sensor FIAT 500X 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: 500X, Model: FIAT 500X 2018Pages: 296, PDF Size: 8.24 MB
Page 152 of 296

Wanneer het systeem het geluidsignaal
laat horen, wordt het volume van het
Uconnect™systeem automatisch
verlaagd.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Aanwijzingen op het display
De aanwijzingen met betrekking tot het
Park Assist-systeem worden alleen
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel als de optie
"Geluidssignaal en weergave" in het
menu "Instellingen" van het
Uconnect™systeem is geselecteerd
(zie voor meer informatie de
beschrijving in het betreffende
hoofdstuk).
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een obstakel aan met de weergave van
een enkele boog in een van de
mogelijke zones, in overeenstemming
met de afstand van het voorwerp en de
plaats ten opzichte van het voertuig. Als
het voorwerp gedetecteerd wordt in de
zone middenachter, dan wordt er een
enkele boog weergegeven wanneer het
voorwerp genaderd wordt, eerst
permanent, vervolgens knipperend, in
aanvulling op een geluidssignaal.WERKING MET
AANHANGER
68)
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden weer ingeschakeld
zodra de elektrische stekker van de
aanhanger wordt verwijderd. Alvorens
het Park Assist systeem te gebruiken
wordt geadviseerd de het
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen. Het niet in acht nemen van
dit voorschrift kan leiden tot persoonlijk
letsel of schade aan voertuigen of
obstakels aangezien, wanneer het
permanente geluidssignaal klinkt, de
kogel van de trekhaak zich veel dichter
bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,lak op het oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het Park Assist-systeem te
laten bijwerken, aangezien de trekhaak
150
STARTEN EN RIJDEN 
Page 153 of 296

door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
132)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
65)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
66)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
67)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
68)De sensoren kunnen onjuiste informatie
geven, omdat ze het samenstel van de
trekhaak en de kogel en de bijbehorende
bevestiging interpreteren als een obstakel in
de zone achter het voertuig.
LANE ASSIST
SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
69) 70) 71) 72) 73) 74)
Het Lane Assist-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen
te berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer beide begrenzingslijnen van
de rijstrook worden gedetecteerd en het
voertuig onbedoeld buiten de rijstrook
komt (richtingaanwijzer uit), geeft het
Lane Assist-systeem een voelbare
waarschuwing af door koppel af te
geven op het stuurwiel, waardoor om
een ingreep van de bestuurder wordt
verzocht om binnen de rijstrook te
blijven.
BELANGRIJK De kracht die door het
systeem wordt uitgeoefend op het
stuurwiel is voldoende voor de
bestuurder om op te merken maar is
altijd beperkt, zodat deze gemakkelijk
overwonnen kan worden en de
bestuurder altijd controle over het
voertuig kan houden.
151 
Page 156 of 296

SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Een er overheen geplaatste
onderbroken middenlijn geeft het
midden van het voertuig aan om
parkeermanoeuvres of het uitlijnen van
een sleepoog te vergemakkelijken. De
verschillende gekleurde zones geven de
afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 111:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (A) 0–30 cm
Geel (B) 30–100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in bijzondere mate
op obstakels die zich boven of onder
het bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
133)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
75)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
111F1B0167C
154
STARTEN EN RIJDEN 
Page 195 of 296

km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en
leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber
elementen (hoezen, slangen, bussen enz.)
●●●●●
Stand/conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren(6)●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (met uitzondering van 2.4 Tigershark)(6)●
De drukregelaar en afdichting van de overeenkomstige
verwarmingsleidingen controleren (versies 1.4 T-Jet LPG)●●●●●
(6) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal
kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
193 
Page 199 of 296

km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren●●●●●●●●●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●●●●●●●●●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen●●●●●●●●●●
Bougie vervangen●●●●●
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen●
Luchtfilterelement vervangen(2)●●●●●
Remvloeistof verversen(3)
Interieurfilter vervangen(2) (O) (●)
●●●●●
(2) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 15.000 km vervangen worden.
(3) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand.
(O) Aanbevolen werkzaamheden
(●) Verplichte werkzaamheden
197 
Page 201 of 296

