air condition FIAT TALENTO 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2018Pages: 244, PDF Size: 4.75 MB
Page 2 of 244

Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan we\
rkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Professional Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid
die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamhe\
den.
De Lancia garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke on\
derhoud, de seizoenscontroles en voor praktische adviezen van onze deskundigen.
Met de Originele Vervangingsonderdelen gedistribueerd door MOPAR
®, worden de kenmerken
van betrouwbaarheid, comfort en prestaties, waarvoor u uw nieuwe voertui\
g gekozen heeft,
in de loop van de tijd in stand gehouden.
Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruike\
n om onze auto’s te bouwen en die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij\
de research en de ontwikkeling van steeds innovatievere technologieën.
Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:
de enige die speciaal door FCA voor uw auto ontworpen zijn.
VEILIGHEID:
REMSYSTEEMECOLOGIE: ROETFILTERS,
ONDERHOUD AIRCONDITIONINGCOMFORT:
WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS PERFORMANCE: BOUGIES,
INSPUITVENTIELEN EN ACCU'SLINEA ACCESSORI:
STANGEN IMPERIAAL, VELGEN
WAAROM KIEZEN VOOR
ORIGINELE ONDERDELEN
COP TALENTO LUM NL.qxp 20/05/16 09:14 Pagina 2
Page 36 of 244

HET SYSTEEM IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op knop 1 fig. 65 om deze functie
uit te schakelen. Er wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven en
het controlelampje 2 fig. 65 op de knop
gaat aan.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen. Er wordt een
bijbehorend bericht op het
instrumentenpaneel weergegeven en
het controlelampje 2 op de knop 1 gaat
uit.
Het systeem heractiveert automatisch
wanneer het voertuig vrijwillig wordt
gestart (zie de paragraaf “De motor
starten” in het hoofdstuk “ starten en
rijden”).
OPMERKINGEN: Druk met de motor
op stand-by op knop 1: de motor wordt
automatisch opnieuw gestart.Speciale gevallen
Als op voertuigen met een
elektronische sleutel het systeem is
ingeschakeld, de motor is afgezet (file,
verkeerslichten, enz.), en de bestuurder
zijn stoel verlaat of zijn veiligheidsgordel
losmaakt, wordt het contact afgezet.
Om het Start&Stop systeem te
herstarten, druk op de contactknop (zie
paragraaf "Startschakelaar” in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
auto”).
Trap ingeval de motor stopt, terwijl
het systeem is ingeschakeld, stevig op
het koppelingspedaal om het systeem
weer op te starten.
GEMISTE
AFZETOMSTANDIGHEDEN
VAN DE MOTOR
Afhankelijk van het voertuig, kan het
systeem onder sommige
omstandigheden de motor niet op
stand-by zetten, namelijk:
als de achteruitversnelling is
ingeschakeld;
als de motorkap niet is gesloten;
op voertuigen met een elektronische
sleutel, als het bestuurdersportier niet is
gesloten;
op voertuigen met een elektronische
sleutel, als de veiligheidsgordel niet is
bevestigd;
als de buitentemperatuur te laag of te
hoog is (lager dan 0°C of hoger dan
30°C);
bij onvoldoende acculading;
als het verschil tussen de
temperatuur in het voertuig en de
temperatuur ingesteld door de
automatische klimaatregeling te groot
is;
De MAX DEF functie is geactiveerd
(zie de paragraaf "Airconditioning" in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”);
als de temperatuur van de
motorkoelvloeistof te laag is;
als de automatische regeneratie van
het roetfilter moet worden verricht;
of:
Het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat aan om aan te
duiden dat de motor niet in standby kan
worden gezet.
OPMERKINGEN:Tijdens het tanken
moet de motor worden afgezet (en niet
op stand-by): u moet de motor elf
afzetten (raadpleeg de paragraaf "De
motor starten” in het hoofdstuk ”Starten
en rijden”).
65T36535
34
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 37 of 244

