gas type FIAT TIPO 4DOORS 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: TIPO 4DOORS, Model: FIAT TIPO 4DOORS 2020Pages: 260, PDF Size: 7.25 MB
Page 32 of 260
Stop/Start(indien aanwezig)
De automatische klimaatregeling regelt het Stop&Startsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid gelijk is aan
0 km/h) om een passend comfort in het interieur te garanderen.
De klimaatregeling schakelt het Stop/Start met name uit als:
de klimaatregeling is ingesteld op de AUTO-modus (led op de knop brandt) en de temperatuuromstandigheden in het
voertuig verre van comfortabel zijn;
de klimaatregeling is ingesteld op MAX A/C;
de klimaatregeling is ingesteld op MAX DEF.
Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), zal de klimaatregeling om
inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling
– LO – of snelle ontwaseming – MAX-DEF – vraagt).
Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), wordt de luchtstroom zo veel
mogelijk beperkt, om de comfortabele toestand in het interieur langer te handhaven.
De regeleenheid van de klimaatregeling probeert het door het uitschakelen van de motor verminderde comfort zo goed mogelijk
te beheren (door de compressor en de motorkoelvloeistofpomp uit te schakelen). Om voorrang te geven aan de werking van de
klimaatregeling, is het in elk geval mogelijk het Stop/Start-systeem uit te schakelen door de knop
midden op het
dashboardpaneel in te drukken.
OPMERKING Onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van het Stop&Start-systeem te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OPMERKING Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit en voertuig stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te verminderen (aangezien de
compressor is uitgeschakeld).
BELANGRIJK
1)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht,
R134a of R1234yf. Gebruik voor het bijvullen alleen het gas dat is aangeduid op het plaatje in de motorruimte. Het gebruik van andere
koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de conditie van het systeem. Het smeermiddel dat voor de compressor wordt gebruikt, is ook
strikt gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg het Fiat Servicenetwerk.
30
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 73 of 260
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal
2 seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch remgeluid gehoord
worden, wat aangeeft dat de auto zich
begint te verplaatsen.
55) 56)
ERM-SYSTEEM
(Electronic Rollover
Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als zich dergelijke omstandigheden
voordoen, flitst het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en het systeem
grijpt in op de remmen en het
motorvermogen om de mogelijkheid dat
de wielen van de grond komen te
beperken. Het is niet mogelijk om deneiging tot over de kop slaan te
voorkomen wanneer dit te wijten is aan
redenen zoals met de wielen aan één
kant op steile hellingen rijden, botsing
tegen voorwerpen of andere voertuigen.
57)
TSC-SYSTEEM (Trailer
Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een
reeks sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van de
aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
Om het slingereffect van de aanhanger
tegen te gaan, kan het systeem het
motorvermogen verlagen en ingrijpen
op de betrokken wielen. Het
TSC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer buitensporig
slingeren van de aanhanger
gedetecteerd wordt.
Inwerkingtreding van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel knipperen, het
motorvermogen wordt beperkt en het
remmen kan gevoeld worden op de
afzonderlijke wielen, na een poging om
het slingeren van de aanhanger te
elimineren.
58) 59)
BELANGRIJK
35)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
36)Een inrijperiode van circa 500 km is
vereist om het beste uit het remsysteem te
halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
37)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
38)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
39)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
40)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
41)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
42)Het ESC kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
71
Page 116 of 260
Inschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door een brandend
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
Uitschakeling van het systeem
Inschakeling van het systeem wordt
aangeduid door het brandende
controlelampje
en, waar voorzien,
door een bericht op het display.
VEILIGHEIDSINS-
TELLINGEN
Als het Stop/Start-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent het
bestuurders- of het passagiersportier,
dan kan de motor alleen opnieuw
gestart worden met de startinrichting.De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
BELANGRIJK
116)Als de accu vervangen moet worden,
neem dan altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk. Vervang de accu door een
nieuw exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
44)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDS-
BEGRENZER
(indien aanwezig)
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen, druk u
op knop 1 fig. 98 op het stuurwiel.
9707126J0001EM
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 126 of 260
meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men
voor een stoplicht stil staat of alvorens
de motor af te zetten. Deze handeling
heeft evenals "double-clutchen" geen
enkel nut en verhoogt het
brandstofverbruik en de vervuiling.
