogteregeling weer inschakelen 
 
Bij stilstaande auto: 
   
 
-   druk lang op de knop, 
   
-   laat de knop los.  
  Afhankelijk van de instellingen kan er 
tijdens deze handelingen een geluidssignaal 
klinken.  
    Als de wagenhoogte niet optimaal 
is en wordt aangepast, knippert 
een rood verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel van uw auto, 
rijd met een lage snelheid tot het 
verklikkerlampje uitgaat.   Het inschakelen wordt bevestigd door het 
lampje dat uit gaat.    Het uitschakelen wordt bevestigd door het 
lampje dat ongeveer 30 seconden blijft 
branden.  
Page 97 of 260

 95
Parkeerhulp  
 
VEILIGHEI
D
4
 
De parkeerhulp achter met geluidssignalen 
en/of een grafische weergave bestaat uit 
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in 
de achterbumper. Het systeem waarschuwt 
de bestuurder voor elk obstakel (persoon, 
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het 
bereik van het systeem achter de auto 
bevindt. 
  Het waarschuwt u niet voor objecten die 
zich direct onder de bumper bevinden. 
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden 
of gelijksoortige voorwerpen worden 
waargenomen bij aanvang van de 
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer 
de auto te dicht genaderd is. 
Inschakelen van de achteruitversnelling
  Een geluidssignaal bevestigt dat het 
systeem in werking treedt zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. 
  Een geluidssignaal geeft de afstand tot het 
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het 
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de 
geluidssignalen is. Als de auto minder dan 
ongeveer 30 centimeter van het obstakel 
verwijderd is, is het geluidssignaal continu 
hoorbaar. 
   
Activeren/Deactiveren
 PARKEERHULP 
 
 
Weergave op het display  
   Druk op deze schakelaar om 
het systeem te activeren of te 
deactiveren. 
  De geactiveerde of 
gedeactiveerde toestand van het systeem 
wordt opgeslagen bij het afzetten van het 
contact.  
 
 
Storing 
 
Als het systeem bij het inschakelen van de 
achteruitversnelling niet werkt, gaat het lampje 
van de schakelaar branden in combinatie met 
een geluidssignaal en een melding op het 
display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.  
 
 
Gebruiksvoorschrift
 
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of 
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, 
ijs of sneeuw. 
  Het systeem zal automatisch worden 
uitgeschakeld bij het trekken van een 
aanhanger of de montage van een 
fietsdrager (auto met een door CITROËN 
aanbevolen trekhaak of fietsdrager). 
  De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de 
bestuurder die desondanks waakzaam moet 
blijven en verantwoordelijk is.  
Uitschakelen van de parkeerhulp
 
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.   
Page 105 of 260

 103
   
 Airbags  
 
VEILIGHEI
D
4
 
De airbags zijn speciaal ontworpen voor 
een betere veiligheid van de inzittenden 
(behalve op de middelste zitplaatsen van 
zitrij 2 en 3) bij ernstige aanrijdingen: 
ze vormen een aanvulling op de 
werking van de veiligheidsgordels met 
gordelkrachtbegrenzers. 
  De elektronische schoksensoren registreren 
in dat geval de frontale en zijdelingse 
aanrijdingen waaraan de registratiezones 
voor een aanrijding worden blootgesteld: 
   
 
-   bij een ernstige aanrijding worden de 
airbags onmiddellijk opgeblazen en deze 
zorgen voor een betere bescherming van de inzittenden van de auto. Direct 
na de aanrijding ontsnapt het gas zodat 
noch het zicht, noch het eventueel 
verlaten van de auto door de inzittenden 
wordt belemmerd.  
   
 
-   bij een minder ernstige aanrijding of een 
aanrijding van achteren en in bepaalde 
gevallen waarin de auto over de kop 
slaat, treden de airbags niet in werking. 
De veiligheidsgordels zorgen in deze 
situaties voor uw bescherming.  
  De kracht van de aanrijding is afhankelijk 
van het soort obstakel en de snelheid van 
de auto op dat moment.  Wanneer een kinderzitje met de rug 
in de rijrichting op de passagiersstoel 
is geplaatst, moet de airbag aan 
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in 
rubriek 4 het gedeelte "Kinderen aan boord".  
     
De airbags werken alleen als het 
contact aan is. 
  De airbags werken slechts eenmaal. Als er 
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens 
hetzelfde of een volgend ongeval), werken 
de airbags niet meer. 
  Het activeren van de airbags gaat gepaard 
met wat rook en een knal, als gevolg van de 
activering van de pyrotechnische lading die 
in het systeem is geïntegreerd. 
  De rook is niet schadelijk, maar kan voor 
personen die daar gevoelig voor zijn, 
irriterend zijn. 
  De knal die bij de ontsteking wordt 
geproduceerd, kan het gehoor gedurende 
een korte periode enigszins verminderen. 
 
  AIRBAGS 
Page 149 of 260

 147
   
 
Zekering vervangen
SNEL WEER OP WE
G
7
 
ZEKERINGEN DASHBOARD(RECHTERZIJDE) 
 
 
 
-   Kantel het opbergvak omlaag en trek 
het met kracht naar buiten om bij de 
zekeringen te komen.     
 
Zekering  
   
 
A (Ampère) 
 
   
Functie  
   
 
1  
   
 
15  
  Ruitenwisser achter 
   
 
2  
   
 
-  
  Vrij 
   
 
3  
   
 
5  
  Elektronische eenheid airbags 
   
 
4  
   
 
10  
  Sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting, sensor 
ESC, handbediende ventilatie, schakelaar koppelingspedaal, 
koplampverstelling, pomp roetfilter 
   
 
5  
   
 
30  
  Elektrisch verstelbare buitenspiegels, motor ruitbediening 
passagierszijde 
   
 
6  
   
 
30  
  Voeding ruitbediening vóór 
   
 
7  
   
 
5  
  Plafonniers en verlichting dashboardkastje 
   
 
8  
   
 
20  
  Multifunctioneel display, sirene inbraakalarm, autoradio, 
CD-wisselaar, autoradio/telefoon, servicecentrale 
trekhaakaansluiting (montage achteraf) 
   
 
9  
   
 
10  
  Diagnoseaansluiting 2e zitrij 
   
 
10  
   
 
30  
  Niveauregeling achter, stuurkolomschakelaars, 
instrumentenpaneel 
   
 
11     
 
15  
  Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot 
   
 
12  
   
 
15  
  Handsfree set, elektronische eenheid airbags, elektronische 
eenheid parkeerhulp 
   
 
13  
   
 
5  
  Servicecentrale motor, servicecentrale trekhaakaansluiting 
   
 
14  
   
 
15  
  Regensensor, ventilatie achter, automatische airconditioning, 
instrumentenpaneel 
   
 
15  
   
 
30  
  Vergrendeling/ontgrendeling/supervergrendeling te openen 
carrosseriedelen 
   
 
16  
   
 
-  
  Vrij 
   
 
17  
   
 
40  
  Achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming