display JEEP CHEROKEE 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2019, Model line: CHEROKEE, Model: JEEP CHEROKEE 2019Pages: 380, PDF Size: 6.59 MB
Page 110 of 380

• Het TPMS is geen vervanging voor het
juiste bandenonderhoud en de bestuurder
is er verantwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven met gebruik
van een precieze bandenspanningsmeter,
zelfs als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat branden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep
• Waarschuwingslampje
bandenspanningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning van één of meer
banden te laag is, gaat het ban-
denspanningslampje in de in-
strumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder ver-
schijnt in de instrumentengroep gedurende
minimaal vijf seconden de melding "Tire Low"
(lage bandenspanning) en wordt een afbeel-
ding van de bandenspanning(en) getoond,
waarin de banden met een te lage spanning
in een andere kleur worden weergegeven.Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (in een
afwijkende kleur in de afbeelding in de in-
strumentengroep) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat ver-
meld. Zodra het systeem de nieuwe banden-
spanningen heeft ontvangen, wordt het sys-
teem automatisch bijgewerkt, krijgen de
spanningswaarden in de afbeelding in de
instrumentengroep weer de oorspronkelijke
kleur en gaat het bandenspanningsverklik-Waarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
108
Page 174 of 380

Schakelprocedures
Schakelen in 4X4 LOW
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” in de instrumen-
tengroep gaat knipperen en blijft branden
wanneer het schakelen is voltooid.OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, knippert in het display in de
instrumentengroep een bericht met instruc-
ties voor het voltooien van het schakelver-
zoek.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie hierover.
Uit 4X4 LOW schakelen
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), met het contact in de
stand ON en lopende motor, schakelt u de
transmissie naar NEUTRAL en drukt u één
keer op de toets "4WD LOW” (4WD laag). Het
controlelampje “4WD LOW” op de instru-
mentengroep gaat knipperen en dooft nadat
het schakelen is voltooid.OPMERKING:
• Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, knippert in het display in
de instrumentengroep een bericht met in-
structies voor het voltooien van het schakel-
verzoek. Raadpleeg de paragraaf "Display
in de instrumentengroep" in het hoofdstuk
"Uw Instrumentenpaneel leren kennen"
voor meer informatie hierover.
• Het is mogelijk om naar en uit 4WD LOW te
schakelen als de auto helemaal stilstaat; er
kunnen echter problemen ontstaan omdat
de koppelingstanden dan mogelijk niet
goed zijn uitgelijnd. Mogelijk moet u een
aantal schakelpogingen doen om de koppe-
lingstanden uit te lijnen en de overschake-
ling te voltooien. De beste methode is tij-
dens het rollen van de auto tussen de 0 en
de 5 km/u (0 tot 3 mph). Als de auto sneller
rijdt dan 5 km/u (3 mph) dan verhindert het
4WD-systeem het schakelen.
Selec-Terrain schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
172
Page 177 of 380

heid lager dan 24 km/u (15 mph) terwijl u
naar rechts en links stuurt om de tanden
van de koppeling te laten uitlijnen.
• Het E-Locker-systeem achter moet worden
uitgeschakeld voordat u uit de groep 4WD
LOW schakelt. Als condities/
vergrendelingen voor het schakelen naar
4WD LOW niet worden bereikt, knippert op
het display in de instrumentengroep een
bericht met instructies voor het voltooien
van het schakelverzoek.
SELEC-TERRAIN
Omschrijving
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Terrain om de ge-
wenste modus te kiezen.Selec-Terrain biedt de volgende modi:
•Auto— Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig.•Snow— Tuning ingesteld op extra stabili-
teit onder slechte weersomstandigheden.
Gebruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk van
bepaalde gebruiksomstandigheden) kan de
transmissie de tweede versnelling gebrui-
ken (in plaats van de eerste) bij het wegrij-
den om het slippen van de wielen te mini-
maliseren.
•Sport— Met deze stand wordt het schakel-
patroon van de automatische versnellings-
bak gewijzigd voor een sportievere rijstijl.
Er wordt bij hogere toerentallen opgescha-
keld dan normaal om volledig gebruik te
maken van het beschikbare motorvermo-
gen.
OPMERKING:
De stand SPORT is niet beschikbaar wanneer
4WD LOW is gekozen.
•Zand/modder— Kalibratie voor terreinrijden
op ondergronden met weinig tractie, zoals
modder, zand of nat gras. De aandrijflijn is
geoptimaliseerd voor maximale tractie.
Enig slippen kan voelbaar zijn op moeilijke
Selec-Terrain schakelaar
175
Page 178 of 380

