dashboard FIAT 500L 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2019, Model line: 500L, Model: FIAT 500L 2019Pages: 260, PDF Size: 5.65 MB
Page 99 of 260

71)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
72)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de
Fabrikant.
73)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
verankeringen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Op die manier kan het geen
letsel bij de inzittenden veroorzaken, als er
plotseling moet worden geremd of in
geval van een ongeval.
74)Verplaats de stoel niet als er een
kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje alvorens de stoel anders in
te stellen.
75)Zorg er altijd voor dat het borstgedeelte
van de veiligheidsgordel niet onder de
armen door of achter de rug van het kind
langs loopt. Bij een ongeval zal de
veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen
houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.
76)Gebruik één onderste verankeringspunt
niet voor de installatie van meer dan één
kinderzitje.77)Als een universeel ISOFIX-kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
78)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd
als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.AANVULLEND
VEILIGHEIDS-
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
De auto is uitgerust met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
knie-airbag bestuurderszijde (voor
bepaalde versies/markten);
frontairbags ter bescherming van
bekken, borst en schouders van
bestuurder en passagier (voor bepaalde
versies/markten);
zijairbags ter bescherming van het
hoofd van passagiers op de voorstoel
en op de achterbank (gordijnairbag).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor bestuurder/
passagier en de knie-airbag voor de
bestuurder (voor bepaalde versies/
markten) beschermen de inzittenden op
de voorstoelen in geval van
middelzware/zware frontale botsingen,
door de airbag tussen de inzittende
en het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten ongevallen
(botsingen opzij, achterop, over de kop
slaan enz.), wijst dit niet op een storing
van het systeem.
97
Page 100 of 260

De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling
hierop. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die
geen veiligheidsgordel dragen naar
voren geworpen en kunnen zo in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
plaatwerk aan de voorkant van het
voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de
vangrail, etc.);
de auto schuift onder andere auto’s
of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld
onder vrachtwagens of vangrails);Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier zijn ontworpen en afgesteld
om inzittenden voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. De veiligheidsgordels
moeten dus altijd gedragen worden. Bij
een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.Frontairbag bestuurderszijde
79) 80)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 77.
Frontairbag passagierszijde
81)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 78 is
opgeborgen; deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
77F0Y0613C
98
VEILIGHEID
Page 101 of 260

Frontairbag passagier en
kinderzitjes
82) 83) 84) 85)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het label op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 79 in acht.Knie-airbag bestuurder
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich onder een speciale
afdekking fig. 80 in een speciale ruimte
onder het dashboard. Deze biedt extra
bescherming in het geval van een
frontale botsing.Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag voor bescherming van
bekken, borst en schouders (voor
bepaalde versies/markten)
Als een kind vervoerd moet worden in
een kinderzitje dat achterstevoren
op de voorstoel is geplaatst, moeten de
frontairbag en zijairbag aan
passagierszijde om bekken, borst en
schouders te beschermen, worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
Gebruik het Instellingenmenu op het
display voor het uitschakelen van de
airbags (zie de paragraaf "Display"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
De led
fig. 81 zit op het
instrumentenpaneel: wanneer de sleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat de led
enkele seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
78F0Y0113C79F0Y0708C
80F0Y0207C
81F0Y0650C
99
Page 105 of 260

BELANGRIJK
79)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
80)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
81)ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.82)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het displaymenu van
het instrumentenpaneel, de beschrijving in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Instellingenmenu".
83)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
84)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
85)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
86)Als bij het draaien van de contactsleutel
naar de stand MAR, het lampje
niet
gaat branden of tijdens het rijden blijft
branden, dan is er mogelijk een storing in
de veiligheidssystemen. In dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners
mogelijk niet in werking treden bij
een botsing of, in een zeer beperkt aantal
gevallen, per ongeluk in werking treden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
87)Voor bepaalde versies/markten gaat bij
een storing van het lampje
, het lampjebranden en worden de explosieve
ladingen van de passagiersairbag
uitgeschakeld.
88)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.89)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
90)Laat na diefstal of een poging tot
diefstal, vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
91)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
103
Page 113 of 260

De inschakeling van een lagere (of
hogere) versnelling gebeurt alleen als
het motortoerental dit toestaat.
BELANGRIJK
101)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
44)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de AUTO/
MANUAL bediening.
45)Door onjuist gebruik van de peddels
(peddels naar het dashboard geduwd)
kunnen deze afbreken.
START&STOP-
SYSTEEM
102) 103)46)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af, wanneer de
auto stilstaat en aan alle voorwaarden
voor automatisch uitschakelen wordt
voldaan. De motor start weer zodra de
bestuurder verder wil rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de auto
dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stilstaande auto,
wordt de motor afgezet als de
versnellingsbak in de vrijstand staat en
het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
Versies met Dualogic-
versnellingsbak: de motor wordt
afgezet als de auto stil staat en het
rempedaal is ingetrapt. De motor wordt
ook afgezet als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
keuzehendel in de stand N (Neutraal)
staat.OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
Het lampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal in.
Versies met Dualogic
versnellingsbak: als de
versnellingspook in de stand N
(Neutraal) staat, zet hem dan in een
willekeurige versnelling, of laat het
rempedaal los en zet de
versnellingspook in +, – of R.
89F0Y0615C
111
Page 118 of 260