OMSTANDIGHEDEN
WAARBIJ DE MOTOR
HERSTART
In sommige gevallen kan de motor, uit
veiligheids- en comfortoverwegingen,
zonder het verrichten van enige
handeling worden herstart. Dit kan
worden bevestigd als:
als de buitentemperatuur te laag of te
hoog is (lager dan 0°C of hoger dan
30°C);
De MAX DEF functie is geactiveerd
(zie de paragraaf "Airconditioning" in het
hoofdstuk “Kennismaken met uw
voertuig”);
bij onvoldoende acculading;
de voertuigsnelheid hoger is dan
5 km/h (heuvelafwaarts, enz.);
herhaalde druk op het rempedaal of
de noodzaak om het rempedaal te
gebruiken.
Voertuigen met afstandsbediening
Een aantal van deze omstandigheden
voorkomen dat de motor automatisch
wordt herstart bij het openen van:
een van de portieren (voor voertuigen
met een sleutel);
het passagiersportier (voor
voertuigen met een elektronische
sleutel).
ONREGELMATIGE
WERKING
Wanneer een speciaal bericht op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven en het geïntegreerde
lampje 2 in knop 1 fig. 65 gaat branden,
wordt het systeem uitgeschakeld.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
29)Als de Start&Stop-functie is
ingeschakeld, zou de motor, als deze is
gestopt in noodgevallen, weer kunnen
worden gestart, als het koppelingspedaal
wordt ingetrapt.
BELANGRIJK
2)Rijd niet met het voertuig zolang de
motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat aan).
3)Zolang de motor op stand-by staat, is de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
4)Als u het voertuig verlaat, klinkt er een
geluidssignaal om u te waarschuwen dat
de motor op stand-by staat (en niet
uitstaat). Voordat u uit het voertuig stapt
moet u het startapparaat uitschakelen (zie
de paragraaf “Startschakelaar” in het
hoofdstuk “Ken uw voertuig”).
BUITENSPIEGELS
BUITENSPIEGELS
30) 31) 32)
Elektrische spiegels
Zet de schakelaar 1 fig. 66 op:
Bom de linker buitenspiegel te
verstellen,
Dom de rechter buitenspiegel te
verstellen,
Com hem uit te schakelen.
Spiegels met handbediende
verstelling
Druk op spiegel A fig. 66 om de positie
te verstellen.
Ontdooien
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
worden de spiegels met draaiende
motor samen met de achterruiten
ontdooid.
66T36528-1
35
Page 49 of 244

KLIMAATREGELING
Advies voor gebruik
In sommige gevallen (airconditioning uit,
luchtrecirculatie aan, ventilatorsnelheid
nul of te laag, enz.) kunnen de ruiten en
de voorruit van het voertuig beslaan.
Gebruik als de ruiten beslaan de MAX
DEF-functie om de condens te
verwijderen en zet vervolgens de
airconditioning in de automatische
stand om te voorkomen dat de ruiten
opnieuw beslaan.
Onderhoud
Raadpleeg het Geprogrammeerde
Onderhoudsschema.
BELANGRIJK Zolang de airconditioning
aanstaat, wordt meer brandstof
verbruikt (zet het systeem uit als u het
niet meer nodig hebt).
50) 51)
2)
Verbruik
Een hoger brandstofverbruik (vooral
binnen de bebouwde kom) is normaal
als de airconditioning wordt gebruikt.
Zet op auto's met airconditioning
zonder automatische modus, het
systeem uit als u het niet meer nodig
hebt.Hieronder volgen een aantal adviezen
om het brandstofverbruik tot een
minimum terug te brengen en
zodoende het milieu te helpen
beschermen:
houd tijdens het rijden de
luchtroosters open en de ruiten
gesloten;
als het voertuig bij hoge
temperaturen of in de zon is
geparkeerd, laat dan eerst het interieur
luchten om de hete lucht naar buiten te
laten, voordat u vertrekt.
Auto's met extra verwarming
Sommige voertuigen zijn uitgerust met
een extra verwarming die het interieur
sneller verwarmt. Deze inrichting werkt
alleen als de motor draait en bij lage
temperaturen. Tijdens de werking kan
enige rook uit de rechterkant van het
voertuig komen; die is afkomstig van
het uitlaatsysteem en dat is normaal.
Onregelmatige werking
Over het algemeen dient u, als u een
onregelmatige werking waarneemt,
naar een Fiat Servicepunt te gaan.
Een beperkte werking van het
ontdooien, ontwasemen of van de
airconditioning kan te wijten zijn aan
een verstopt filterelement.
Er wordt geen koude lucht
gegenereerd. Controleer de stand van
de bedieningen en de staat van de
zekeringen. Zet anders het systeem uit.Water onder het voertuig
Na langdurig gebruik van de
airconditioning is het normaal om
condenswater onder de airconditioning
aan te treffen.
47
Page 53 of 244

Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 5 fig. 91, afhankelijk
van de gewenste temperatuur. De
temperatuur neemt toe, naarmate de
indicator verder in de rode zone staat.
Ventilatorsnelheid instellen
Gebruik bediening 3 fig. 91 van 0 tot 4
fig. 91. Er wordt meer lucht verspreid,
naarmate de knop verder naar rechts
wordt gedraaid. Zet bediening 3
fig. 91 op 0 als u de luchttoevoer wilt
stoppen. Het systeem wordt
uitgeschakeld: de ventilatorsnelheid in
het interieur is nul (voertuig staat stil), er
is nog wel een zachte luchtstroom
merkbaar als het voertuig in beweging
is.
OPMERKING Als deze bediening
langdurig op stand 0 staat, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is.
Snel ontwasemen: Interieurisolatie/
luchtrecirculatie uitgeschakeld
(controlelampje op knop 4 fig. 91 is uit);
draai bedieningen 1 fig. 91 en 3
fig. 91 naar de standen
. Door
inschakeling van de airconditioning
verloopt de ontwaseming sneller.
Interieurisolatie/luchtrecirculatie
inschakelen
Druk op knop 4 fig. 91 (het
controlelampje gaat aan).
In deze stand wordt de lucht in het
interieur gerecirculeerd zonder dat lucht
van buiten wordt geïntroduceerd.Met de luchtrecirculatie kunt u:
de buitenomgeving buiten sluiten
(tijdens het rijden in verontreinigde
omgevingen, enz.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.
BELANGRIJK Als de luchtrecirculatie
langdurig wordt gebruikt, kunnen de
zijruiten en de voorruit beslaan, zelfs als
het in het interieur niet benauwd is. We
raden aan weer terug te schakelen naar
de normale werking (met buitenlucht)
door weer op knop 4 fig. 91 te drukken,
zodra de luchtrecirculatie niet meer
nodig is.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Draai knop 1 fig. 91 om de
luchtverdeling te kiezen.
De luchtstroming gaat richting de
dashboard is directed to the
dashboardroosters.
De luchtstroming gaat richting de
dashboardroosters en naar de lagere
roosters van de achterbank.
De luchtstroming gaat voornamelijk
naar de lagergelegen roosters van de
voorste stoel en de dashboardroosters.
Om de lucht naar beneden te richten,
de dashboardroosters sluiten.
De luchtstroming wordt verspreid
over alle roosters, de ruitroosters voor,
de voorruitontwasemingsroosters en de
lagere luchtroosters.
. De luchtstroom wordt naar de
luchtroosters voor de ontwaseming van
de voorruit en de luchtroosters voor de
ontwaseming van de zijruiten voorin
gericht.
De klimaatregeling uitschakelen
Met knop 2 fig. 91 kunt u de
airconditioning inschakelen
(indicatielampje aan) of uitschakelen
(lampje uit).
De airconditioning kan niet worden
ingeschakeld als bediening 3 fig. 91 op
0 staat.
Met de airconditioning kunt u:
de temperatuur in het interieur
verlagen;
de ruiten sneller ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de
buitentemperatuur laag is.
92T36716
51
Page 55 of 244

AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
50) 51)
2)
Bedieningselementen1inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking).
2Draaiknop temperatuurregeling.
3MAX-DEF functie (snel ontdooien/ontwasemen van voorruit).
4Luchtverdeelknoppen.
5Aan/uit knop compressor klimaatregeling.
6Regelknop ventilatorsnelheid.
7aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
8Verwarmde achterruit en thermische weerstandspiegel aan/uit schakelaar (voor bepaalde versies/markten).
94T36551
53
Page 56 of 244