ondergronden. De elektronische remrege-
ling is ingesteld om de tractieregeling van
de gasklep en wielspin te beperken.
•Rock— Kalibratie voor terreinrijden die
alleen beschikbaar is in de groep 4WD
LOW. Op tractie gebaseerde tuning met
verbeterde bestuurbaarheid voor gebruik
tijdens terreinrijden op ondergronden met
een hoge tractie. Gebruik voor het rijden op
obstakels zoals grote rotsen, diepe sporen,
enz.
OPMERKING:
• De stand ROCK is alleen beschikbaar op
voertuigen die zijn uitgerust met het Off-
Road-pakket.
• Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen.
Raadpleeg de paragraaf "Elektronisch rem-
systeem" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.STOP/START-SYSTEEM
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen. Het systeem stopt de
motor automatisch tijdens een stop, wanneer
aan alle voorwaarden is voldaan. Door het
rempedaal los te laten of het gaspedaal in te
trappen zal de motor automatisch opnieuw
worden gestart.
Dit voertuig is geüpgraded met een heavy
duty-accu, een startmotor en andere mo-
toronderdelen om de extra motorstarts aan te
kunnen.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt ingeschakeld na
elke normale motorstart. Op dat moment ac-
tiveert het systeem de modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) en, wan-
neer aan alle overige voorwaarden is voldaan,
activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTOSTOP ACTIVE (Autostop Stop/
Start-systeem actief).Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep in
het gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Waarschuwingslampjes en meldin-
gen" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen" in uw instructieboekje.
• Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht.
• De schakelhendel moet in een vooruitver-
snelling staan en het rempedaal moet wor-
den ingetrapt.
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. De in-
stellingen van de klant blijven gehandhaafd
wanneer de motor weer wordt gestart.
Raadpleeg de paragraaf "Stop/Start-systeem"
in hoofdstuk "Starten en rijden" in uw instruc-
tieboekje.
STARTEN EN RIJDEN
176
Page 179 of 380

Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. Op het Stop/Start-scherm van het
display in de instrumentengroep kan gede-
tailleerde informatie worden weergegeven
over de werking van het Stop/Start-systeem.
In de volgende situaties zal de motor niet
stoppen:
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• Het bestuurdersportier is niet gesloten.
• De accutemperatuur is te hoog of te laag.
• De accu is bijna leeg.
• Het voertuig bevindt zich op een steile
helling.
• De interieurverwarming of -koeling is inge-
schakeld en er is geen acceptabele tempe-
ratuur in het interieur bereikt.
• De klimaatregeling is ingesteld op volledig
ontwasemen bij een hoge aanjagersnel-
heid.• De klimaatregeling is ingesteld op MAX
A/C.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De transmissie staat niet in een versnelling
vooruit of achteruit.
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO (indien uitgerust met 4WD).
• Het rempedaal wordt niet met voldoende
druk ingetrapt terwijl de auto in de stand
DRIVE staat.
Andere factoren die het gebruik van Autostop
verhinderen:
• Bediening van het gaspedaal.
• Motortemperatuur te hoog.
• 5 mph drempelwaarde niet bereikt bij vo-
rige AUTOSTOP.
• Stuurhoek boven drempelwaarde.
• ACC is ingeschakeld en snelheid is
ingesteld.Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
De motor starten in de stand autostop
In de vooruitversnelling start de motor wan-
neer het rempedaal niet is ingetrapt of het
gaspedaal wordt ingetrapt. De transmissie
wordt automatisch opnieuw ingeschakeld als
de motor opnieuw wordt gestart.
Omstandigheden waarin de motor automatisch
opnieuw start in de stand autostop:
• De schakelhendel wordt vanuit de stand
DRIVE in een andere stand gezet, met uit-
zondering van de stand PARK.
• De comfortstand van de temperatuur in het
interieur wordt gehandhaafd.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De temperatuur van het klimaatsysteem of
de aanjagersnelheid wordt handmatig ver-
steld.
177
Page 180 of 380

• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.
• Lage vacuümwaarde van remsysteem (bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• Er doet zich een storing voor in het STOP/
START-systeem.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet (indien uitgerust met 4WD).
Omstandigheden waarin automatisch de elektri-
sche parkeerrem wordt bediend in de stand
autostop:
• Het bestuurdersportier is geopend en het
rempedaal is niet ingetrapt.
• Het bestuurdersportier is geopend en de
veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel
is niet vastgemaakt.
• De motorkap is geopend.• Er doet zich een storing voor in het
STOP/START-systeem.
Als de elektrische parkeerrem wordt bediend
terwijl de motor is uitgeschakeld, moet de
motor mogelijk handmatig opnieuw worden
gestart en de elektrische parkeerrem hand-
matig worden vrijgezet (trap het rempedaal in
en druk op de schakelaar Electric Park
Brake). Raadpleeg de paragraaf "Display in
de instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" in uw in-
structieboekje.
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.2. De melding "STOP/START OFF" (stop/
start uit) verschijnt op het display in de
instrumentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Waarschuwingslampjes en meldin-
gen" in het hoofdstuk "Uw instrumenten-
paneel leren kennen" in uw
instructieboekje.
Schakelaar STOP/START OFF
STARTEN EN RIJDEN
178
Page 181 of 380

3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig naar de stand ON wan-
neer het contact uit- en weer ingescha-
keld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
Raadpleeg voor meer informatie over het
Stop/Start-systeem de paragraaf "Stop/Start-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
in uw instructieboekje.
STOP/START-SYSTEEM -
ALLEEN DIESELMODELLEN
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen en de uitstoot van
schadelijke stoffen te beperken. Het systeem
stopt de motor automatisch tijdens een stop,wanneer aan alle voorwaarden is voldaan. Als
bij een automatische versnellingsbak het
rempedaal wordt losgelaten of het gaspedaal
wordt ingetrapt, of bij een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal wordt
ingetrapt, wordt automatisch de motor op-
nieuw gestart.
Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt ingeschakeld na
elke normale motorstart. Het systeem blijft in
modus STOP/START NOT READY (Stop/
Start-systeem niet gereed) totdat u met het
voertuig sneller dan 7 km/h (4 mph) vooruit
rijdt. Op dat moment activeert het systeem de
modus STOP/START READY (Stop/Start-
systeem gereed) en, wanneer aan alle overige
voorwaarden is voldaan, activeert het vervol-
gens de modus STOP/START AUTOSTOP AC-
TIVE (Autostop Stop/Start-systeem actief).
Om de autostop-modus te activeren, doet u het
volgende:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt weergegeven
op het display in de instrumentengroep inhet gedeelte Stop/Start. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in de informatie voor de ei-
genaar voor meer informatie.
• Het voertuig moet volledig tot stilstand zijn
gebracht.
• De schakelhendel moet in de stand DRIVE
staan en het rempedaal moet ingetrapt zijn
(automatische versnellingsbak) of de scha-
kelhendel moet in de neutraalstand staan
en het koppelingspedaal moet volledig wor-
den losgelaten (handgeschakelde
versnellingsbak).
De motor wordt uitgeschakeld, de toerentel-
ler gaat naar de nulstand en het controle-
lampje Stop/Start gaat branden om aan te
geven dat autostop is ingeschakeld. Als auto-
stop is ingeschakeld, past de klimaatregeling
mogelijk automatisch de luchtstroom aan om
het comfort in de passagiersruimte te hand-
haven. De instellingen van de klant blijven
gehandhaafd wanneer de motor weer wordt
gestart.
179
Page 182 of 380

Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. Op het Stop/Start-display in de
instrumentengroep wordt gedetailleerde in-
formatie weergegeven over de werking van
het Stop/Start-systeem. In de volgende situ-
aties zal de motor niet stoppen:
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• Het bestuurdersportier is niet gesloten.
• De accutemperatuur is te hoog of te laag.
• Het voertuig bevindt zich op een steile
helling.
• De interieurverwarming of -koeling is inge-
schakeld en er is geen acceptabele tempe-
ratuur in het interieur bereikt.
• De klimaatregeling is ingesteld op volledig
ontwasemen bij een hoge aanjagersnel-
heid.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.• De accu is bijna leeg.
• De versnellingsbak staat niet in de stand
DRIVE (automatische versnellingsbak) of
de neutraalstand (handgeschakelde ver-
snellingsbak).
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO.
• Er wordt een regeneratie van het uitlaatsys-
teem uitgevoerd.
Andere factoren die het gebruik van Autostop
verhinderen:
• Brandstofpeil.
• Bediening van het gaspedaal (alleen auto-
matische versnellingsbak).
• Motortemperatuur te hoog.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
De motor starten in de stand autostop
Automatische versnellingsbak:
In de stand DRIVE start de motor wanneer het
rempedaal niet is ingetrapt of het gaspedaal
wordt ingetrapt. De transmissie wordt auto-
matisch opnieuw ingeschakeld als de motor
opnieuw wordt gestart. Tijdens deze overgang
houden de remmen het voertuig op zijn plaats
om ongewenste bewegingen te voorkomen.
Handgeschakelde versnellingsbak:
Wanneer de schakelhendel in stand NEU-
TRAL staat, start de motor wanneer het
koppelingspedaal wordt ingetrapt. Het voer-
tuig neemt modus STOP/START SYSTEM
NOT READY (Stop/Start-systeem niet ge-
reed) aan totdat de voertuigsnelheid meer
bedraagt dan 7 km/h (4 mph).
Omstandigheden waarin de motor automatisch
opnieuw start in de stand autostop:
• De schakelhendel wordt vanuit DRIVE in de
stand REVERSE of NEUTRAL gezet.
• De comfortstand van de temperatuur in het
interieur wordt gehandhaafd.
STARTEN EN RIJDEN
180
Page 183 of 380

• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.
• Lage vacuümwaarde van remsysteem (bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet.
• Het emissiesysteem hierom vraagt.
• Er doet zich een storing voor in het STOP/
START-systeem.
• De temperatuur van het klimaatsysteem of
de aanjagersnelheid wordt handmatig
versteld.
Omstandigheden waarin automatisch de elektri-
sche parkeerrem wordt bediend in de stand
autostop:
• Het bestuurdersportier is geopend en het
rempedaal niet is ingetrapt.• Het bestuurdersportier is geopend en de
bestuurder heeft de veiligheidsgordel niet
vastgemaakt.
• De motorkap is geopend.
• Er doet zich een storing voor in het
STOP/START-systeem.
Als de elektrische parkeerrem wordt bediend
terwijl de motor is uitgeschakeld, moet de
motor mogelijk handmatig opnieuw worden
gestart en de elektrische parkeerrem hand-
matig worden vrijgezet (trap het rempedaal in
en druk op de schakelaar Electric Park
Brake). Raadpleeg de paragraaf "Display in
de instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" in uw in-
structieboekje voor meer informatie.
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.2. De melding "STOP/START OFF" (stop/
start uit) verschijnt op het display in de
instrumentengroep. Raadpleeg de para-
graaf "Display in de instrumentengroep" in
het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
Schakelaar STOP/START OFF
181
Page 184 of 380

4. Als het STOP/START-systeem handmatig
is uitgeschakeld, kan de motor alleen wor-
den gestart en gestopt via het contactslot.
5. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
CRUISECONTROL
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.
OPMERKING:
Plaats de versnellingshendel niet in Neutral
wanneer de snelheidsregeling is ingescha-
keld. Als u dat wel doet, wordt het systeem
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in si-
tuaties waar het systeem geen constante
snelheid kan aanhouden. Uw auto kan
gezien de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol nooit in
druk verkeer of op bochtige, beijzelde,
besneeuwde of anderszins gladde wegen.
Activeren
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. Het controlelampje van de
cruisecontrol gaat branden in het display in
de instrumentengroep. Druk nogmaals op de
toets aan/uit om het systeem uit te schake-
len. Het controlelampje van de cruisecontrol
gaat uit. Het systeem moet worden uitge-
schakeld wanneer het niet wordt gebruikt.Cruisecontrol-schakelaars
1 — Druk op On/Off
2 — Druk op Set (+)/Accel
3 — Druk op Resume
4 — Druk op Set (-)/Decel
5 — Druk op Cancel
STARTEN EN RIJDEN
182