display FIAT TALENTO 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2018, Model line: TALENTO, Model: FIAT TALENTO 2018Pages: 244, PDF Size: 4.75 MB
Page 58 of 244

BELANGRIJK
50)Introduceer niets in het ventilatiecircuit
van het voertuig (bijv. Geparfumeerde
voorwerpen voor het wegnemen van
onaangename geuren, enz.). Gevaar voor
schade of brand.
51)Open niet het koelvloeistofcircuit. Dat is
gevaarlijk voor ogen en huid.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat
compatibel is met de wetten die van kracht
zijn in de landen waar het voertuig wordt
verkocht, R134a van R1234yf (aangeduid
op een specifiek plaatje in de motorruimte).
Het gebruik van andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en de conditie van
het systeem. Ook de
compressorkoelmiddelen moeten
compatibel zijn met het aangeduide
koelmiddel.
PARKEERRADAR
53) 52)
12) 13) 14)
Werkingsprincipe
De ultrasone sensoren die in de
achterbumpers zijn aangebracht
(afhankelijk van de versie van het
voertuig) "meten" de afstand tussen het
voertuig en een obstakel.
Als de sensoren een obstakel
detecteren, geven ze een geluidssignaal
af, waarvan de frequentie toeneemt
naarmate het voertuig het obstakel
nadert, tot het een enkel geluid wordt
als het obstakel ongeveer 30 cm van
het voertuig is verwijderd.
OPMERKING Controleer of de
ultrasone sensoren niet zijn afgedekt
(met vuil, modder, sneeuw, enz.)
OPMERKING Afhankelijk van de versie,
wordt op het display de directe
omgeving weergegeven in aanvulling op
het geluidssignaal.
97T36643
56
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 59 of 244

Werking
Wanneer u de versnellingspook in zijn
achteruit zet, worden de meeste
objecten binnen 1,2 m van de
achterkant van het voertuig
gedetecteerd, wordt een geluidssignaal
afgegeven en, afhankelijk van het type
voertuig, gaat display 1 fig. 99 aan.Volume van de parkeerassistent
verstellen
Het is mogelijk om, afhankelijk van het
voertuig, een aantal parameters op het
display van het multimediasysteem af te
stellen.
Systeem tijdelijk uitschakelen
Druk op knop 2 fig. 100 om het
systeem uit te schakelen.
Het in de schakelaar ingebouwde
waarschuwingslampje gaat branden om
de bestuurder eraan te herinneren dat
het systeem is uitgeschakeld.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen en het
waarschuwingslampje gaat uit.
Het is mogelijk om, afhankelijk van het
voertuig, de functie uit te schakelen
vanaf het display van het
multimediasysteem.Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.
Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
52)Deze functie is een extra
rijondersteuning met geluidssignalen om
aan te geven dat u tijdens het rijden een
obstakel nadert. De bestuurder moet
tijdens het rijden echter wel normaal blijven
opletten en blijft verantwoordelijk voor
ongelukken tijdens het rijden. De
bestuurder moet altijd alert zijn op
onverwachte situaties tijdens het rijden.
Alvorens een manoeuvre uit te voeren,
moet vooral gecontroleerd worden op
bewegende obstakels (zoals een kind, dier,
fiets, steen, stok, enz.) of obstakels in de
dode hoek die te klein zijn om te zien.
98T36541
99T36519-2
100T36542
57
Page 60 of 244

53)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
12)Als het voertuig in zijn achteruit ergens
tegen botst (bijv. een paaltje of ander
straatmeubilair) kan het voertuig
beschadigen (er zou bijvoorbeeld een as
kunnen buigen). Laat het voertuig
controleren door het Fiat Servicenetwerk
om ongevallen te voorkomen.
13)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.14)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
54)
15)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 101 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig,
afhankelijk van de versie, zicht over het
gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 102 of op het
multimediadisplay 3 fig. 103, samen
met één of twee omtrekken 4
fig. 104 en 5 fig. 104 (bewegend of
stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
101T36620
58
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 61 of 244

