display FIAT 500L 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: 500L, Model: FIAT 500L 2018Pages: 280, PDF Size: 4.78 MB
Page 71 of 280

Symbool Wat het betekent
STORING START&STOP-SYSTEEM
Het symbool verschijnt om een Start&Stop-storing in het systeem aan te geven. Op het
display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
START&STOP-SYSTEEM/KOPPELING INTRAPPEN
Het symbool gaat branden om de bestuurder erop te wijzen dat het koppelingspedaal
moet worden ingetrapt om de motor te starten. Op het display wordt een speciaal bericht
weergegeven, dat in bepaalde gevallen gepaard gaat met een geluidssignaal.
STORING SPEED LIMITER
(voor bepaalde versies/markten)
Het symbool gaat branden als er een storing van het Speed Limiter-systeem is. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE)
In het "Geprogrammeerd Onderhoudsschema" zijn de onderhoudsbeurten van de auto op
vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Wanneer het
onderhoudsinterval bijna is vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt
het symbool, gevolgd door het aantal resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende
dagen (waar aanwezig).
Dit wordt automatisch weergegeven, met de startinrichting op MAR, 2000 km vóór de
onderhoudsbeurt of, waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt ook
weergegeven wanneer de sleutel naar MAR wordt gedraaid of, bij bepaalde versies, om de
200 km. Onder deze drempelwaarde wordt dit bericht met kortere intervallen
weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de meeteenheid
die is ingesteld.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het
geprogrammeerd onderhoudsschema te laten verrichten en het bericht te resetten.
69
Page 72 of 280

Symbool Wat het betekent
KOPPELINGSPEDAAL
Het symbool gaat branden om de bestuurder erop te wijzen dat het koppelingspedaal
moet worden ingetrapt om de motor te starten.
INSCHAKELEN CRUISECONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Dit witte symbool gaat branden wanneer de cruisecontrol wordt ingeschakeld. Bij
sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
ADAPTIEVE CRUISECONTROL INSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Dit groene symbool gaat branden wanneer de cruisecontrol wordt ingeschakeld. Bij
sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
DE SPEED LIMITER INSCHAKELEN
(voor bepaalde versies/markten)
Dit witte symbool gaat branden wanneer de Speed Limiter wordt ingeschakeld. Bij
sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
INSCHAKELING SPEED LIMITER
(voor bepaalde versies/markten)
Dit groene symbool gaat branden wanneer de Speed Limiter wordt ingeschakeld. Bij
sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
GRAVITY CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling systeem: de led op het Modusselectiesysteem gaat branden.
Systeem actief: het witte symbool blijft constant aan.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
Het witte symbool gaat, tijdens de hoogteregeling van de koplampen, samen met de
koplampinstelling aan. Druk voor het afstellen op de knoppen
enop het
dashboard.
70
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 73 of 280

Symbool Wat het betekent
SCHAKELINDICATOR
Het symbool verschijnt op het display om de bestuurder te waarschuwen dat moet
worden opgeschakeld (naar een hogere versnelling) of teruggeschakeld (naar een lagere
versnelling).
A/MAUTOMATISCHE RIJMODUS (versies met Dualogic-versnellingsbak)
Automatische rijmodus (AUTO)
De letter “A” gevolgd door het nummer van de ingeschakelde versnelling (bijv. “A1”)
verschijnt op het display als de AUTO-modus (automatische rijmodus) is geselecteerd.
Handmatige rijmodus (MANUAL)
De letter “M” gevolgd door het nummer van de ingeschakelde versnelling (bijv. “M1”)
verschijnt op het display als de MANUAL-modus (handmatige rijmodus) is geselecteerd.
BELANGRIJK
31)Wanneer het symbool gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 500 km nadat het
symbool voor het eerst ging branden, ververst worden. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor
en de garantie ongeldig maken. Wanneer dit symbool gaat branden, betekent dit niet dat het oliepeil in de motor te laag is; u hoeft dus geen
motorolie toe te voegen als het lampje begint te knipperen.
32)Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
33)Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool wordt
weergegeven, zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande
aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor
onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
34)Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl
het symbool brandt, is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies
van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door
bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl de auto stilstaat.
71
Page 79 of 280

