sensor FIAT 124 SPIDER 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 124 SPIDER, Model: FIAT 124 SPIDER 2019Pages: 244, PDF Size: 5.25 MB
Page 18 of 244

Als de motor niet start met de juiste
sleutel en als het waarschuwingslampje
blijft branden of knipperen,
probeert u het volgende:
controleer of de sleutel zich binnen
het werkingsbereik bevindt voor
signaalverzending;
schakel het contact uit en start de
motor opnieuw. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk als de motor
niet start na 3 of meer pogingen.
Als het waarschuwingslampje
continu blijft knipperen terwijl u
rijdt, schakelt u de motor uit. Laat het
systeem controleren door het Fiat
Servicenetwerk. Als de motor wordt
uitgeschakeld terwijl het
waarschuwingslampje knippert, dan
kan de motor niet meer worden gestart.
ANTIDIEFSTALSYSTEEM(indien aanwezig)
Inbraaksensor
(indien aanwezig)
De inbraaksensor fig. 6 maakt gebruik
van ultrasone golven om beweging in
het voertuig te detecteren en een alarm
te activeren bij inbraak in het voertuig.
De inbraaksensor detecteert bepaalde
bewegingen in het voertuig. De sensor
kan echter ook reageren op beweging
buiten het voertuig, zoals trillingen, hard
lawaai, wind en luchtstromen.Let op het volgende om
de inbraaksensor goed te laten werken:
hang geen kleding of voorwerpen
aan de hoofdsteun;
duw de zonnekleppen terug naar de
oorspronkelijke stand;
blokkeer de inbraaksensor niet door
deze te bedekken of door het
voorwerpen op te plaatsen;
laat de inbraaksensor niet vuil
worden of afvegen met een vloeistof;
stel de inbraaksensor en de
omlijsting ervan niet bloot aan schokken
of impact van enige soort;
installeer geen stoelen of
stoelbekleding die niet afkomstig zijn
van FCA;
plaats ter voorkoming van obstructie
van de inbraaksensor geen voorwerpen
of lading die boven de hoofdsteun
uitsteekt, in de buurt van de
inbraaksensor.Het systeem activeren
Ga als volgt te werk:
sluit de ruiten en de kap goed,
schakel het contact uit en zorg ervoor
dat de motorkap, de kap, de portieren
en de achterklep gesloten zijn;
druk op de vergrendeltoets op de
zender of sluit het portier aan
bestuurderszijde van buitenaf met de
extra sleutel. De waarschuwingslichten
knipperen eenmaal.Met de
geavanceerde keyless functie: druk
op een verzoekschakelaar. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel knippert twee maal
om de 20 seconden;
na 20 seconden is het
systeem volledig geactiveerd.
Met de inbraaksensor:de
inbraaksensor kan alleen worden
geactiveerd als de kap is gesloten. Het
systeem kan zelfs worden geactiveerd
met een geopend ruit. Het open laten
van ruiten, zelfs gedeeltelijk, werkt
echter uitnodigend op eventuele dieven
en de wind die in het voertuig
terechtkomt, kan het alarm tevens
activeren. De inbraaksensor kan ook
worden geannuleerd.
604080300-12A-001
16
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
BELANGRIJK
Page 29 of 244

Het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat tegelijkertijd
branden.
De hendel keert terug naar de normale
stand als deze wordt losgelaten.
AUTOMATISCHE
VERLICHTING
(indien aanwezig)
Lichtsensor
Als de koplampschakelaar op de
AUTO-stand staat en het contact is
ingeschakeld (AAN), dan neemt de
lichtsensor de helderheid of duisternis
van de omgeving waar en worden de
koplampen, overige buitenverlichting en
de dashboardverlichting automatisch in
of uitgeschakeld.
BELANGRIJK De lichtsensor werkt
tevens als regensensor voor de
automatische wisserregeling. Houd
handen en krabbers weg van de ruit als
de wisserhendel in de stand AUTO
staat en het contact is ingeschakeld
(AAN) aangezien vingers klem kunnen
komen te zitten of de ruitenwissers of
rubbers beschadigd kunnen raken als
de ruitenwissers automatisch worden
geactiveerd. Als u de voorruit gaat
reinigen, controleer dan of de
ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld
(dit is met name van belang bij hetweghalen van ijs en sneeuw), met name
als het aanlokkelijk is om de motor te
laten lopen.
COMING HOME-
VERLICHTINGSSYSTEEM
Het Coming Home-verlichtingssysteem
schakelt de koplampen (dimlicht) in als
de hendel wordt bediend.
Inschakeling van het systeem
Als aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of UIT staat,
worden de stadslichten ingeschakeld.
De koplampen doven na een bepaalde
tijdsperiode nadat de portieren zijn
gesloten.
De tijd totdat de koplampen
uitschakelen nadat alle portieren zijn
gesloten, kan worden gewijzigd. Als er
gedurende 3 minuten nadat aan de
hendel is getrokken geen bewerkingen
worden uitgevoerd, schakelen de
koplampen uit.
De koplampen schakelen uit als
nogmaals aan de hendel wordt
getrokken terwijl de koplampen aan
zijn.
MISTVOORLICHTEN(indien aanwezig)
De mistvoorlichten kunnen worden
gebruikt als het contact is
ingeschakeld.
Gebruik deze schakelaar om de
mistvoorlichten in te schakelen. De
mistvoorlichten zorgen voor beter zicht
in het donker en bij mist.
Inschakeling
Draai de koplampschakelaar 1
fig. 19 naar de stand
of
alvorens de mistvoorlichten te
ontsteken.
Draai de mistlichtschakelaar 2
fig. 19 naar de stand
of
(schakelaar draait automatisch naar
de stand
).
Het waarschuwingslampje
in het
instrumentenpaneel brandt als de
mistvoorlichten zijn ingeschakeld.
1905030101-121-001
27
Page 35 of 244

OFF: stop;
AUTO: automatische werking;
—ofLO: lage snelheid;
=ofHI: hoge snelheid.
Automatische wisserregeling
Als de wisserhendel in de standAUTO
staat, detecteert de regensensor de
hoeveelheid regenval op de ruit en
worden de wissers automatisch in- of
uitgeschakeld (uit, interval/lage
snelheid/hoge snelheid).
Gevoeligheid regensensor
aanpassen
De gevoeligheid van de regensensor
kan worden aangepast door de
schakelaar op de wisserhendel te
draaien.
Draai schakelaar 1 vanaf de
middenpositie (normaal) fig. 21 omlaag
voor een hogere gevoeligheid (+)
(snellere reactie) of omlaag voor minder
gevoeligheid (-) (tragere reactie).
In de volgende gevallen kunnen de
wissers automatisch gaan bewegen als
de ruitenwisserhendel opAUTOis
geplaatst en het contact wordt
ingeschakeld:
als de ruit boven de regensensor
wordt aangeraakt of afgeveegd met een
doek;
Als de ruit wordt geraakt met een
hand of ander voorwerp van binnen of
buiten het voertuig.Als de automatische ruitenwisserhendel
vanOFFopAUTOwordt gezet tijdens
het rijden, dan worden de ruitenwissers
eenmaal geactiveerd waarna ze gaan
werken in overeenstemming met de
regenval.
De automatische wisserregeling werkt
mogelijk niet als de
regensensortemperatuur ongeveer
–10°C of lager of ongeveer 85°C of
hoger is.
Als de ruit is behandeld met een
waterafstotend middel kan het zijn dat
de regensensor niet in staat is de
hoeveelheid regen correct waar te
nemen waardoor de automatische
wisserregeling niet goed werkt.
Indien vuil of ander materiaal (zoals ijs of
stoffen met zout water) zich aan de ruit
heeft gehecht boven de regensensor of
als de ruit met ijs is bedekt, kan dit
ertoe leiden dat de wissers automatisch
gaan werken.
Als de ruitenwissers het ijst, vuil of
ander materiaal niet kunnen verwijderen
stopt de automatische wisserwerking.
Stel in dit geval de wisserhendel in op
de lage stand of hoge stand voor
handmatige werking of verwijder het ijs,
vuil of andere materiaal met de hand
om de automatische werking te
herstellen.