OPMERKING Afhankelijk van de versie,
moeten een aantal parameters op het
multimediadisplay 3 fig. 103 worden
afgesteld.
Bewegende vorm 4 (afhankelijk van
het voertuig):wordt in het blauw op
het multimediadisplay 3
fig. 103weergegeven. De vorm duidt
het traject van het voertuig volgens de
positie van het stuurwiel aan.Stilstaande vorm 5: de stilstaande
vorm bestaat uit gekleurde referenties
A, B en C fig. 104 die de afstand achter
het voertuig aanduiden:
A (rood) ongeveer 30 cm vanaf het
voertuig;
B (geel) ongeveer 70 cm vanaf het
voertuig;
C (groen) ongeveer 150 cm vanaf het
voertuig.
Deze vorm blijft stil en duidt het traject
van het voertuig aan als de wielen zijn
uitgelijnd.
Dit systeem wordt in principe gebruikt
met behulp van een of meerdere
vormen (bewegend voor het traject,
stilstaand voor de afstand). Wanneer u
de rode zone nadert, gebruik dan de
weergave van de bumper om
nauwkeurig te stoppen.BELANGRIJK Op het display verschijnt
een bijbehorend bericht. De omtrekken
zijn een weergave op een vlak
oppervlak. Negeer deze informatie als
die wordt weergegeven op een verticaal
object of een object op de grond. De
voorwerpen die aan de rand van het
scherm worden weergegeven, kunnen
vervormd zijn. Als het licht te fel is
(sneeuw, voertuig staat in de zon) kan
het zicht van de camera belemmerd
worden. Wanneer de achterportieren
open staan of niet goed dicht zijn,
wordt een speciaal bericht
weergegeven en verdwijnt, afhankelijk
van het voertuig, het beeld van de
videocamera.
BELANGRIJK
54)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
102T36621
103T36519-3
104T39009
59
Page 74 of 244

Onmogelijk een bepaalde snelheid
aan te houden
In geval van steile hellingen kan het
systeem de snelheid niet aanhouden:
de opgeslagen snelheid gaat knipperen
op het instrumentenpaneel om u
hierover te informeren.
De functie op stand-by zetten
De functie kan worden opgeheven:
door op knop 5 (O) fig. 150 te
drukken;
door het koppelingspedaal te
gebruiken;
door het koppelingspedaal te
gebruiken.
In deze drie gevallen blijft de snelheid
opgeslagen en wordt een bericht
daaromtrent op het display
weergegeven.
De inschakeling wordt bevestigd door
het uitgaan van het lampje
.
De opgeslagen snelheidslimiet
weer oproepenAls u een snelheid hebt opgeslagen,
kunt u deze opnieuw oproepen als u
zeker bent dat de rijomstandigheden dit
toestaan (verkeer, toestand van de weg,
weer, enz.). Druk op knop 4 fig. 150 als
de rijsnelheid meer dan 30 km/h is. Als
een opgeslagen snelheid wordt
opgeroepen, wordt de inschakeling
bevestigd door het aangaan van het
controlelampje
.
OPMERKING Als de eerder opgeslagen
snelheid veel hoger is dan de huidige
snelheid, geeft het voertuig krachtig gas
totdat deze limiet is behaald.
BELANGRIJK Wanneer de functie op
stand-by staat en op schakelaar 2
fig. 150 wordt gedrukt, wordt de
regelfunctie weer ingeschakeld zonder
inachtneming van de opgeslagen
snelheid: de rijsnelheid van het voertuig
zal worden gebruikt.
Functie onderbrekenDe functie kan worden uitgeschakeld
door op knop 1 fig. 151 te drukken. De
groene lampjes
enop het
instrumentenpaneel gaan uit om te
bevestigen dat de functie is
uitgeschakeld.
79) 80) 81)
BELANGRIJK
75)De cruise-control is op generlei wijze
van invloed op het remsysteem.
76)Hij biedt alleen extra rijondersteuning.
Hij dient echter niet ter vervanging van de
bestuurder. Hij kan de plaats van de
bestuurder voor wat betreft de
waarnemingen van de plaatselijke
maximumsnelheid, oplettendheid (altijd
klaar zijn om te remmen) of de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet innemen. De cruise-control mag niet
worden gebruikt op drukke, bochtige of
gladde wegen (ijs, aquaplanning, grind) of
bij ongunstige weersomstandigheden
(mist, regen, windstoten, enz.). Risico op
een ongeval.
77)Waarschuwing: houd uw voeten in de
buurt van de pedalen, zodat u ermee kunt
ingrijpen in noodgevallen.
78)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
79)Door de motor op stand-by te zetten of
de cruise-control uit te zetten, wordt het
voertuig niet snel afgeremd: gebruik het
rempedaal om te remmen.
150T36544
151T36543
72
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 76 of 244