60)Er kunnen situaties op kleine hellingen
(minder dan 5%) voorkomen waarin, bij
beladen auto, het Hill Holder-systeem niet
in werking treedt en de auto zich iets
naar achteren verplaatst, waardoor het
risico op een botsing met een andere auto
of voorwerp toeneemt. De bestuurder is
in elk geval verantwoordelijk voor een
veilige rijstijl.
61)DST is een rijhulpsysteem en neemt de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de auto te besturen niet weg.
62)De prestaties van een voertuig met
ERM mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder of andere mensen in gevaar
komt.
63)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.RIJHULPSYSTEMEN
In de auto kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
City Brake Control - “Collision
Mitigation”-systeem
iTPMS
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
CITY BRAKE CONTROL -
“Collision
Mitigation”-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
64) 65) 66) 67) 68)
35) 36) 37) 38) 39) 40) 41) 42)
Dit is een rijhulpsysteem dat voorzien is
van een lasersensor, die zich aan de
bovenkant van de voorruit fig. 62
bevindt en die de aanwezigheid van
auto’s voor de auto detecteert.
In het geval van een dreigende botsing,
grijpt het systeem in door automatisch
te remmen om een botsing te
voorkomen of de gevolgen daarvan te
beperken.
Het systeem is alleen actief als:
de contactsleutel naar MAR is
gedraaid;
de rijsnelheid tussen 5 en 30
km/h ligt;
een vooruitversnelling is
ingeschakeld;
de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd;
het "Modusselectiesysteem"
staat op de stand "Normaal".
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan via het
instellingenmenu van het display
worden ingeschakeld (en uitgeschakeld)
(zie de paragraaf "Display" in het
hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
Werking
Het systeem treedt in werking als er
een gevaar is van een dreigende
botsing en de bestuurder het
rempedaal niet direct intrapt.
62F0Y0200C
77
Page 81 of 280

iTPMS-systeem (indirect
Tyre Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
43) 44) 45) 46) 47)
Beschrijving
De auto kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandendruk controleert.
Correcte bandendruk
Als er geen zachte banden worden
gedetecteerd, wordt de uitlijntekening
van de auto op het display getoond.
Lage bandendruk
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een lampje
op het
instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt de uitlijntekening met
de twee symbolen
op het display
van het instrumentenpaneel van de
auto getoond.Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de “Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd. Als de aanduiding “lage
bandendruk” verschijnt, wordt
aangeraden om altijd de bandendruk
van alle vier de banden te controleren
en daarna de “Resetprocedure” te
verrichten.
“Resetprocedure”
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gedurende
minstens 20 minuten met 80 km/h op
een rechte weg gereden) die begint
wanneer de Resetprocedure handmatig
wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandendruk wordt
gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd.Pomp, voordat de “Resetprocedure”
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandendruk op, vermeld in de
bandendruktabel (zie de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens").
Als de “Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd, kan in alle bovenstaande
gevallen, het lampje
onjuiste
aanduidingen over een of meer banden
geven.
Om de Resetprocedure uit te voeren, bij
stilstaand voertuig en de contactsleutel
op MAR, gebruikt u het
instellingenmenu van het display als
volgt:
ga naar "Info voertuig" en vervolgens
naar "Reset banden";
houd de "OK"-knop op het stuur
langer dan 2 seconden ingedrukt (zie
afbeelding);
op het display wordt de voortgang
van de procedure weergegeven tot
de “Resetprocedure” is voltooid.
Na afronding van de “Resetprocedure”
verschijnt op display een speciaal
bericht dat aangeeft dat het inleren is
gestart. Als de inleerprocedure van het
iTPMS-systeem niet correct op het
display is verricht, wordt geen bericht
weergegeven.
79
Page 82 of 280

Bedrijfsomstandigheden
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de waarschuwing
vertraagd worden of kan het gelijktijdige
drukverlies van meer dan één band
slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het ruimtebesparende
reservewiel, gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het lampje
ongeveer
75 seconden en blijft daarna vast
branden; tegelijkertijd wordt op het
display een speciaal bericht
weergegeven en verschijnen naast de
vorm van de auto, naast iedere band
de symbolen "– –".
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden.
In geval van abnormale signalen, wordt
aanbevolen de “Resetprocedure” uit
te voeren. Als de aanduidingen na een
succesvolle “Resetprocedure weer
worden weergegeven, controleer dan of
om alle vier de wielen dezelfde banden
zitten en of de banden niet beschadigd
zijn. Breng zo snel mogelijk de
standaardband weer aan in plaats van
het noodreservewiel, verwijder de
sneeuwkettingen (indien mogelijk),
controleer de gewichtsverdeling en
herhaal de “Resetprocedure” door over
een schone, geasfalteerde weg te
rijden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk, als de aanduidingen
aanhouden.BELANGRIJK
64)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
65)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om het obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
66)De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of met
optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand korter dan 10
cm: dit kan tot oogletsel leiden. De
laserstraal is ook aanwezig als de sleutel op
MAR staat, maar dan werkt hij niet, is hij
niet beschikbaar of handmatig
uitgeschakeld via het Instellingenmenu.
67)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine voertuigen
(bijv. fietsen of motorfietsen) of mensen,
dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen) en
meer in het algemeen alle obstakels die het
door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn
met modder) worden niet in aanmerking
genomen.
66F0Y0659C
80
VEILIGHEID
Page 83 of 280

