dashboard FIAT TALENTO 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2018Pages: 244, PDF Size: 4.75 MB
Page 102 of 244

een enkel controlelampjeop het
instrumentenpaneel.
Werking
Het systeem werkt pas nadat de
startschakelaar is aangezet.
In geval van eenfrontalebotsing,
worden de airbags opgeblazen,
waardoor de impact van het hoofd en
de borst van de bestuurder tegen het
stuurwiel en van de passagier tegen het
dashboard wordt beperkt; ze lopen
direct na de botsing weer leeg, zodat
ze niet in de weg zitten bij het verlaten
van het voertuig fig. 178.
Onregelmatige werking
Het controlelampje 4 fig. 179 gaat aan,
wanneer de startinrichting wordt
geïntroduceerd en gaat na een paar
seconden weer uit. Als het lampje niet
aangaat wanneer de startinrichting
wordt geïntroduceerd of als het aangaat
wanneer de motor draait, duidt dit op
een systeemstoring.Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk. Iedere
vertraging in het opblazen kan de
effectiviteit in het geding brengen.
Alle onderstaande waarschuwingen
zijn bedoeld om te voorkomen dat
het opblazen van de airbag wordt
verhinderd en om ernstig letsel
door rondvliegende voorwerpen als
de airbags worden opgeblazen te
voorkomen.
Waarschuwingen betreffende de
bestuurdersairbag
103) 104) 105)
Waarschuwingen betreffende de
passagiersairbag
106) 107) 108) 109) 110)
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE EN
KINDERZITJE
Uitschakeling van de frontairbag
aan passagierszijde (voor
voertuigen waarop dat mogelijk is)
111) 112)
U moet de passagiersairbag altijd
uitschakelen alvorens een kinderzitje op
de voorste passagiersstoel te
monteren.
De airbags uitschakelen: zet het
voertuig stil, schakel het contact uit, en
druk en draai knop 1 fig. 180 naar de
stand OFF.
Zet het contact aan en controleer of het
controlelampje
op het
informatiepaneel 2 fig. 181 aan is en,
afhankelijk van de versie van het
voertuig, of het bijbehorende bericht
wordt weergegeven.
178T31857-1
179T36504
180T36502
100
VEILIGHEID
Page 103 of 244

Het lampje blijft permanent branden om
te bevestigen dat een kinderzitje kan
worden geïnstalleerd op de
passagiersstoel.
De afdruk op het dashboard en
etiketten A fig. 182 en fig. 183 aan
beiden zijden van de zonneklep aan
passagierszijde 3 fig. 182 herinneren u
aan deze instructies.Inschakeling frontairbag
passagierszijde
Wanneer het kinderzitje niet meer wordt
gebruikt, moet de airbag weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat
de voorpassagier wordt beschermd in
geval van een ongeval.
De airbags weer inschakelen: zet
het voertuig stil, schakel het contact uit,
en druk en draai stop 1 fig. 184 naar de
stand ON. Schakel de schakelaar in en
controleer of het controlelampje
uit is
en of het lampjeop het
informatiepaneel 2 fig. 185, iedere keer
als u de motor start, ongeveer 1 minuut
gaat branden.De veiligheidsinrichtingen die gepaard
gaan met de veiligheidsgordel van de
voorpassagier, moeten ingeschakeld
zijn.
Werkingsfouten
Als het in-/uitschakelsysteem van de
frontairbags aan passagierszijde niet
werkt, kan geen kinderzitje tegen de
rijrichting in worden gemonteerd.
Tevens raden we af passagiers op die
plaats te vervoeren.
181T36500
182T36505
183T35770184T36501
185T36500
101
Page 104 of 244

Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
101)Het airbagsysteem werkt volgens een
pyrotechnisch principe, wat wil zeggen dat
bij de inschakeling warmte wordt
gegenereerd, rook vrijkomt (wat niet duidt
op vuur) en een ontploffingsgeluid wordt
gegenereerd. Door het opblazen van de
airbag, wat direct plaats zou moeten
hebben, kunnen huidirritaties en andere
problemen ontstaan.
102)Bevestig geen voorwerpen (buttons,
logo's, horloges, telefoonhouders, enz.)
aan het stuurwiel.
103)Het stuurwiel mag op generlei wijze
worden afgedekt.
104)Het stuurwiel mag niet gedemonteerd
worden (behalve door een deskundig
monteur van het Fiat Servicenetwerk).
105)Rijd niet te dicht op het stuurwiel:
gebruik een rijhouding waarbij uw armen
licht gebogen zijn. Op die manier heeft de
airbag voldoende ruimte om correct te
worden opgeblazen.
106)Lijm niets (buttons, logo's, horloges,
telefoonhouders, enz.) op het dashboard in
de buurt van de airbag.
107)Plaats niets (dieren, paraplu's,
wandelstokken, dozen, enz.) tussen het
dashboard en de passagier.
108)Leg uw voeten niet op het dashboard
of op de stoel: dergelijke houdingen
zouden tot ernstig letsel kunnen leiden.
Houd in het algemeen alle lichaamsdelen
(knieen, handen, hoofd, etc.) weg van het
dashboard.109)De passagiersairbag beschermt alleen
passagiers in de voorste zijstoel;
passagiers in de middelste voorstoel
worden alleen beschermd door de
veiligheidsgordel We raden u aan de
normale veiligheidsvoorschriften na te leven
(draag altijd uw veiligheidsgordel).
Ongevallen kunnen ernstig letsel
veroorzaken.
110)De passagiersairbag moet worden
geactiveerd/gedeactiveerd wanneer het
voertuig stilstaat. Indien deze
gedeactiveerd wordt terwijl u rijdt, gaan de
enwaarschuwingslampjes aan.
Om deze lampjes uit te schakelen, moet
het voertuig worden stilgezet en de
passagiersairbag eerst uit en dan weer in
worden geschakeld.
111)Wanneer het kinderzitje niet meer
wordt gebruikt, moeten de aan de
veiligheidsgordel gerelateerde
veiligheidsinrichtingen weer worden
ingeschakeld om ervoor te zorgen dat de
voorpassagier wordt beschermd in geval
van een ongeval. Het installeren van een
kinderzitje achterstevoren op de voorste
passagiersstoel is verboden totdat de extra
veiligheidsapparatuur van de voorste
veiligheidsgordel gedeactiveerd is (zie
paragraaf “airbag passagierszijde en
kinderzitjes - hoe de airbags te
deactiveren” in het hoofdstuk “Ken uw
voertuig”).112)Installeer in verband met de
incompatibiliteit van het opblazen van de
frontairbag aan passagierszijde en de
plaatsing van een kinderzitje in de
rijrichting, NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel met een
INGESCHAKELDE FRONTAIRBAG. Het
KIND kan anders het risico van
OVERLIJDEN of ERNSTIG LETSEL lopen.
102
VEILIGHEID
Page 107 of 244

Stoelverhoger
Een kind kan vanaf 15 kg of 4-jarige
leeftijd op een stoelverhoger vervoerd
worden waarbij de veiligheidsgordel
goed op het lichaam aansluit fig. 188.
De stoelverhoger moet geleiders
hebben die de veiligheidsgordel over
zijn/haar dijen plaatst en niet over de
buik.
De in hoogte verstelbare rugleuning en
gordelgeleider worden aanbevolen om
de veiligheidsgordel over het midden
van de schouder te plaatsen. De gordel
mag nooit op de nek of arm rusten.
Kies een omsluitend kinderzitje voor
een betere zijbescherming.
EEN KINDERZITJE INSTALLEREN
Niet alle kinderzitjes kunnen worden
gemonteerd. In de schema's op de
volgende pagina's wordt de
bevestigingsplaats van het kinderzitje
weergegeven.Voordat u een kinderzitje gebruikt, moet
u zeker weten dat deze kan worden
geplaatst.
Op de voorstoel
Kinderen vervoeren op de voorste
passagiersstoel is landgebonden.
Controleer met de huidige wetten en
volg de aanwijzingen in het volgende
schema op.
Voordat een kinderzitje op deze stoel
wordt gemonteerd (indien toegestaan):
verlaag de veiligheidsgordel
helemaal;
beweeg de zitting helemaal naar
achteren;
kantel de rugleuning enigszins
(ongeveer 25°);
zet de stoel zo hoog mogelijk, in
voertuigen waar dat mogelijk is.
Zet de hoofdsteun zo hoog mogelijk,
zodat deze het kinderzitje niet in de
weg zit (zie paragraaf “hoofdsteun voor”
in het hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”).
Nadat het kinderzitje is gemonteerd,
kan de stoel weer naar voren worden
geschoven (om achterin genoeg ruimte
te bieden voor andere passagiers of
kinderzitjes). Kinderzitjes die tegen de
rijrichting in zijn geplaatst, mogen het
dashboard of enige andere voorwerpen
voor de stoel niet raken.
Maak geen verdere verstellingen nadat
het kinderzitje is gemonteerd.Op de achterstoel aan de zijkant
De reiswieg wordt dwars in het voertuig
gemonteerd en beslaat ten minste twee
zitplaatsen. Plaats het hoofd van het
kind niet naast het portier. Zet de stoel
zo ver mogelijk naar voren om het
kinderzitje tegen de rijrichting in te
monteren en zet de stoel vervolgens zo
ver mogelijk naar achteren zonder het
kinderzitje te raken.
Zet de stoel voor het kinderzitje voor de
veiligheid van kinderen die in de
rijrichting zitten, niet verder naar
achteren dan tot het midden, kantel de
rugleuning niet buitensporig (25° ten
hoogste) en zet de stoel zo hoog
mogelijk.
Verwijder de hoofdsteun van de
achterbank waar het kinderzitje wordt
geplaatst (zie de paragraaf "Achterste
hoofdsteun" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig"). Dit
moet worden gedaan voordat het
kinderzitje wordt geplaatst.
Zorg dat het kinderzitje in de rijrichting
tegen de rugleuning van de stoel wordt
geplaatst.
Op de achterstoel in het midden
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
zich aan het kinderzitje aanpast. Wend
u tot het Fiat Servicenetwerk.
128)
188T31234
105
Page 148 of 244

SNELHEIDS-
BEGRENZER
152)
De snelheid van het voertuig kan
permanent beperkt worden afhankelijk
van de versie van het voertuig en de
plaatselijke regelgeving.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de snelheidslimiet
te wijzigen of de functie te
activeren/deactiveren.
Het kan zijn dat het niet mogelijk is
deze functie voor specifieke markten te
deactiveren.
Etiket 1 fig. 215 op het dashboard
herinnert u aan de snelheidslimiet.OPMERKING Als het voertuig uitgerust
is met de Snelheidsbegrenzer gaat u bij
het hard intrappen of helemaal
intrappen van het gaspedaal (voorbij het
“resistentiepunt”) voorbij de
snelheidslimiet (zie de paragraaf
“Snelheidsbegrenzer”).
BELANGRIJK In bepaalde situaties
(bijvoorbeeld een steile helling) kan de
snelheidsbegrenzer een klein beetje
overschreden worden, omdat het
apparaat niet op het remsysteem
inbreekt.
BELANGRIJK
152)Deze functie is geen vervanging van
de bestuurder. De functie geeft ook niet het
recht om de snelheidslimieten te
overschrijden en sneller te rijden dan
toegestaan. De functie ontheft de
bestuurder geenszins van normaal veilig
rijgedrag noch van enige
verantwoordelijkheid.
MINIMUMSNELHEID
Druk op bediening 1 fig. 216 en de
functie wordt na een paar seconden
geactiveerd.
Minimumsnelheid wijzigen
Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk om
de instelling te verhogen of verlagen.
Functie onderbreken
De functie wordt onderbroken,
wanneer:
het koppelings- en/of gaspedaal
wordt gebruikt;
de voertuigsnelheid hoger is dan
0 km/h;
gaat het hetSTOP
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden;
Het waarschwuingslampjeop
het instrumentenpaneel gaat branden;
Het waarschwuingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden.
215T36705
216T36559
146
STARTEN EN RIJDEN
Page 154 of 244

Dashboardkastverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 4 fig. 228 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en herplaats
devastklemlens.Bagageruimteverlichting
Verwijder de lens met een
schroevendraaier.
Trek de lamp 5 fig. 229 uit de houder.
Typen lampen: W5W
Vervang het lampje en herplaats
devastklemlens.
BELANGRIJK
153)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
154)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
155)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, om het risico op brandwonden te
voorkomen.156)De lampen staan onder druk en
kunnen ontploffen tijdens vervanging.
Gevaar voor letsel.
227T38811
228T36569
229T36568
152
NOODGEVALLEN
Page 158 of 244

Verwijder de afdekking om bij de lamp
te kunnen komen.
Typen lampen: W5W.
BELANGRIJK
157)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
158)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
159)Vervang lampen alleen wanneer de
motor uit is. Controleer ook of de motor
koud is, RISICO OP BRANDWONDEN!
160)Tijdens werkzaamheden onder de
motorkap zou de magneetklep op ieder
willekeurig moment automatisch kunnen
starten. Gevaar voor letsel.
161)De lampen staan onder druk en
kunnen ontploffen tijdens vervanging.
Gevaar voor letsel.
BELANGRIJK
29)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de lamp per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
ZEKERINGEN IN HET
INTERIEUR
Zekeringen in dashboardkastje A
Controleer de toestand van de
zekeringen als de elektrische systemen
niet werken. Maak het dashboardkastje
A fig. 246 open.
162) 163) 164) 165) 166)
30) 31)
BELANGRIJK Koop, afhankelijk van de
plaatselijke wetgeving of uit voorzorg,
een nooddoos met een serie lampen en
zekeringen bij een Fiat Servicepunt.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik de tang 1 fig. 247, achter klep
A, om de zekeringen uit te trekken.
Schuif de zekering opzij om deze uit de
tang te verwijderen. We raden u aan de
vrije posities voor zekeringen niet te
gebruiken.
245T38814
246T36573
156
NOODGEVALLEN
Page 167 of 244

druk op schakelaar 4 fig. 259 om de
band op te pompen tot de
voorgeschreven spanning (zie paragraaf
"Bandenspanning” in het hoofdstuk
“Onderhoud en verzorging”);
stop na hooguit 15 minuten met
pompen;
OPMERKING Tijdens het legen van de
bus (ongeveer 30 seconden) geeft de
drukmeter 5 fig. 259 kortstondig een
spanning van max. 6 bar aan en daalt
dan weer.
herstel de spanning: ga verder met
oppompen van de band met de kit als
de spanning moet worden verhoogd;
druk op knop 6 fig. 259 als de spanning
moet worden verlaagd.
Als na 15 minuten nog geen
minimumspanning van 1,8 bar is
bereikt, kan de band niet worden
gerepareerd; rijd niet verder en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Verwijder de kit als de band eenmaal
correct is opgepompt: schroef
langzaam de oppompslang 1
fig. 259 los zodat de inhoud van het
product niet spettert en plaats de bus in
een plastic zak zodat het product niet
kan lekken.
Bevestig het instructielabel op het
dashboard, waar de bestuurder het kan
zien;
plaats de kit weer in de
gereedschapstas en leg hem onder de
bestuurdersstoel;
als de eerste pomphandelingen zijn
verricht, blijft de band leeglopen en
moet eerst met het voertuig worden
gereden om het gat te stoppen.
Vertrek onmiddellijk en rijd met een
snelheid uiteenlopend van 20 tot
60 km/h om het product gelijkmatig
door de band te verdelen en stop na
3 km om de spanning te controleren;
als de spanning hoger is dan 1,3 bar,
maar lager dan voorgeschreven, moet
de spanning hersteld worden (zie het
etiket op het bestuurdersportier);
raadpleeg anders het Fiat
Servicenetwerk: u kunt de band niet
repareren.
BELANGRIJK
173)Er mogen geen voorwerpen op de
vloer aan de bestuurderszijde liggen: als er
hard moet worden geremd kunnen ze
onder de pedalen terechtkomen en het
gebruik daarvan verhinderen.
BELANGRIJK
32)Met de kit kunnen banden worden
gerepareerd waarvan het profiel A fig. 257
is beschadigd door vreemde objecten
kleiner dan 4 mm. Het kan niet alle soorten
lekke banden repareren, zoals insnijdingen
dieper dan 4 milimeter en die aan zijde B
fig. 257 van de band. Zorg er ook voor dat
de velgen in goede staat verkeren. Als het
vreemde object dat het gat heeft
veroorzaakt nog in de band zit, verwijder
het dan niet.
33)Gebruik de opblaaskit niet als de band
beschadigd is geraakt door het rijden met
een gat in de band. Controleer de zijkanten
van de band zorgvuldig voordat enige
werkzaamheden worden verricht. Rijden
met geheel of gedeeltelijk leeggelopen (of
lekke) banden kan gevaarlijk zijn en de band
onherstelbaar beschadigen. Deze reparatie
is tijdelijk. Een lekke band moet zo snel
mogelijk onderzocht (en indien mogelijk
gerepareerd) worden door een specialist.
Als een band wordt vervangen die is
gerepareerd met de kit, breng de
reparateur hier dan altijd van op de hoogte.
Tijdens het rijden kunt u trillingen
waarnemen die worden veroorzaakt door
het product in de band.
165
Page 168 of 244