Keuze van de versnellingen
Schakel een hogere versnelling in zodra
de verkeers- en wegomstandigheden
dit toelaten. Snel accelereren met een
lage versnelling verhoogt het
brandstofverbruik. Ook het oneigenlijk
gebruik van een hoge versnelling doet
het verbruik en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen toenemen en
veroorzaakt motorslijtage.
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het
brandstofverbruik fors toe. Rijd dus
zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost alleen brandstof en
verhoogt tevens de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Bruusk optrekken kost veel brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen: geef geleidelijk aan gas
zonder het maximumkoppel te
overschrijden.
GEBRUIKSOM-
STANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten kan de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur bereiken. Hierdoor
neemt zowel het brandstofverbruik (van
+15% tot +30% in stadsverkeer) als de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen
toe.
Verkeerssituatie en conditie van het
wegdek
Op drukke wegen, bijvoorbeeld bij
filerijden waarbij vooral lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanmerkelijk hoger zijn. Bochtige
trajecten over bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Bij langdurig stilstaan (bijv. voor
spoorwegovergangen) is het raadzaam
de motor af te zetten.
TANKEN
124) 125) 126)
Controleer het type brandstof alvorens
te tanken.
Zet ook de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Gebruik alleen 95 R.O.N. loodvrije
benzine (EN 228 specificaties).
DIESELMOTOREN
49)
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare Dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om de
tank meer dan 50% gevuld te houden.
TANKCAPACITEIT
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het tankpistool
is afgeslagen.
Meer bijvullen kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 260
TYPEN LAMPEN
Het voertuig is voorzien van de volgende lampen
Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de
stekker trekken en deze uitnemen.
Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de
houder te verwijderen.
Xenon-gasontladingslamp (type 5):
(voor bepaalde versies/markten)
neem voor het verwijderen van de lamp contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
133
Page 136 of 260
Lampen Type Vermogen Referentieafbeelding
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) H15 15W 4
Grootlicht (halogeen) H15 55W 4
Dimlicht H7 55W 3
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon
gasontladingslampen)
(voor bepaalde versies/markten)D5S 25W 5
Richtingaanwijzers voor PY21W 21W 2
Kentekenverlichting W5W 5W 1
Stadslicht achter / remlichten P21W 21W 2
Richtingaanwijzers achter WY16W 16W 1
Achteruitrijlicht W16W 16W 1
Extra remlicht W5W 5W 1
Mistlampen H11 55W 4
Mistachterlicht W16W 16W 1
Plafondverlichting voor C5W 5W 1
Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W 1
Plafondverlichting achterin C5W 6W 1
Plafondverlichting bagageruimte W5W 5W 1
Verlichting dashboardkastje W5W 5W 1
134
NOODGEVALLEN
Page 141 of 260
BELANGRIJK
129)Wacht tot de uitlaatleidingen zijn
afgekoeld alvorens de lamp te vervangen:
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN!
130)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
131)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
132)Vervang de lampen uitsluitend bij
afgezette motor en na het voertuig
geparkeerd te hebben op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt gebracht
en u de lampen veilig kunt vervangen (zie
de paragraaf “Vervangen”). Controleer ook
of de motor koud is, om het risico op
brandwonden te voorkomen.
BELANGRIJK
50)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
133) 134) 135) 136)
51)
De elektrische installatie wordt beveiligd
door zekeringen: bij een storing of bij
oneigenlijk gebruik van de installatie
brandt de zekering door.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik het tangetje dat in het deksel
van de zekeringenkast in de
motorruimte geklemd is, om een
zekering te vervangen (zie fig. 125 ).
De tang heeft twee uiteinden, speciaal
ontworpen (zie) om de verschillende
types zekeringen die aanwezig zijn in
het voertuig te verwijderen.
Berg, na gebruik, het tangetje weer op,
waar hij hoort.
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn gegroepeerd in drie
controle-eenheden: op het dashboard,
in de motorruimte en in de laadruimte.
12508036J0002EM
139
Page 165 of 260
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678910
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (1.4 16V 95 pk
E6-versies, 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) (4) (o) (●)
Bougies vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies)(5)
Bougies vervangen (1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies)(5)
Bougies vervangen (1.4 16V 95 pk E4-versies /
1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies)(5) (6)
Getande distributieriem vervangen (1.4 16V 95 pk
E6-versies / 1.4 16V 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk
LPG E6-versies)(3)
(4) Als het voertuig jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, moeten de motorolie en het filter elk jaar vervangen worden. (o) Aanbevolen werkzaamheden
(●) Verplichte werkzaamheden
(5) De vervanging moet plaatsvinden op basis van het aantal kilometers en ongeacht de verstreken tijd. Om de correcte werking te waarborgen en ernstige schade
aan de motor te voorkomen, is het essentieel gebruik te maken van uitsluitend specifiek voor deze motoren goedgekeurde bougies; alle bougies moeten van
hetzelfde type en merk zijn (zie paragraaf “Motor” van het hoofdstuk “Technische gegevens”); neem de vervangingsintervallen van de bougies volgenshet
Geprogrammeerde Onderhoudsschema strikt in acht. Het is raadzaam om voor de vervanging van de bougies contact op te nemen met het FIAT
Servicenetwerk.