De minimumsnelheid die ingesteld kan
worden is 30 km/h.
Begeleiding
Als de snelheid is opgeslagen, verloopt
het rijden totdat deze snelheid is
bereikt, hetzelfde als bij een voertuig
dat niet is uitgerust met cruisecontrol.
Als de limiet is bereikt en u op het
gaspedaal trapt, kunt u de
geprogrammeerde snelheid alleen in
noodgevallen overschrijden (zie de
paragraaf "De ingestelde snelheidslimiet
overschrijden").
De snelheidslimiet aanpassen
U kunt de snelheidslimiet wijzigen door
achtereenvolgend te drukken op:
knop 2 fig. 155 (+) om de snelheid te
verhogen;
knop 3 fig. 155 (-) om de snelheid te
verlagen.De snelheidslimiet overschrijden
U kunt de ingestelde snelheidslimiet op
ieder moment overschrijden door hard
op het gaspedaal te trappen (tot voorbij
het "weerstandspunt").
Tijdens de overschrijding, knippert de
ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel en klinkt er een
geluidssignaal.
Laat na afloop het gaspedaal los: de
cruise-control wordt weer ingeschakeld
zodra u de snelheid verlaagt tot onder
de opgeslagen snelheid.
In het geval van steile hellingen kan de
cruisecontrol de snelheid niet
aanhouden: de opgeslagen snelheid
knippert op het instrumentenpaneel en
er klinkt een intermitterend
geluidssignaal.
Onmogelijk de ingestelde
snelheidslimiet aan te houden
In het geval van steile hellingen kan de
cruisecontrol de ingestelde snelheid niet
aanhouden: de opgeslagen snelheid
knippert op het instrumentenpaneel en
er klinkt een intermitterend
geluidssignaal.De functie op stand-by zetten
De snelheidsbegrenzer kan worden
uitgeschakeld met de schakelaar 5 (O)
fig. 156. In dit geval wordt de
snelheidslimiet opgeslagen en samen
met de opgeslagen snelheid in een
speciaal bericht op het display
weergegeven.
De opgeslagen snelheidslimiet
weer oproepen
Als de snelheidsgegevens zijn
opgeslagen, kunt u ze weer oproepen
door op knop 4 (R) fig. 156 te drukken.
Wanneer de cruise-control op stand-by
staat en op schakelaar 2 fig. 156 wordt
gedrukt, wordt de regelfunctie weer
ingeschakeld zonder inachtneming van
de opgeslagen snelheid: de rijsnelheid
van het voertuig zal worden gebruikt.
155T36544-1
156T36544
74
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 79 of 244

KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Dit deel van het handboek levert u alle
informatie die nuttig is voor kennis,
begrip en een correct gebruik van het
instrumentenpaneel.DISPLAY..................78
CONTROLELAMPJES..........80
BEDIENINGSPANEEL EN
BOORDINSTRUMENTEN........88
77
Page 80 of 244