km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en
achter visueel controleren en de integriteit van
remblokslijtagesensor controleren
●●●●●●●●●●
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel
controleren(4)●●
De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen
(uitvoeringen zonder automatische riemspanner)●●
Visueel de conditie controleren van de getande
distributieriem (behalve 1.3 MultiJet 16V-versies)(4)●●
Oliepeil van de krachtoverbrenging tussenbak (PTU)
controleren (behalve 2.0 Multijet 4X4 versies)●●
Controleer oliepeil van elektro-hydraulische actuator en
bijvullen indien nodig (1.6 Multijet versies met
automatische versnellingsbak met dubbele koppeling)(2)
●
Vloeistofpeil achterdifferentieel controleren (2.0 Multijet
4x4 versies)●●
(4) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal
kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
(2) Jaarlijks uit te voeren controle voor auto's in landen met zeer strenge klimaten (koude landen).
199 
Page 215 of 296

VERSIES MET
START&STOPSYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
koppel de stekker A fig. 170 van de
accusensor C op de minklem D (–) van
de accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem E van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor D zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A terug op de
sensor C aan zoals aangegeven in de
figuur.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
92) 93) 94)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
95)
Motorolieniveau controleren
Om een juiste smering van de motor
te garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
170F1B0300C
213 
Page 293 of 296

Full Brake Control (systeem)......88
Gebruik van de auto onder
zware omstandigheden
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........201
Gebruik van het instructieboek......6
Geprogrammeerd onderhoud.....191
Geprogrammeerd
onderhoudsschema......192 ,196
Gewichten.................232
Gordelspanners.............100
krachtbegrenzers..........101
Grootlicht..................30
GSI (Gear Shift Indicator)........55
Handbediende klimaatregeling....37
Handgeschakelde
versnellingsbak............129
Herconfigureerbare laadvloer......47
Het voertuig opkrikken.........217
HHC (systeem)...............83
Hoofdairbag................121
Hoofdmenu.................56
Hoofdsteunen...............24
Hoogteregeling instelling
koplampen................31
Hoogteregeling koplampen.......31
i-Size kinderzitjes.............110
Identificatiegegevens
chassisnummer...........223
motorcode..............223VIN-plaatje..............223
Interieur (reiniging)............220
Interieurverlichting.............32
ISOFIX-kinderzitje (montage).....107
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System)..........93
Kentekenverlichting (lamp
vervangen)...............167
Keyless Entry (systeem).........18
Kinderen veilig vervoeren........103
Kinderslot..................20
Kinderzitjes................103
Kleurendisplay...............54
Klimaatregeling...............37
Koplampen (reiniging)..........219
Koplampen dimlicht/grootlicht
(lamp vervangen)...........165
Lakwerk
(reiniging en onderhoud)......218
Lamp buitenverlichting
vervangen...............165
Lampade
tipi di lampade............163
Lampjes en berichten...........58
Lane Assist systeem..........151
Lichtschakelaar..............28
Mistachterlicht..............29
Mistlampen.................29
Mistlampen (lamp vervangen).....166Monochroom display...........53
Mood Selector / Drive Mode
(keuzeschakelaar rijmodus).....147
Mopar Connect.............280
Motor....................224
code..................223
niveau motorkoelvloeistof.....209
Motor starten...............125
Motorkap..................45
Motorolie
niveau controleren..........209
verbruik................209
Motorruimte................202
Motorruimte (uitspuiten)........219
Niveaus controleren..........202
Noodstart.................181
Officiële typegoedkeuringen.....281
Onderhoudsprocedures........213
Park Assist (systeem).........149
Parkeerlichten...............29
PBA (systeem)...............82
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........201
Plafondverlichting voor..........32
Portieren...................18
Prestaties (topsnelheid).........243
RCP-systeem...............87
Regensensor................34
ALFABETISCH REGISTER
"Intelligente" wis-/wasfunctie......33