33
Als de automatische wisserhendel in de
standAUTOblijft, kunnen de wissers
automatisch gaan werken door het
effect van sterke lichtbronnen,
elektromagnetische golven of infrarood
licht omdat de regensensor
gebruikmaakt van een optische sensor.
Het wordt aanbevolen de standOFFte
gebruiken, behalve onder regenachtige
omstandigheden.
De automatische
wisserregelingsfuncties kunnen worden
uitgeschakeld.
Page 36 of 244

KOPLAMPSPROEIERS(indien aanwezig)
Het contact moet zijn ingeschakeld
(AAN) en de koplampen moeten aan
zijn.
De koplampsproeiers fig. 23 werken
automatisch elke vijfde maal dat de
ruitensproeier wordt geactiveerd. Als u
de koplampsproeiers wilt bedienen,
dubbeltikt u tegen de wisserhendel.
BELANGRIJK
43)Plaats alleen ruitenvloeistof of gewoon
water in het reservoir. Het gebruik van
antivries als ruitensproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de ruit wordt
gespoten, raakt de ruit bevuild, hetgeen de
zichtbaarheid beïnvloed en kan resulteren
in een ongeluk.44)Gebruik ruitenvloeistof alleen in
combinatie met antivries als het vriest. Het
gebruik van ruitenvloeistof zonder antivries
bij weersomstandigheden onder nul is
gevaarlijk, aangezien de ruit kan bevriezen
en uw zicht kan belemmeren, hetgeen kan
resulteren in een ongeluk. Zorg er
bovendien voor dat de ruit voldoende is
opgewarmd door middel van de
ruitverwarming voordat u er ruitenvloeistof
op spuit.
45)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
8)Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook
niet nadat de motor opnieuw is gestart),
neemt u contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
9)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
10)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wasstraat.
11)Zorg er bij ijs op de ruit voor dat de
wissers correct worden losgemaakt.
2304110102-L37-007
34
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
RUITENSPROEIER
Trek de hendel naar u toe en houdt
deze vast om wasvloeistof te sproeien.
OPMERKING Als de ruitensproeier
wordt aangezet als de ruitenwissers niet
werken, dan zullen de ruitenwissers een
aantal wisbewegingen maken.
Als de sproeier niet werkt, controleert u
de hoeveelheid vloeistof. Als het niveau
normaal is, neemt u contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
OPMERKINGMet koplampsproeiers.
Als de koplampen aan zijn werken de
koplampsproeiers automatisch elke
vijfde maal dat de ruitensproeier wordt
geactiveerd. Raadpleeg
“Koplampsproeier”.
2204110109-115-001
Page 74 of 244

Waarschuwingslampje Wat het betekent Wat te doen
SLEUTELLAMPJE
Waarschuwingslampje knippert
Als de knop wordt ingedrukt van AAN naar
ACC of UIT, kan het lampje ongeveer
30 seconden knipperen om aan te geven dat
de batterijspanning van de sleutel laag is.Vervang de batterij voordat de sleutel
onbruikbaar wordt.
Blauw waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje Wat het betekent Wat te doen
GROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het
grootlicht wordt ingeschakeld.
INDICATIELAMPJE LAGE TEMPERATUUR
MOTORKOELVLOEISTOF
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje blijft branden als de temperatuur
van de motorkoelvloeistof laag is en schakelt
uit als de motor warm is.
Als het indicatielampje voor een lage
temperatuur van de motorkoelvloeistof blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, kan er sprake zijn van een
storing in de temperatuursensor.Neem zo snel mogelijk contact op met het
Servicenetwerk.
72
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 76 of 244

Waarschuwingslampje (roodgekleurd) op dashboardlijst
Waarschuwingslampje Wat het betekent Wat te doen
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
Het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordels gaat branden als de
bestuurders- of passagiersstoel bezet is terwijl
de veiligheidsgordel niet is bevestigd als het
contact wordt ingeschakeld.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder of
de passagier niet is vastgemaakt (alleen als er
iemand op de passagiersstoel zit) en het
voertuig rijdt met een snelheid van meer dan
20 km/u, gaan de waarschuwingslampjes
knipperen. Na korte tijd stopt de led met
knipperen, maar blijft deze branden.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
vastgemaakt, knippert de led nogmaals
gedurende een bepaalde tijd.