AUTO-functie (automatische
werking)
De automatische airconditioning is een
systeem dat het comfort in het interieur
en goed zicht verzorgt, en het verbruik
optimaliseert (behalve bij gebruik onder
extreme omstandigheden). Het systeem
gebruikt de ventilatorsnelheid,
luchtverdeling, luchtrecirculatie, in- of
uitschakeling van de airconditioner en
luchttemperatuur.
AUTO: optimaliseert het geselecteerde
comfortniveau dat wordt behaald
naargelang de omstandigheden buiten.
Druk op knop 1 fig. 94.
Variatie in de ventilatorsnelheid
In de automatische modus verzorgt het
systeem de beste ventilatorsnelheid om
een aangenaam comfortniveau te
behalen en behouden.
De ventilatorsnelheid kan altijd worden
ingesteld door aan bediening 6
fig. 94 te draaien om de snelheid te
verhogen of verlagen.
Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 2 fig. 94, afhankelijk
van de gewenste temperatuur.
De temperatuur wordt hoger, naarmate
de knop verder naar rechts wordt
gedraaid.
OPMERKING Op de uiterste instelling
produceert het systeem de koudste of
warmste lucht ("18°C" en "26°C").MAX DEF functie
Druk op knop 3 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de voor- en
achterruiten, de voorste zijruiten en de
buitenspiegels (afhankelijk van de versie
van het voertuig) snel ontdooien en
ontwasemen. Zet de automatische
airconditioning en achterruitverwarming
op ontdooien.
Druk op knop 8 fig. 94 om de
verwarmingsfunctie van de achterruit uit
te schakelen; het geïntegreerde
controlelampje gaat uit.
Druk op knop 3 fig. 94 of 1 fig. 94 om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Sommige knoppen
hebben een controlelampje dat de
status van de functie aangeeft.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Druk op een van de knoppen 4 fig. 94.
Het controlelampje in de geselecteerde
knop gaat aan.
U kunt twee standen tegelijkertijd
selecteren door op twee van de
knoppen 4 fig. 94 te drukken.
De luchtstroming wordt met name
verspreid over alle roosters, de
ruitroosters zij voor, de
ontwasemingsroosters en de
voorruitontwasemingsroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
Verwarmde achterruit en
portierspiegel
warmteresesistentieschakelaar
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op knop 8 fig. 94 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de achterruit en
portierspiegels snel ontwasemen (voor
bepaalde versies/markten).
Druk nogmaals op knop 8 fig. 94 om
deze functie uit te schakelen. De funtie
gaat automatisch uit.
De klimaatregeling uitschakelen
In de automatische modus gaat de
airconditioning aan of uit afhankelijk van
de weersomstandigheden buiten.
Druk op knop 5 fig. 94 om de
klimaatregeling uit te schakelen en het
ingebouwde indicatielampje gaat aan.
95T36540
54
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 57 of 244

BELANGRIJK Voertuigen uitgerust met
de functie ECOMODUS (knop 9
fig. 95 ): wanneer de functie
ECOMODUS is ingeschakeld, kan deze
de prestaties van de automatische
airconditioning verlagen. Raadpleeg het
hoofdstuk "Tips voor het rijden".
Interne luchtrecirculatie
Deze functie wordt automatisch
beheerd, maar u kunt hem ook
handmatig inschakelen. Hij kan
geforceerd worden ingeschakeld met
knop 7 fig. 94, die is gemarkeerd
doordat de led op de knop aan gaat
BELANGRIJK In ieder geval krijgt
ontwasemen/ontdooien voorrang over
luchtrecirculatie.
Opmerking:
tijdens de luchtrecirculatie wordt de
lucht in het interieur gerecirculeerd
zonder dat lucht van buiten wordt
geïntroduceerd;
met luchtrecirculatie kunt u het
interieur van invloeden van buitenaf
isoleren (rijden in verontreinigde
omgevingen, bijv.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.Handmatig gebruik: Druk op knop 7
fig. 94 en het geïntegreerde
controlelampje gaat aan.
Langdurig gebruik van de
hercirculatiefunctie kan vervelende
luchtjes veroorzaken en de ruiten doen
beslaan omdat de lucht niet wordt
ververst.
We adviseren u weer terug te schakelen
naar de automatische modus door
weer op knop 7 fig. 94 te drukken
zodra de luchthercirculatie niet meer
nodig is.
Druk nogmaals op knop 7 fig. 94 om
deze functie uit te schakelen.
Uitschakeling van het systeem
Draai knop 6 fig. 94 naar de stand OFF
om het systeem uit te schakelen. Draai
aan knop 6 fig. 94 om het weer in te
schakelen en de ventilatorsnelheid te
regelen, of druk op knop 1 fig. 94.
EXTRA
KLIMAATREGELING
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Het voertuig is mogelijk uitgerust met
vier luchtroosters 1 fig. 96 die gericht
kunnen worden.
Deze bedieningen zijn alleen van invloed
op de hoeveelheid lucht in het interieur:
een bediening voor warm (lucht komt
uit de onderste luchtroosters);
een bediening voor koud (lucht komt
uit de bovenste luchtroosters).OPMERKING Sluit niet alle vier de
luchtroosters tegelijkertijd (risico op
beschadiging van systeemonderdelen).
Klimaatregeling
Controleer of de airconditioning werkt
(knop 2 fig. 97 led is aan).
BELANGRIJK Door op knop 2 fig. 97 te
drukken gaat de led aan:
wanneer de led aan is, is de functie
aan;
wanneer de led uit is, is de functie
uit;
96T36557
55
Page 67 of 244