MODUS “TRACTION +”
Dit systeem is ontworpen om te
assisteren bij het wegrijden op gladde
ondergronden (bijv. sneeuw, ijs,
modder, enz.), door de aandrijfkracht
optimaal over de vooras te verdelen.
Door de wielen met slechte grip (of de
wielen die meer slippen dan de andere)
te remmen, draagt het systeem de
aandrijfkracht over naar de wielen met
meer grip op de ondergrond.
Door het “Traction +”-systeem in te
schakelen wordt het voorste
differentieel geblokkeerd om de tractie
op onregelmatige ondergronden te
optimaliseren met behulp van het
remsysteem.
Inschakeling
Draai de ring naar rechts (stand B fig.
93) en houd hem gedurende een halve
seconde, of tenminste tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Traction +”
op het display fig. 95 weergegeven
wordt, in deze stand.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand.Dit systeem werkt bij snelheden onder
de 30 km/h: wanneer deze snelheid
wordt overschreden, wordt het
automatisch uitgeschakeld; zodra de
snelheid onder de 30 km/h zakt, wordt
het systeem weer ingeschakeld. In
dit geval blijft de led op de ring
branden.Uitschakelen
Om de modus “Traction +” uit te
schakelen en terug te gaan naar de
modus “Normal”, draait u de ring naar
links en houdt u deze gedurende een
halve seconde in deze stand. In dit
geval gaat de led van de modus
“Normal” branden en wordt een
melding op het scherm weergegeven
dat de modus “Traction +” is
uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de modus “Traction
+” of “Normal” wordt geselecteerd
wanneer de motor wordt afgezet, blijft
de modus behouden tot de motor weer
wordt gestart.
BELANGRIJK In de modus “Traction +”
wordt het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld (led op de knop van
het Start&Stop-systeem gaat aan). Om
het Start&Stop-systeem weer in te
schakelen in de modus “Traction +”,
drukt u op de Start&Stop-knop op het
dashboard. Het Start&Stop-systeem
wordt weer ingeschakeld, zodra de
modus “Traction +” wordt
uitgeschakeld.
95F0Y0667C
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 141 of 260

SOORTEN LAMPEN
Gebruik Type Vermogen
Dimlicht/grootlicht H7 55W
Dagrijlichten (DRL) Led + W21W-lamp 21W
Stadslicht voor LED –
Parkeerlichten achter/Remlichten P21/5W 21W/5W
Richtingaanwijzers voor PY21W 21W
Richtingaanwijzers zijkant WY5W 5W
Richtingaanwijzers achter P21W 21W
Derde remlicht LED –
Mistlampen H11 55W
Achteruitrijlicht W16W 16W
Mistachterlicht W16W 16W
Kentekenverlichting C5W 5W
Plafondverlichting voor C5W 5W
Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W
Plafondverlichting bagageruimte W5W 5W
Verlichting dashboardkastje C5W 5W
Plafondverlichting achterin C5W 5W
139
Page 147 of 260

monteer de nieuwe lamp en zorg
voor een optimale vergrendeling tussen
de veercontacten, en monteer
lampenglas A fig. 144.
BELANGRIJK
126)Wacht tot de uitlaatleidingen zijn
afgekoeld alvorens de lamp te vervangen:
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN!
127)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct
zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening
wordt gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
128)In halogeenlampen bevindt zich
gas onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
129)Vervang de lampen uitsluitend bij
afgezette motor en na het voertuig
geparkeerd te hebben op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt gebracht
en u de lampen veilig kunt vervangen
(zie de paragraaf “Vervangen”). Controleer
ook of de motor koud is, om het risico
op brandwonden te voorkomen.
BELANGRIJK
53)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de lamp per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
54)Laat de lampen bij voorkeur vervangen
door het Fiat Servicenetwerk. De correcte
werking en regeling van de
buitenverlichting is van fundamenteel
belang voor de rijveiligheid en is bovendien
een wettelijke vereiste.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
130) 131) 132) 133) 134) 135)55)
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn in drie
zekeringenkasten gegroepeerd die zich
in de motorruimte, onder het
dashboard en in de bagageruimte
bevinden.
REGELEENHEID
MOTORRUIMTE
Draai voor toegang tot de zekeringen
de twee schroeven A fig. 146 los en
verwijder het deksel B in de richting
aangegeven door de pijl.
146F0Y0071C
145
Page 149 of 260

ZEKERINGENKAST DASHBOARD
De zekeringenkast bevindt zich aan de linkerkant van het dashboard. Verwijder het klepje A fig. 148 om bij de zekeringen te
komen.
148F0Y0280C
147
Page 151 of 260

ZEKERINGKAST MOTORRUIMTE
fig. 147
GEBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
ClaxonF10 10
AchterruitverwarmingF20 30
Aansteker/stopcontact voorzijde F85 15
USB-laadpoort (voor bepaalde versies/markten) F86 7,5
Verwarming buitenspiegels F88 7,5
ZEKERINGEN ZEKERINGENKAST IN HET DASHBOARD
fig. 148
GEBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
Elektrische ruitbediening (linksachter) F33 20
Elektrische ruitbediening (rechtsachter) F34 20
Uconnect™, instapverlichting (rechts- en linksachter) F36 15
Centrale portiervergrendeling F38 20
Tweeweg-ruitensproeierpomp F43 20
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 20
Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 20
Koplamp grootlicht (links) F90 7,5
Koplamp grootlicht (rechts) F91 7,5
Mistlamp (links)F92 7,5
Mistlamp (rechts)F93 7,5
149