De led knippert opnieuw als de
veiligheidsgordel van de bestuurders- of
passagiersstoel wordt losgemaakt nadat de
led is gaan branden en het voertuig de
snelheid van 20 km/h overschrijdt.
Passagiersdetectiesysteem: plaats geen
extra zitkussen op de passagiersstoel, en ga
hier niet op zitten anders werkt de
classificatiesensor voor inzittenden niet
correct. De sensor functioneert mogelijk niet
goed aangezien het extra zitkussen
interferentie met de sensor kan veroorzaken.
74
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 83 of 244

BELANGRIJK Als de TCS/DSC is
uitgeschakeld terwijl de motor uitstaat,
wordt deze automatisch geactiveerd als
het contact op AAN wordt gezet.
BELANGRIJK Houd TCS/DSC
ingeschakeld voor de beste tractie.
BELANGRIJK Als de schakelaar wordt
ingedrukt en 10 seconden of langer
wordt vastgehouden, gaat de DSC
OFF-storingsdetectiefunctie werken en
wordt het DSC-systeem automatisch
geactiveerd. Het DSC OFF-
indicatielampje gaat uit als het
DSC-systeem in werking is.VOORZORGS-
MAATREGELEN ACTIEVE
MOTORKAP
78)
In het onfortuinlijke geval dat u een
voetganger aanrijdt en er een bepaalde
mate van impact tegen de voorzijde van
het voertuig komt, wordt de impact
tegen het hoofd van de voetganger als
deze de motorkap raakt verminderd
doordat de achterzijde van de
motorkap meteen omhoog komt om
een grote ruimte te creëren tot aan de
onderdelen in de motorruimte.
Indien de sensor 1 fig. 59 op de
achterzijde van de voorbumper een
bepaalde mate van impact detecteert
bij een botsing met een voetganger of
een andere obstructie terwijl het
voertuig voldoende snelheid heeft om
het systeem te activeren, dan wordt het
systeem geactiveerd en de motorkap
omhoog gebracht (3 =
waarschuwingslampje actieve
motorkap/4 = elektronische
regeleenheid).
BELANGRIJK Raak de actuator 2
fig. 59 niet meteen aan nadat de
motorkap omhoog is gekomen. Dit kan
brandwonden veroorzaken aangezien
de actuator heet is direct na activatie.
Werking en bedieningZorg er altijd voor dat de motorkap
volledig is gesloten alvorens te gaan
rijden. Het systeem functioneert anders
niet goed.
Het systeem werkt mogelijk niet
gedurende 8 seconden nadat het
contact op AAN is gezet.
Gebruik hetzelfde formaat banden
voor alle vier wielen. Als verschillende
formaten worden gebruikt, werkt het
systeem mogelijk niet goed.
5903060100-L12-888
81
Page 84 of 244

Als iets het gebied van de
voorbumper raakt, kan de sensor
beschadigd raken, zelfs als de
motorkap niet omhoog komt. Laat het
voertuig inspecteren door een dealer
van het Fiat Servicenetwerk.
Verwijder of repareer geen
onderdelen of bedrading van de actieve
motorkap. Test bovendien het
systeemcircuit niet met een elektrisch
testapparaat. De actieve motorkap kan
dan onbedoeld omhoog komen of niet
goed functioneren. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als
reparaties of onderhoud noodzakelijk
zijn.
Vervang de voorbumper, motorkap,
stroomlijnonderdelen of wielen niet door
niet-originele FCA-onderdelen. Het
systeem functioneert anders niet goed.
Installeer geen niet-originele
FCA-accessoires op de voorbumper.
Installeer ook geen voorwerpen op de
motorkap. Het systeem functioneert
anders niet goed.
Sluit de motorkap niet overdreven
hard en breng geen last aan op de
actuator. De actuator kan dan
beschadigd raken en ervoor zorgen dat
het systeem niet optimaal functioneert.
Wijzig de ophanging niet. Als de
hoogte van het voertuig of de demping
van de ophanging wordt gewijzigd,
functioneert het systeem mogelijk niet
optimaal.