34)De kit is alleen goedgekeurd voor het
oppompen van banden van voertuigen die
oorspronkelijk met de kit zijn uitgerust. De
kit mag nooit gebruikt worden om de
banden van een ander voertuig of andere
voorwerpen (reddingsvesten, luchtbedden,
enz.) mee op te pompen. Voorkom spetters
op de huid als u de reparatiebus gebruikt.
Als het product in contact komt met de
huid, spoel de huid dan grondig af. Houd
de kit buiten bereik van kinderen. Laat lege
bussen niet achter in de omgeving. Lever
deze af bij een Fiat Servicepunt of een
afvalverwerkingsbedrijf. De
houdbaarheidsdatum van de bus is
aangegeven op het etiket. Controleer de
houdbaarheidsdatum. Ga naar een Fiat
Servicepunt om de opblaasslang en de
reparatiebus te vervangen.
35)Parkeer het voertuig voordat u de kit
gebruikt dusdanig dat het uit de buurt van
het verkeer staat, zet de
alarmknipperlichten aan, trek de handrem
aan en zorg ervoor dat alle inzittenden het
voertuig verlaten en ver uit de buurt van het
verkeer blijven.
36)Als u langs de rijbaan bent gestopt,
waarschuw dan de overige weggebruikers
dat uw voertuig daar staat door de
gevarendriehoek te plaatsen of andere
wettelijk toegestane middelen in het land
waar u zich bevindt.
37)Voorzichtig: een ontbrekende of slecht
vastgedraaide ventieldop kan van invloed
zijn op de grip van de band en
spanningsverlies veroorzaken. De
ventieldoppen moeten identiek zijn aan de
originele en stevig vastgedraaid worden.38)Rijd na reparaties met de kit niet meer
dan 200 km. Rijd bovendien met lagere
snelheid en ga in ieder geval niet sneller
dan 80 km/h. Het etiket moet op een
zichtbaar gedeelte op het dashboard
worden aangebracht. Afhankelijk van het
land of de plaatselijke wetten, moet een
band die is gerepareerd met de opblaaskit,
worden vervangen.STARTEN MET
HULPACCU
174) 175) 176) 177) 178)
39)
De motor starten die elektrische stroom
levert en op een middelmatig toerental
houden.
Als de accu van een ander voertuig
wordt gebruikt om de motor te starten,
moeten daarvoor de juiste kabels (maat
large) van een Fiat Servicepunt worden
gebruikt. Als u zelf over de juiste kabels
beschikt, moet u controleren of ze in
perfecte staat verkeren.
De twee accu's moeten dezelfde
nominale spanning hebben: 12 V. De
accu die de spanning levert moet een
capaciteit (Ampère/uur, Ah) hebben die
minimaal gelijk is aan die van de lege
accu.
260T36708
166
NOODGEVALLEN
Page 175 of 244

ONDERHOUDSSCHEMA
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 100040 80 120 160 200
Jaren246810
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,
indien nodig, herstellen; vervaldatum/conditie
"Bandenopblaaskit" controleren (voor bepaalde
versies/markten)
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel,
enz.) controleren
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen(1) (2)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
De diagnosestekker gebruiken om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de
emissie te controleren; en voor bepaalde versies/markten,
de verslechtering van de motorolie
(1) Bijvullen met vloeistoffen aangeduid in de paragraaf “Vloeistoffen en smeermiddelen” van het hoofdstuk “Technische gegevens” en pas na het controleren dat
het systeem in tact is.
(2) Het verbruik van additieven voor AdBlue (Ureum) emissies is afhankelijk van de gebruikstoestand van het voertuig en wordt aangegeven met een controlelampje
en bericht op het instrumentenpaneel (voor bepaalde versies/markten).
173