68)Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het
Instellingenmenu.
BELANGRIJK
35)De lasersensor kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de
voorruit.
36)De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid
van stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, voertuigen die de weg oversteken of
in de andere richting op dezelfde rijbaan
rijden, in een krappe bocht), door
omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken
om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor
kan ook beperkt of afwezig zijn in sommige
rij-, verkeers- en wegdekomstandigheden.37)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het werkingsbereik van
de sensor niet afgedekt wordt.
38)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze beschadigd is in de buurt van
de lasersensor.
39)Knoei niet me de sensor en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval
van een storing van de sensor contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
40)Als op wegen met bomen met
uitstekende takken wordt gereden, wordt
geadviseerd om het systeem uit te
schakelen om te voorkomen dat takken ter
hoogte van de motorkap of de voorruit
interfereren met het systeem.
41)Dek het werkingsbereik van de sensor
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor
dat die niet interfereren met het licht dat
uitgezonden wordt door de laser.
42)Als een aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het
Instellingenmenu.43)Als het systeem een drukafname van
een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de druk van alle vier de
banden te controleren.
44)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandendruk
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt.
45)Het iTPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname van de
bandendruk (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
46)Het iTPMS-systeem waarschuwt alleen
dat de bandendruk laag is: het kan de
banden niet oppompen.
47)Een te lage bandendruk verhoogt het
brandstofverbruik, verkort de levensduur
van het loopvlak en kan het vermogen om
de auto op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
81
Page 86 of 280

SBR-SYSTEEM (Seat
Belt Reminder)
Dit systeem heeft een lampjeop het
display van het instrumentenpaneel
fig. 71, waarmee de bestuurder en de
voorpassagier worden gewaarschuwd
als hun veiligheidsgordel niet is
omgelegd.
Wanneer de contactsleutel naar MAR
wordt gedraaid, gaat het lampje
enkele seconden branden, om aan
te geven dat het lampje correct werkt.
Het lampje gaat uit als de bestuurder
en de passagier (indien aanwezig)
de veiligheidsgordel correct hebben
omgelegd.Om het geluidssignaal permanent te
laten uitschakelen, moet men zich
tot een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk wenden. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
display van het Instellingenmenu weer
ingeschakeld worden.
BESTUURDER
Als de bestuurder de enige inzittende is
en de gordel niet is omgelegd, dan
wordt bij het overschrijden van 20 km/u
of wanneer langer dan 5 seconden
met een snelheid van 10 à 20 km/u
wordt gereden, een zoemercyclus voor
de voorstoelen gestart (intermitterend
geluidssignaal dat ongeveer 105
seconden duurt). Het lampje
knippert.
Aan het eind van de cyclus blijft het
lampje continu branden en wordt de
motor afgezet. Het geluidssignaal wordt
onmiddellijk onderbroken wanneer de
veiligheidsgordels van bestuurder en
passagier worden omgelegd.
Als de veiligheidsgordel tijdens het
rijden weer wordt losgemaakt, gaan het
geluidssignaal en het knipperende
lampje weer werken zoals hiervoor is
beschreven.PASSAGIER
Voor de passagier geldt een
vergelijkbare oplossing, maar de
indicatie wordt onderbroken als de
passagier de auto verlaat.
Als op beide voorstoelen de
veiligheidsgordels tijdens het rijden kort
na elkaar worden losgemaakt, hebben
het geluidssignaal en het lampje
betrekking op de laatste handeling.
71F0Y0612C
84
VEILIGHEID
Page 101 of 280

Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de achterbank is
gemonteerd, dan is het raadzaam om
het kinderzitje zo dicht mogelijk tegen
de voorstoel aan te monteren.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of de
led
op het paneel op het dashboard
brandt om er zeker van te zijn dat
deze airbag daadwerkelijk is
uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
ISOFIX-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
De achterste hoofdsteun kan zo
nodig verwijderd worden om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd in de auto aanwezig zijn
en worden aangebracht als de stoel
door een volwassen passagier wordt
gebruikt of als een kind in een zitje
zonder rugleuning zit.
BELANGRIJK
75)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
76)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
77)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorste passagiersstoel te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de paragraaf "Display", in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"); de uitschakeling
moet geverifieerd worden door te
controleren of de led
OFF op het
dashboard brandt. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
99
Page 105 of 280

Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag voor bescherming van
bekken, borst en schouders (voor
bepaalde versies/markten)
Als een kind vervoerd moet worden in
een kinderzitje dat achterstevoren
op de voorstoel is geplaatst, moeten de
frontairbag en zijairbag aan
passagierszijde om bekken, borst en
schouders te beschermen, worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
Gebruik het Instellingenmenu op het
display voor het uitschakelen van de
airbags (zie de paragraaf "Display"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
De led
fig. 88 zit op het
instrumentenpaneel: wanneer de sleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat de led
enkele seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
controle van enkele seconden zal
de led de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven
(bescherming passagiersairbag uit:
led constant aan /bescherming
passagiersairbag aan:led uit).
88F0Y0650C
103