Neem voor onderdelen contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Indien
onderdelen incorrect worden
geïnstalleerd, activeert de motorkap
wellicht niet optimaal omdat een impact
niet kan worden gedetecteerd.
Neem voor afvoer van het voertuig
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Als het voertuig niet correct wordt
gehanteerd, kan dit leiden tot letsel.
De actieve motorkap kan na activatie
niet opnieuw worden gebruikt. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Activatie van de motorkap
De motorkap activeert onder de
volgende omstandigheden:
Indien met de voorzijde van het
voertuig een voetganger of obstructie
wordt geraakt terwijl het voertuig
voldoende snelheid heeft om het
systeem te activeren, dan wordt het
systeem geactiveerd bij een bepaalde
impact door een botsing ook al blijft
hiervan geen spoor achter op de
voorbumper. Bovendien wordt het
geactiveerd bij impact van zelfs een
licht voorwerp, klein dier of ander klein
voorwerp;
het systeem kan ook activeren als
het onderste gedeelte van het voertuig
of de voorbumper te maken krijgt met
impact in een van de volgende situaties:
– het voertuig raakt de stoep;
– het voertuig komt in een greppel of
gat terecht;
– het voertuig stuitert en komt op de
grond terecht;
– de onderzijde aan de voorkant van
het voertuig komt in contact met
een helling in een parkeergarage,
het oppervlak van een golvende
weg, of een uitstekend of gevallen
voorwerp op de weg.
Situaties waarin de motorkap
mogelijk niet wordt geactiveerd
De motorkap wordt mogelijk niet
geactiveerd in de volgende situaties
waarin de impact moeilijk te detecteren
is:
een voetganger wordt geraakt door
een hoek of door de zijkanten links en
rechts van de voorbumper;
het voertuig raakt een voetganger die
een tas of iets dergelijks draagt die de
klap opvangt.
82
VEILIGHEID
Page 86 of 244

AUXILIARY DRIVING
SYSTEMS
TPMS (Tyre Pressure
Monitoring System,
bewakingssysteem
bandenspanning)
79) 80) 81)
Het TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System) bewaakt de luchtdruk van de
vier banden. Als de luchtdruk van een
of meer banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel
van het het TPMS-
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
Het systeem bewaakt de bandendruk
indirect met behulp van de gegevens
van de ABS-wielsnelheidsensoren.
Voor een goede werking van het
systeem moet dit worden geïnitialiseerd
met de aangegeven bandendruk
(waarde op het bandendruklabel). Zie
"Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning" in deze paragraaf.
Het waarschuwingslampje knippert als
het systeem een storing heeft.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Elke band, inclusief de
reserveband (indien aanwezig) moet
eenmaal per maand worden
gecontroleerd bij koud weer en worden
opgepompt tot de aanbevolen druk
door de fabrikant van het voertuig zoals
vermeld op het voertuigplakkaat of het
bandendruklabel (als uw voertuig
banden heeft met een ander formaat
dan wordt aangegeven op het plakkaat
of het label, dan moet u de juiste
bandendruk voor deze banden
achterhalen).
BELANGRIJK Als extra
veiligheidsfunctie is uw voertuig
uitgerust met een TPMS-systeem met
een verklikkerlampje voor een lage
bandendruk als één of meerdere
banden aanzienlijk leeg zijn. U moet bij
het branden van dit verklikkerlampje uw
voertuig stoppen en uw banden zo snel
mogelijk controleren en oppompen tot
de juiste druk. Als u doorrijdt met platte
banden kunnen de banden oververhit
raken en kan dit leiden tot
bandproblemen. Een lage
bandenspanning vermindert tevens een
efficiënt brandstofgebruik en de
levensduur van het bandenprofiel; dit
kan van invloed zijn op de
wendbaarheid en het remgedrag van
het voertuig.BELANGRIJK Houd in acht dat het
TPMS geen vervanging is voor goed
onderhoud van de banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om een juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs indien een lage
bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt waarbij het TPMS-
verklikkerlampje voor lage
bandenspanning gaat branden. Uw
voertuig is tevens uitgerust met een
TPMS-storingslampje om aan te geven
wanneer het systeem niet goed
functioneert.