DISPLAY
83)
Toerenteller 1 fig. 157
(Schaal x1000)
Snelheidsmeter 2 fig. 158
Aangegeven in km of mijlen per uur.Geluidssignaal bij te hoge snelheid
Afhankelijk van de versie van het
voertuig, wordt bij een snelheid hoger
dan 120 km/h iedere 40 seconden
gedurende ongeveer 10 seconden een
geluidssignaal afgegeven.
Rijstijlindicator 4 fig. 158
Raadpleeg het hoofdstuk "Tips voor het
rijden".
Sensorindicator motoroliepeil 3
fig. 158
Bij een laag motoroliepeil wordt daar op
display 3 melding van gemaakt als de
motor wordt gestart. Raadpleeg de
paragraaf "Motoroliepeil".
Brandstofmeter 5 fig. 159Instrumentenpaneel 6 fig. 160
Met aanduidingen in mijlen en de
mogelijkheid om over te schakelen
naar km/h.
Druk als het contact uitstaat op knop
9 of 10 onderaan hendel 7 fig. 161 en
op startknop 8 fig. 160.
De eenheid van de meter knippert
ongeveer tien seconden, waarna de
nieuwe eenheid wordt weergegeven:
laat knop 9 of 10 fig. 161 los zodra de
eenheid niet meer knippert.
157T40396-1
158T40395
159T36504-1
160T36517
78
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 81 of 244

Ga terug naar de vorige modus en
herhaal dezelfde handeling.
Opmerking Als de accu wordt
ontkoppeld, keert de boordcomputer
automatisch terug naar de originele
meeteenheid.
Tijd en buitentemperatuur
Display A (afhankelijk van de versie
van het voertuig) fig. 162Druk op knop 2 of 3 fig. 164 en wacht
een paar seconden, om de
tijdsinstellingen op display A te openen.
Als de uren en minuten knipperen, kunt
u deze instellen door lang op knop 2 of
3 fig. 164 te drukken en de uren aan te
passen. Druk, zodra de uren knipperen,
kort op knop 2 of 3 fig. 164 of lang om
de uren in te stellen.Druk nadien langdurig op knop 2 of 3
fig. 164 om de ingestelde uren te
bevestigen.
De minuten knipperen: druk kort op
knop 2 of 3 fig. 164 of lang om de uren
in te stellen.
Na de instelling worden de uren en
minuten 2 seconden weergegeven
zonder te knipperen: nu zijn ze
ingesteld.
BELANGRIJK Als de stroomtoevoer
wordt onderbroken (accu ontkoppeld,
stroomdraad onderbroken, enz.), moet
de klok opnieuw worden ingesteld. We
raden u aan dergelijke handelingen niet
tijdens het rijden uit te voeren.
Display
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Alleen op voertuigen uitgerust met een
multimediadisplay B fig. 165,
navigatiesysteem, telefoon, enz.
161T35570
162T36518-1
163TIMAGE-1
164T35570-5
165T36519
79
Page 87 of 244

Controlelampje Wat het betekent
VOORGLOEISYSTEEM
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer de startschakelaar naar stand ON wordt gezet, en het dooft als
de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje
gedoofd is.
SCHAKELINDICATOREN
Deze gaan aan om te adviseren om van versnelling te veranderen, om op (pijl omhoog) of terug (pijl omlaag) te
schakelen.
ECOMODUS
Deze gaan aan wanneer de ECOMODUS is geactiveerd.
Raadpleeg het hoofdstuk "Tips voor het rijden".
CONTROLELAMPJE VEILIGHEIDSGORDELS VAN DE VOORSTOELEN NIET OMGELEGD
Deze bevindt zich op het middendisplay en gaat aan als de motor wordt gestart. Als vervolgens de gordel niet is
bevestigd en het voertuig bereikt 16 km/h, gaat het knipperen en klinkt gedurende circa 2 minuten als
waarschuwing een geluidssignaal.
Afhankelijk van de versie knippert die als de passagier voorin de gordel niet heeft vastgemaakt.
PORTIEREN OPEN
85