sensor FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2020, Model line: TIPO 5DOORS STATION WAGON, Model: FIAT TIPO 5DOORS STATION WAGON 2020Pages: 316, PDF Size: 9.17 MB
Page 78 of 316

ACTIEVE
VEILIGHEIDS-
SYSTEMEN
In het voertuig zijn de volgende actieve
veiligheidssystemen aanwezig:
ABS (Anti-lock Braking System);
DTC-systeem (Drag Torque Control);
ESC (Electronic Stability Control)
(Elektronische Stabiliteitsregeling);
TC (Traction Control) (Tractieregeling);
PBA (Hydraulic Brake Assist)
(Hydraulische remondersteuning);
HHC (Hill Hold Control);
ERM (Electronic Rollover Mitigation);
TSC (Trailer Sway Control).
Zie de volgende beschrijving van de
werking van deze systemen.
ABS (Anti-lock Braking
System)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek, ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat het
voertuig ook tijdens paniekremmen
onder controle gehouden kan worden
en de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van het
voertuig wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
Het geheel wordt aangevuld met het
EBD-systeem (Electronic Braking Force
Distribution) dat voor de verdeling van
de remkracht tussen de voor- en de
achterwielen zorgt.
Inwerkingtreding van het systeem
De bestuurder kan merken wanneer het
ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in
werking treedt.37) 38) 39) 40) 40) 42) 43)
DTC-SYSTEEM (Drag
Torque Control)
Het systeem voorkomt dat de
aandrijfwielen mogelijk vergrendelen,
hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als
het gaspedaal plotseling wordt
losgelaten of in het geval van een
plotseling naar een lagere versnelling
schakelen in omstandigheden van
slechte grip op de weg. In deze
omstandigheden zou het
motorremeffect ervoor kunnen zorgen
dat de aandrijfwielen slippen, waardoorhet voertuig zijn stabiliteit verliest. Het
DTC-systeem grijpt in dergelijke
situaties in door het motorkoppel te
regelen om zo de stabiliteit te bewaren
en de veiligheid van het voertuig te
verhogen.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van het
voertuig door de remkracht op de juiste
wijze naar de wielen te sturen. Tevens
kan het door de motor geleverde
koppel verlaagd worden om de controle
over het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in het voertuig gemonteerde
sensoren om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van het voertuig te
corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou moeten.
76
VEILIGHEID
Page 80 of 316

motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal
2 seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch remgeluid gehoord
worden, wat aangeeft dat de auto zich
begint te verplaatsen.
57) 58)
ERM-SYSTEEM
(Electronic Rollover
Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als zich dergelijke omstandigheden
voordoen, flitst het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en het systeem
grijpt in op de remmen en het
motorvermogen om de mogelijkheid dat
de wielen van de grond komen te
beperken.Het is niet mogelijk om de neiging tot
over de kop slaan te voorkomen
wanneer dit te wijten is aan redenen
zoals met de wielen aan één kant op
steile hellingen rijden, botsing tegen
voorwerpen of andere voertuigen.
59)
TSC-SYSTEEM (Trailer
Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een
reeks sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van de
aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
Om het slingereffect van de aanhanger
tegen te gaan, kan het systeem het
motorvermogen verlagen en ingrijpen op
de betrokken wielen. Het TSC-systeem
wordt automatisch ingeschakeld wanneer
buitensporig slingeren van de aanhanger
gedetecteerd wordt.
Inwerkingtreding van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel knipperen, het
motorvermogen wordt beperkt en het
remmen kan gevoeld worden op de
afzonderlijke wielen, na een poging om
het slingeren van de aanhanger te
elimineren.
60) 61)
BELANGRIJK
37)Wanneer het ABS wordt ingeschakeld,
is een trilling aan het rempedaal voelbaar.
Verlaag de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg op basis
van de wegomstandigheden.
38)Voor een maximale efficiëntie van het
remsysteem moet een inloopperiode van
circa 500 km worden aangehouden: in
deze periode mag niet abrupt, herhaaldelijk
en langdurig worden geremd.
39)Als het ABS-systeem ingrijpt, dan
betekent dit dat de limiet van de grip van
de banden op het wegdek is bereikt:
verlaag de snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
40)Het ABS kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
41)Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder ongelukken
wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
42)De capaciteiten van het ABS mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
43)Voor een goede werking van het ABS
moeten de banden van alle wielen van
hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie
verkeren en vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
78
VEILIGHEID
Page 84 of 316

Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem de
bestuurder voor een mogelijk ongeval
met het vooroprijdende voertuig
waarschuwen wanneer dat voertuig
zich op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst
mogelijke reactietijd om een mogelijk
ongeval te voorkomen.
Als u de instelling wijzigt in "Med",
waarschuwt het systeem de bestuurder
voor een mogelijk ongeval met de
voorligger wanneer dat voertuig zich op
een standaard afstand, tussen die van
de andere twee instellingen, bevindt. De
instelling van de gevoeligheid van het
systeem wordt in het geheugen
bewaard wanneer de motor wordt
afgezet.
Waarschuwing systeemstoring
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display
wordt weergegeven, dan is er een
systeemstoring aanwezig.
In dit geval kan er nog steeds met de
auto gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk.Radarwaarschuwing niet
beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display. Dit
gebeurt meestal in het geval van slecht
zicht, zoals wanneer het sneeuwt of
zwaar regent.
Het systeem kan ook tijdelijk worden
gedimd door belemmeringen zoals
modder, vuil of ijs op de bumper. In
zulke gevallen wordt een speciaal
bericht op het display weergegeven en
wordt het systeem uitgeschakeld. Dit
bericht wordt soms weergegeven onder
hoogreflecterende omstandigheden (in
bijvoorbeeld tunnels met reflectoren of
ijs of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van
het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking
terugkeren.
In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit
speciaal bericht verschijnen als er in het
gezichtsveld van de radar geen voertuig
of object wordt gedetecteerd.
Als weersomstandigheden niet de
echte reden zijn achter dit bericht,
controleer dan of de sensor vuil is.Het kan nodig zijn belemmeringen te
reinigen of te verwijderen in de zone die
is aangegeven in fig. 78.
Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in
afwezigheid van weersomstandigheden
als sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk om de
sensoruitlijning te laten controleren.
Bij afwezigheid van zichtbare
belemmeringen, kan het reinigen van
het radaroppervlak, door handmatig de
decoratieve kapbekleding te
verwijderen, vereist zijn. Neem hiervoor
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het wordt aanbevolen
geen toestellen, accessoires of
aereodynamische bevestigingen te
installeren voor de sensor of deze te
verduisteren op enige wijze, omdat dit
de correcte werking van het systeem in
gevaar kan brengen. Aanpassingen van
de geometrie van het voertuig of van de
voorzijde (inclusief reparaties niet
uitgevoerd door het Fiat
Servicenetwerk) kunnen gevolgen
hebben voor de juiste werking van het
systeem.
82
VEILIGHEID
Page 85 of 316

Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(indien aanwezig)
Als deze functies zijn ingeschakeld en
de kans op een aanrijding aanwezig is,
kunnen de remmen worden geactiveerd
om de auto af te remmen.
Deze functie oefent extra remdruk uit
als de remdruk die de bestuurder
uitoefent niet volstaat om een potentiële
frontale botsing te voorkomen.
De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden,
zoals bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht;
voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
Kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
voorzichtig zijn en de controle over de
auto behouden om in alle veiligheid te
blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem handmatig uitschakelen via het
menu.
Rijden in de buurt van een bocht
Bij het ingaan of verlaten van een brede
bocht, kan het systeem een voertuig
detecteren dat voor u rijdt, maar niet op
dezelfde rijstrook rijdt fig. 79. In
dergelijke gevallen kan het systeem
geactiveerd worden.
Voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd
Het systeem kan geen voertuigen vóór
de auto detecteren die zich buiten het
bereik van de lasersensor bevinden en
kan dus mogelijk niet reageren op
voertuigen van kleine afmetingen, zoals
fietsen of motoren fig. 80.Andere voertuigen die van rijstrook
veranderen
Voertuigen die plotseling van rijstrook
veranderen, dezelfde rijstrook betreden
als uw auto en binnen het
werkingsbereik van de sensor komen,
kunnen activering van het systeem
veroorzaken fig. 81.
79P2000039-000-000
80P2000040-000-000
81P2000041-000-000
83
Page 86 of 316

Voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
Het systeem kan tijdelijk reageren op
een voertuig dat op een rechte hoek
door het werkingsbereik van de
radarsensor rijdt fig. 82.
Belangrijke opmerkingen
Het systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan
mogelijke omstandigheden die tot een
ongeval leiden niet van te voren
detecteren. Het niet in acht nemen van
deze waarschuwing kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door het traject van het voertuig te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerterreinen, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,spoorwegen, voorwerpen in de buurt
van wegwerkzaamheden of voorwerpen
die zich hoger dan de auto bevinden
(bijv. een viaduct). Op dezelfde manier
kan het systeem in werking treden
binnen parkeergarages met meerdere
verdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen volgen de
normale werkingslogica van het
systeem en duiden dus niet op een
storing.
Het systeem is uitsluitend
ontworpen voor gebruik op verharde
wegen. Als de auto off-road wordt
gebruikt, dan moet het systeem
uitgeschakeld worden om onnodige
waarschuwingen te voorkomen.
Het systeem moet worden
uitgeschakeld wanneer het voertuig in
of op een trein, veerboot of pont wordt
vervoerd, wordt gesleept of op een
rollenbank wordt getest.
iTPMS (indirect Tyre
Pressure Monitoring
System)
66) 67) 68) 69) 70) 71)
Beschrijving
Het voertuig is uitgerust met het iTPMS
(indirect Tyre Pressure Monitoring
System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.Correcte bandenspanning
Als er geen lekke banden worden
gedetecteerd, wordt de uitlijntekening
van de auto getoond op het display.
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de bestuurder
als een of meer banden leeg zijn met
een waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt de uitlijntekening van
de auto getoond op het display met de
twee symbolen
.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de RESET-procedure niet wordt
uitgevoerd.
Resetprocedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de RESET-procedure wordt
uitgevoerd.
82P2000042-000-000
84
VEILIGHEID
Page 88 of 316