BELANGRIJK Het TPMS-
storingslampje wordt gecombineerd
met het verklikkerlampje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem
eens storing detecteert, knippert het
verklikkerlampje ongeveer een minuut
waarna het blijft branden. Deze reeks
wordt elke keer dat het voertuig wordt
gestart, herhaald zolang de storing
bestaat. Als het storingslampje brandt,
kan het zijn dat het systeem niet in
staat is een lage bandenspanning te
detecteren of te signaleren.
TPMS-storingen kunnen om
verschillende redenen optreden, onder
andere door de installatie of vervanging
van andere banden of wielen van het
voertuig waardoor het TPMS niet
correct functioneert. Controleer altijd
84
VEILIGHEID
Page 87 of 244

het TPMS-verklikkerlampje nadat één of
meerdere banden of wielen zijn
vervangen om ervoor te zorgen dat de
vervangen of nieuwe banden en wielen
er niet toe leiden dat het TPMS niet
correct functioneert.
BELANGRIJK Om foutieve aflezingen te
voorkomen, voert het systeem een test
uit alvorens een probleem aan te geven.
Dit heeft als resultaat dat het snel
leeglopen van een band of een
klapband niet meteen wordt
geregistreerd.
Aangezien dit systeem kleine
wijzigingen in de conditie van de
banden detecteert, kan de timing van
de waarschuwing in de volgende
gevallen sneller of langzamer zijn:
het formaat, de fabrikant of het type
banden wijkt af van de specificatie;
het formaat, de fabrikant of het type
van één band wijkt af van de andere
banden, of de mate van bandslijtage
verschilt aanzienlijk onderling;
er wordt gebruik gemaakt van een
runflat-band (indien aanwezig),
spijkerband, winterband of
sneeuwkettingen;
er wordt een reserveband gebruikt
(het TPMS-waarschuwingslampje kan
gaan knipperen en vervolgens blijven
branden);
een band is gerepareerd met de
reparatiekit van de reserveband;
de bandendruk is aanzienlijk hoger
dan de aangeven druk, of de
bandendruk wordt om de een of andere
reden lager, zoals een bij een klapband
tijdens het rijden;
de snelheid van het voertuig is
ongeveer 15 km/u (ook als het voertuig
is gestopt) of de rijperiode is korter dan
5 minuten;
het voertuig rijdt over een zeer zware
weg of een gladde weg met ijsvorming;
veel stuurmanoeuvres en snel gas
geven/remmen wordt herhaald, zoals bij
een agressieve rijstijl op een bochtige
weg;
de belasting van een voertuig rust op
één band, zoals bij zware bagage aan
een kant van het voertuig;
de systeeminitialisatie is niet
uitgevoerd met de aangegeven
bandendruk.
Systeemfoutactivatie
Als het TPMS-waarschuwingslampje
knippert, kan er sprake zijn van een
systeemstoring. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Een systeemfoutactivatie kan in de
volgende gevallen optreden:
als zich in de buurt van het voertuig
apparatuur bevindt dat gebruikmaakt
van dezelfde radiofrequentie als van de
bandendruksensoren;
als zich in de buurt van het midden
van het dashboard een metalen
apparaat of niet-authentiek
navigatiesysteem bevindt dat de
radiosignalen van de bandendruksensor
naar de ontvangstunit kan blokkeren;
als de volgende apparatuur in het
voertuig wordt gebruikt en
radio-interferentie veroorzaakt in de
ontvangstunit;
een digitaal apparaat zoals een pc;
een stoomomzetter zoals een
DC-AC-omvormer;
bij veel sneeuw of ijs op het voertuig,
met name rond de wielen;
als de batterijen van de
bandendruksensor leeg zijn;
als er een wiel zonder
bandendruksensor wordt gebruikt;
als er banden worden gebruikt die
zijn verstevigd met staaldraad in de
zijwanden;
als er sneeuwkettingen worden
gebruikt.
Banden en wielen
BELANGRIJK Pas bij het inspecteren of
aanpassen van de bandenspanning
geen overmatige kracht toe op het
kerngedeelte van de van de wielunit.
Het kerngedeelte kan beschadigd
raken.
85