dashboard FIAT TIPO 4DOORS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: TIPO 4DOORS, Model: FIAT TIPO 4DOORS 2020Pages: 260, PDF Size: 7.25 MB
Page 100 of 260

Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting in
gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Als de frontairbag van de passagier
(indien aanwezig) wordt gedeactiveerd,
controleer dan altijd het bijbehorende
waarschuwingslampje op de
dashboardbekleding om te controleren
of daadwerkelijk een deactivering heeft
plaatsgevonden.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar
deze aanwijzingen samen met de
overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen in
één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien, en
afhankelijk van het type kinderzitje dat
geïnstalleerd is, moeten de
Isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Kinderzitjes die in de rijrichting op de
buitenste zitplaatsen achterin worden
gebruikt, ongeacht de gewichtsgroep,
mogen pas worden gemonteerd nadat
de hoofdsteun van de betreffende
zitplaats is verwijderd. Dit geldt niet
voor kinderzitjes die alleen bestaan uit
een zitkussen (zonder rugsteun): deze
zitjes moeten juist worden gebruikt
terwijl de hoofdsteun van de
bijbehorende zitplaats aanwezig is.
BELANGRIJK Voor een correcte
montage in de auto is voor sommige
universele kinderzitjes een accessoire
(basis) nodig, dat door de fabrikant van
het zitje los wordt verkocht. FCA
adviseert klanten daarom te controleren
of het kinderzitje van hun keuze in hun
voertuig gemonteerd kan worden door
dit voor aankoop uit te proberen in de
vestiging van de verkoper.
BELANGRIJK
78)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te vervoeren:
bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
79)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
98
VEILIGHEID
Page 101 of 260

80)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
Connectsysteem (zie de paragraaf
"Aanvullend Veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag"), de uitschakeling moet geverifieerd
worden door te controleren of de LED
op de plafondverlichting voor brandt.
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinderzitje eventueel
in aanraking komt met het dashboard.
81)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit of
als het kind in een geschikt kinderzitje zit
82)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
83)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
bevestigingen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Zo kan het in geval van
abrupt remmen of een ongeval geen letsel
bij de inzittenden veroorzaken.
84)Verplaats de stoel niet als er een
kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje alvorens de stoel anders in
te stellen.85)Zorg er altijd voor dat het diagonale
gedeelte van de veiligheidsgordel niet
onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de
veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen
houden, met het risico van zelfs dodelijk
letsel. Daarom moet het kind de
veiligheidsgordel altijd correct omleggen.
86)Gebruik één onderste verankeringspunt
niet voor de installatie van meer dan één
kinderzitje.
87)Als een universeel ISOFIX-kinderzitje
niet aan alle drie de verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.
88)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd als
de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.
AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM
(SRS) - AIRBAGS
Het voertuig is voorzien van:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagier (waar
aanwezig);
airbags aan passagiers- en
bestuurderszijde (indien aanwezig) ter
bescherming van bekken, borst en
schouders (zijairbags);
zijairbags (indien aanwezig) ter
bescherming van het hoofd van
passagiers op de voorstoel en op de
achterbank (hoofdairbag).
De plaats van de airbags in het voertuig
is gemarkeerd met het woord
"AIRBAG" in het midden van het
stuurwiel, op het dashboard, op de
bekleding aan de zijkant of met een
sticker die in het gebied waar de airbag
wordt opgeblazen zit.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags bestuurder en
passagier (waar aanwezig) beschermen
de inzittenden voorin bij middelzware en
zware frontale botsingen, door de
airbag tussen de inzittende en het
stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Het niet opblazen van airbags bij
andere types botsingen (zijkant,
99
Page 102 of 260

achterkant, kantelingen, etc...) (indien
aanwezig) wijst derhalve niet op een
storing van het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier (waar aanwezig) zijn geen
vervanging voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling hierop. Draag dus
altijd veiligheidsgordels, zoals trouwens
bij de wet voorgeschreven is in alle
Europese landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing worden degenen die
geen veiligheidsgordel dragen naar
voren geworpen en kunnen zo in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder deze
omstandigheden wordt de inzittende
minder door de airbag beschermd.
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet het
plaatwerk aan de voorkant van het
voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de
vangrail, etc.);
de auto schuift onder andere auto’s
of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld
onder vrachtwagens of vangrails);
Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming tenopzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft.
In deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags voor bestuurder en
passagier (waar aanwezig) zijn
ontworpen en afgesteld om inzittenden
voorin met omgelegde
veiligheidsgordels te beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder en tussen het dashboard
en de passagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen.
De veiligheidsgordels moeten dus altijd
gedragen worden. Bij een frontale
aanrijding zorgen de veiligheidsgordels
ervoor dat de inzittenden in de juiste
stand worden gehouden.
Frontairbag bestuurderszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 87.Frontairbag passagierszijde
(indien aanwezig)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 88 is
opgeborgen; deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
8706106J0001EM
8806106J0002EM
100
VEILIGHEID
Page 106 of 260