BELANGRIJK
62)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
63)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is, dan
kan de automatische remingreep gestopt
worden (bijv. om een eventuele manoeuvre
om het obstakel te vermijden mogelijk te
maken).
64)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren
en voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn
buiten beschouwing gelaten.
65)Als de auto op een rollenbank
geplaatst moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als hij
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
Uconnect™5"of7" HD-systeem.
66)Als het iTMPS-systeem een
spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de
spanning van alle vier de banden te
controleren.67)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt.
68)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden
69)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot
stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
70)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in staat
om de banden op te pompen.
71)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
BELANGRIJK
29)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
30)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
31)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of
van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.
32)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
33)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Fiat
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
34)Knoei niet met de sensor van de radar
en voer er geen werkzaamheden aan uit.
Neem in geval van een storing van de
sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
86
VEILIGHEID
Page 89 of 316

35)Bij het slepen van een aanhangwagen
(met modules geïnstalleerd na het kopen
van het voertuig), een ander voertuig of
tijdens laadmanoeuvres op of in een
oprijwagen of autotransporter, moet het
systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™5"or7" HDsysteem.
36)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
37)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
airbags voorin, zij-airbags en omlaag
komende airbags (indien aanwezig).
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op de
juiste manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEID-
SGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven
en kan hij zich aanpassen aan het
lichaam van de inzittende. In het geval
van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van het
voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
87
Page 115 of 316

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........114
DE AUTO PARKEREN.........115
PARKEERREM..............115
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........116
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........117
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET DUBBELE KOPPELING.....119
STOP/START-SYSTEEM.......122
SNELHEIDSBEGRENZER.......125
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL...........126
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC)....................128
PARKEERSENSOREN.........137
ACHTERUITRIJCAMERA.......139
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .142
TIPS VOOR HET RIJDEN.......143
TANKEN..................145
AdBlue -ADDITIEF (UREUM)
VOOR DIESELUITSTOOT.......151
113
Page 130 of 316

HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de parkeerrem in te
schakelen wanneer het remsysteem wordt
gebruikt (door bijv. gebruik van het
ESC-systeem) of door het
koppelingspedaal in te duwen tijdens het
schakelen.
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
door het indrukken van knop 1
fig. 116 of het afzetten van de motor;
als zich een storing in de
elektronische Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop 1 fig. 116
of door de startinrichting
op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)
De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen constante
snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig
zijn, hetgeen kan leiden tot verlies van controle
over het voertuig en ongevallen. Gebruik het
systeem niet in druk verkeer of op bochtig,
met ijzel of sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
(ACC)
(waar aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
50) 51) 52) 54) 54) 55) 56)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
Het systeem zorgt ervoor dat de auto
met de gewenste snelheid blijft rijden
zonder dat het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt. Daarnaast kan een
bepaalde afstand ten opzichte van de
voorligger worden gehandhaafd (deze
afstand kan door de bestuurder worden
ingesteld).
Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 117 bevindt,
om vast te stellen of er een andere auto
te dicht bij uw auto in de buurt komt.
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 316

Het systeem zorgt bovendien voor nog
meer rijcomfort via de elektronische
Cruise-Control, die handig is tijdens het
rijden op de snelweg of op wegen met
weinig verkeer.
Het gebruik van het systeem op drukke
wegen buiten de stad of op
stadswegen levert geen voordeel op.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Als de sensor geen voorligger
waarneemt, wordt de ingestelde
snelheid gehandhaafd.
Als de sensor een voorligger
waarneemt, remt het systeem
automatisch om te voorkomen dat de
voorligger dichter dan de ingestelde
afstand wordt genaderd. Wanneer
achter een voertuig wordt gereden, zal
het systeem remmen of accelereren om
de afstand te bewaren zonder de
ingestelde snelheid te overschrijden.Het is raadzaam om het systeem in de
volgende situaties uit te schakelen:
tijdens het rijden in dichte mist, harde
regen, sneeuw, drukke of afwijkende
rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er
wegwerkzaamheden zijn op de
snelweg);
op een weg met veel bochten, ijzige,
besneeuwde of gladde wegen of
wegen met steile beklimmingen en
afdalingen;
op een in- of uitvoegstrook of op een
afrit;
bij gebruik van een aanhanger;
als de omstandigheden het niet
toelaten om veilig te rijden met een
constante snelheid.
Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptieve Cruise
Control”
om een veilige afstand te
houden tussen voertuigen (een bericht
hierover wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).De "elektronische Cruise-Control" past
de snelheid niet aan op voorliggers.
Houd altijd rekening met de
verkeersomstandigheden bij het kiezen
van de snelheid.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakelen
Druk kort op de knop
fig. 118 om
het systeem in te schakelen.
Als het systeem is ingeschakeld en
klaar is voor gebruik, wordt dit met een
bericht aangegeven op het display. Ook
ziet u een grijs symbool voor het
systeem (zoals weergegeven in
fig. 119 ).117P2000076-000-000
118P2000060-000-000
129