(6) Deze handeling moet iedere 15.000 km uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Algerije, Bahrein, Angola, Bolivia,
Kameroen, Congo, El Salvador, Ethiopië, de Filipijnen, Gabon, Ghana, Jordanië, Guatemala, Honduras, Kenia, Libië, Madagaskar, Malawi, Mali, Mauritanië,
Mozambique, Panama, Peru, Oeganda, Zambia, Zimbabwe. (3) Maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Als het voertuig wordt gebruikt onder
veeleisende omstandigheden (stoffige omgevingen, bijzonder zware weersomstandigheden, langdurig bij zeer lage of zeer hoge temperaturen, veel stadsritten,
langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is 60.000 km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de
afgelegde afstand.
163
Page 184 of 260
BELANGRIJK
153)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
154)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
155)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
156)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
157)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.158)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
159)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
160)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
161)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
162)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
163)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
59)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
60)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
61)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.
62)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
63)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
64)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
182
ONDERHOUD EN ZORG
Page 256 of 260
motorcode..............194
typeplaatje met
identificatiegegevens........193
Instapverlichting..............22
Interieur (reiniging)............191
Interieurverlichting.............23
ISOFIX-kinderzitje (montage)......91
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System)..........77
Kentekenverlichting (lamp
vervangen)...............138
Kinderen veilig vervoeren........87
Kinderslot..................12
Kinderzitjes.................87
Klimaatregeling...............26
Koplampen (reiniging)..........190
Koplampen met Xenon
gasontladingslampen
grootlicht/dimlicht (lamp
vervangen)...............137
Lakwerk (reiniging en onderhoud) . .189
Lamp buitenverlichting vervangen......................135
Lampen
Soorten lampen...........133
Lampjes en berichten...........49
Loslaten hendel (automatische
transmissie)..............155
Luchtroosters in interieur.........26
Mistlampen................20
Mistlampen (lamp vervangen).....135Mopar Connect.............242
Motor....................195
code..................194
Motorkap..................32
Motorolie (niveau controleren).....180
Motorolie (verbruik)...........180
Motorruimte................171
Motorruimte (uitspuiten)........190
Multifunctioneel display..........41
Niveaus controleren..........171
Noodstart.................151
Officiële typegoedkeuringen.....243
Onderhoudsprocedures........184
Onderhoudsschema..........160
Parkeerlichten...............21
Parkeerrem................108
Parkeersensoren.............118
Passieve/actieve veiligheid
(LPG-systeem).............36
PBA (systeem)...............70
Periodieke controles
(geprogrammeerd
onderhoudsschema).........170
Plafondverlichting voor..........23
Portieren...................12
Prestaties (topsnelheid).........215
Regensensor...............25
Remlichten (lamp vervangen).....137
Remmen..................189Richtingaanwijzers............21
Richtingaanwijzers achter (lamp
vervangen)...............137
Richtingaanwijzers zijkant (lamp
vervangen)...............136
Richtlijnen voor de behandeling
van het voertuig aan het einde
van de levensduur..........217
Rijhulpsystemen..............73
Ruiten (reinigen).............190
Ruitenwisser
wisserbladen vervangen......185
Ruitenwisser/-sproeier..........24
"Intelligente" wis-/wasfunctie....24
SBR (Seat Belt Reminder).......82
SBR-systeem (Seat Belt
Reminder)................82
Slepen van het voertuig........157
Sleutel verwijderen (automatische
versnellingsbak)............155
Sleutels....................9
sleutel met afstandsbediening....9
Sneeuwkettingen............187
Snelheidsbegrenzer...........114
SRS (aanvullend
veiligheidssysteem)..........99
Stadslicht achter (lamp
vervangen)...............137
Starten met hulpaccu..........151
Stoelen....................14
Stop/Start-systeem...........113
ALFABETISCH REGISTER