BELANGRIJK
89)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
90)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met voorover gebogen
lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen
de rugleuning gedrukt.
91)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.92)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het menu van het
instrumentenpaneel, de beschrijving in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Menuopties".
93)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
94)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten of
in het gebied van de Hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
95)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
96)Als, wanneer de startinrichting op MAR
is gedraaid, het waarschuwingslampje
niet gaat branden of tijdens het rijden
blijft branden, dan is er mogelijk een storing
in de veiligheidssystemen. In dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners
mogelijk niet in werking treden bij een
botsing of, in een zeer beperkt aantal
gevallen, per ongeluk in werking treden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
97)In sommige versies gaat in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel),
het lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden en de airbags aan
passagierszijde worden uitgeschakeld.
98)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
99)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.100)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
101)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting
in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het
kind. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
104
VEILIGHEID
Page 115 of 260

STOP/START-
SYSTEEM
(waar aanwezig)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
Start&Stop is actief als de motor draait.
116)
44)
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met mechanische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met automatische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig en ingetrapt
rempedaal, wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook in
een andere stand dan R staat.Het systeem werkt niet als de
keuzehendel in R staat, om
parkeermanoeuvres makkelijker te
maken.
Als het voertuig heuvelopwaarts tot
stilstand wordt gebracht, dan wordt het
uitschakelen van de motor verhindert
om de "Hill Hold Control" functie
beschikbaar te houden (die alleen bij
draaiende motor werkt).
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet na
overschrijding van een snelheid van
ongeveer 10 km/u.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor werd
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met mechanische
versnellingsbak
Druk op het koppelingspedaal of het
gaspedaal in om de motor weer te
starten.
Als het voertuig niet start door het
intrappen van het koppelingspedaal, de
versnellingspook in de vrijstand zetten
en de procedure herhalen. Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met
het Fiat Servicenetwerk.Versies met automatische
versnellingsbak
Laat het rempedaal los om de motor
weer te starten.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in automatische
modus - D (Drive) staat - kan de motor
weer gestart worden door de pook naar
R (Achteruit) of "AutoStick" te
verplaatsen.
Met ingetrapt rempedaal, als de
versnellingspook in "AutoStick"-modus
staat - kan de motor weer gestart
worden door de pook naar R (Achteruit)
te verplaatsen.
Wanneer de motor automatisch is
afgezet kan, door het rempedaal
ingetrapt te houden, de rem gelost
worden terwijl de motor uit blijft, door
de versnellingspook snel naar P
(Parkeren) te zetten.
Om de motor weer te starten, de pook
uit stand P halen.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop fig. 97 in het midden
van het dashboard om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.
113
Page 136 of 260

Lampen Type Vermogen Referentieafbeelding
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) H15 15W 4
Grootlicht (halogeen) H15 55W 4
Dimlicht H7 55W 3
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon
gasontladingslampen)
(voor bepaalde versies/markten)D5S 25W 5
Richtingaanwijzers voor PY21W 21W 2
Kentekenverlichting W5W 5W 1
Stadslicht achter / remlichten P21W 21W 2
Richtingaanwijzers achter WY16W 16W 1
Achteruitrijlicht W16W 16W 1
Extra remlicht W5W 5W 1
Mistlampen H11 55W 4
Mistachterlicht W16W 16W 1
Plafondverlichting voor C5W 5W 1
Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W 1
Plafondverlichting achterin C5W 6W 1
Plafondverlichting bagageruimte W5W 5W 1
Verlichting dashboardkastje W5W 5W 1
134
NOODGEVALLEN
Page 141 of 260

BELANGRIJK
129)Wacht tot de uitlaatleidingen zijn
afgekoeld alvorens de lamp te vervangen:
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN!
130)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
131)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
132)Vervang de lampen uitsluitend bij
afgezette motor en na het voertuig
geparkeerd te hebben op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt gebracht
en u de lampen veilig kunt vervangen (zie
de paragraaf “Vervangen”). Controleer ook
of de motor koud is, om het risico op
brandwonden te voorkomen.
BELANGRIJK
50)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
133) 134) 135) 136)
51)
De elektrische installatie wordt beveiligd
door zekeringen: bij een storing of bij
oneigenlijk gebruik van de installatie
brandt de zekering door.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik het tangetje dat in het deksel
van de zekeringenkast in de
motorruimte geklemd is, om een
zekering te vervangen (zie fig. 125 ).
De tang heeft twee uiteinden, speciaal
ontworpen (zie) om de verschillende
types zekeringen die aanwezig zijn in
het voertuig te verwijderen.
Berg, na gebruik, het tangetje weer op,
waar hij hoort.
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn gegroepeerd in drie
controle-eenheden: op het dashboard,
in de motorruimte en in de laadruimte.
12508036J0002EM
139
Page 142 of 260