DASHBOARDKASTJE
PASSAGIERSZIJDE
68)
Trek aan hendel 16 om te
openen.fig. 122
Het dashboardkastje is, afhankelijk van
de versie, ook voorzien van ventilatie en
airconditioning (en biedt ruimte aan een
fles van 1,5 l).
BEHUIZING
Behuizing 17 fig. 123 kan als een
bekerhouder, opbergvak of
asbakhouder worden gebruikt.
OPBERGVAK
VOORPORTIER
De voorste klepjes van het opbergvak
18 fig. 124 zitten in de voorportieren.
OPBERGVAK ONDER DE
STOEL
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
69)
Trek aan tong 19 en klap stoel A naar
voren om toegang te krijgen tot vak 20
fig. 125.
Rugleuning in tafelstand(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
66) 69) 70)
Als het voertuig hiermee is uitgerust,
klapt u de rugleuning van de
middenstoel neer door bediening 24
fig. 126 omhoog te trekken; aan de
achterkant zitten:
een bekerhouder 21 fig. 126;
een opbergvak 25 fig. 127;
een plank 23 fig. 126.
121T38822
122T36654
123T36575
124T36570
125T38818
65
Page 150 of 244

Een algemeen cijfer van 0 tot 100 wordt
weergegeven waarmee uw ecologische
prestaties worden beoordeeld: hoge
waarden betekenen een lager
brandstofverbruik. Hieronder wordt enig
ecologisch advies gegeven om uw
prestaties te verbeteren. Als u uw
favoriete routes opslaat, kunt u de
prestaties vergelijken. Voor meer
informatie, zie het RADIO/TOUCH –
RADIO NAV supplement.
ECOMODUS
De ECOMODUS is een functie
waarmee het brandstofverbruik kan
worden geoptimaliseerd. Hij reageert op
het gebruik van een aantal systemen in
het voertuig (verwarming,
airconditioning, stuurbekrachtiging,
enz.) en een aantal rijhandelingen
(versnellen, schakelen,
snelheidsregeling, afremmen, enz.).Inschakeling van de functie
Druk op knop 4 fig. 219.
HetECOfig. 220 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het geactiveerd is.
Tijdens het rijden kunt u de functie
ECOMODUS alle motorprestaties laten
resetten.
Trap hiervoor het gaspedaal stevig in.
De functie ECOMODUS wordt weer
ingeschakeld zodra het gaspedaal
wordt losgelaten.
De functie uitschakelen
Druk op knop 4 fig. 219.
HetECOfig. 220 indicatielampje 5 op
het instrumentenpaneel gaat aan om te
bevestigen dat het gedeactiveerd is.
Gedrag
In plaats de motor tijdens stilstand
op te laten warmen, adviseren we u
met matige snelheid te rijden tot de
motor de normale bedrijfstemperatuur
bereikt.
Snelheid verhoogt het
brandstofverbruik.
Overbelast de motor niet door te snel
in tussenliggende versnellingen te
rijden. Gebruik de hoogste versnelling.
Vermijd plotselinge acceleratie.
Rem zo weinig mogelijk. Om het
gevaar of de curve van tevoren te
beoordelen, volstaat het uw voet van
het gaspedaal te nemen.
We raden u aan heuvelopwaarts een
constante snelheid aan te houden, en
niet van snelheid te veranderen.
In moderne voertuigen is dubbele
koppeling voor het stoppen van de
motor niet noodzakelijk en kan ook
schade veroorzaken.
Banden fig. 221
Door een te lage bandenspanning
kan het brandstofverbruik toenemen.
Door gebruik van ongeschikte
banden kan het brandstofverbruik
toenemen.
220T40396
221T26528
148
STARTEN EN RIJDEN