ZEKERINGENKAST IN
MOTORRUIMTE
52)
De zekeringenkast bevindt zich naast
de accu fig. 126.
Ga als volgt te werk om een zekering te
vervangen:
draai schroef 1 fig. 127 volledig vast
met behulp van de bijgeleverde
schroevendraaier;
draai tegelijk de schroef langzaam
linksom tot weerstand wordt ervaren
(niet te vast draaien);
draai de schroef langzaam los;
het openen wordt aangegeven als de
kop van de schroef volledig uit zijn
zitting is gekomen;
verwijder deksel 2 door het op de
zijgeleiders naar boven te schuiven,
zoals aangegeven in de afbeelding.
Op het deksel zijn de
identificatienummers van de elektrische
onderdelen die met de zekeringen
overeenkomen aangegeven.
Zodra de zekering vervangen is, als
volgt te werk gaan:
plaats het deksel 2 weer in de
zijgeleiders van de kast;
schuif het deksel van bovenaf weer
volledig naar beneden;
draai schroef 1 volledig vast met
behulp van de bijgeleverde
schroevendraaier;
draai tegelijk de schroef langzaam
rechtsom tot weerstand wordt ervaren
(niet te vast draaien);
draai de schroef langzaam los;
het sluiten wordt aangegeven als de
kop van de schroef volledig in zijn zitting
zit.
ZEKERINGENKAST IN
DASHBOARD
De zekeringenkast fig. 129 bevindt zich
aan de linkerkant van de stuurkolom.
Om toegang tot de zekeringen te
krijgen, moet u de klikdeksel,
weergegeven in fig. 128, verwijderden,
door deze naar u toe te trekken.
126P08036J003
12708036J0006EM
12806106J0005EM
140
NOODGEVALLEN
Page 144 of 260

ZEKERINGENKAST IN MOTORRUIMTE
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Tweetonige claxon F10 10
Afstelling lendensteun bestuurdersstoel F85 10
Spiegelverwarmer F88 7,5
Achterruitverwarming F20 30
ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD
GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 25
Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 25
Levering voorUconnect
™-systeem, klimaatregeling,
EOBD-systeem, USB/AUX-poort (indien aanwezig),
stuurbedieningen.F36 15
Dead Lock-systeem (Ontgrendeling portier bestuurderszijde voor
bepaalde versies/markten)/Portierontgrendeling/Centrale
vergrendeling/Elektrische ontgrendeling achterklepF38 20
Ruitensproeierpomp F43 20
Elektrische ruitbediening linksachter F33 25
Elektrische ruitbediening rechtsachter F34 25
142
NOODGEVALLEN
Page 150 of 260

Verwijder deze sticker op de thuiskomer
nooit en dek hem niet af. Monteer nooit
een wieldeksel op de thuiskomer. Een
gemonteerd reservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. Zorg
ervoor dat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Het gebruik van twee of meer
reservewielen is verboden. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten niet met
vet voordat ze gemonteerd worden: ze
kunnen hierdoor losraken.
BELANGRIJK
53)Zorg voor voldoende werkruimte bij het
draaien van de slinger om schaafwonden
aan uw hand door contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende delen van
de krik ("wormschroef" en gewrichten)
kunnen verwondingen veroorzaken: raak
deze delen niet aan. In geval van
accidenteel contact met smeervet, het
betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
54)Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk om het correcte
aanhaalkoppel van de wielbouten te laten
controleren.
FIX&GO-KIT
(indien aanwezig)
143) 144)
55)
BESCHRIJVING
De Fix&Go snelle bandenreparatiekit
fig. 143 bevindt zich in de
bagageruimte, in een specifieke doos,
en omvat:
een busje 1 met afdichtmiddel,
voorzien van: een transparante
vulleiding voor het inspuiten van het
afdichtmiddel 4 en een sticker 3 met
daarop het opschrift “Max. 80 km/h”
die na reparatie van de band op een
goed zichtbare plaats moet worden
aangebracht (bijv. op het dashboard);
een compressor 2;
een folder met aanwijzingen voor het
gebruik van de kit;
een paar handschoenen in het
compartiment van de vulleiding van het
flesje 4.
REPARATIEPROCEDURE
Ga als volgt te werk:
stop de auto op een plek die niet
gevaarlijk is voor het verkeer en waar de
procedure op veilige wijze uitgevoerd
kan worden. De grond moet zo mogelijk
vlak en voldoende compact zijn;
zet de motor af, schakel de
noodknipperlichten en de parkeerrem
in;
trek het reflecterende veiligheidsvest
aan voordat u uit de auto stapt (houd u
in elk geval aan de wettelijke
voorschriften van het land waarin u
rijdt);
Plaats het busje 1 met afdichtmiddel
in de daarvoor bestemde ruimte in de
compressor 2 en druk het hard omlaag
fig. 143. Verwijder de sticker met de
indicatie van de snelheid 3 en plak deze
op een duidelijk zichtbare plaats
fig. 144;
143P2000158
148
NOODGEVALLEN