bandenspanning JEEP COMPASS 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2018Pages: 388, PDF Size: 5.92 MB
Page 107 of 388

4. Telkens als daarna het voertuig wordt ge-
start, klinkt er een geluidssignaal, knip-
pert het bandenspanningslampje 75 se-
conden lang en blijft vervolgens
aanhoudend branden, terwijl in de instru-
mentengroep gedurende vijf seconden het
bericht "SERVICE TPMS SYSTEM" (on-
derhoud bandenspanningscontrolesys-
teem) verschijnt en vervolgens worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van
de de bandenspanning.
5. Zodra de originele band is gerepareerd of
vervangen en op de auto wordt gemon-
teerd in plaats van het compacte reserve-
wiel, wordt het bandenspanningscontrole-
systeem automatisch bijgewerkt. Verder
gaat het bandenspanningslampje uit en
geeft de grafiek in de instrumentengroep
de nieuwe spanningswaarde weer in
plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in één van de vier wegbanden
onder de waarschuwingsgrens valt. Het is
mogelijk dat u eerst ongeveer 10 minuten
met een snelheid hoger dan 24 km/u
(15 mph) moet rijden, voordat het ban-
denspanningscontrolesysteem deze infor-
matie ontvangt.Bandenspanningscontrolesysteem uitscha-
kelen - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende 10 minuten
met een snelheid van meer dan 24 km/u
(15 mph). Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal af, het ban-
denspanningslampje knippert 75 seconden
lang en blijft daarna branden. In de instru-
mentengroep wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weergegeven en ver-
volgens worden er streepjes (--) weergegeven
in plaats van de bandenspanningswaarden.De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de instrumentengroep. De streepjes (--) blij-
ven echter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
banden met wielen weer vervangen worden
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergegeven
en vervolgens worden de spanningwaarden in
plaats van de streepjes weergegeven. Als het
voertuig opnieuw wordt gestart zal de mel-
105
Page 108 of 388

ding "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) niet meer
verschijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
VEILIGHEIDSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• Kinderzitjes
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan uw er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het
beveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op een auto met
een achterbank worden vervoerd.
2. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet
in een tegen de rijrichting geplaatst kin-
derzitje) op de passagiersstoel moet wor-
den vervoerd, schuif dan de stoel zo ver
mogelijk naar achteren en gebruik het
geschikte type kinderzitje (raadpleeg de
paragraaf "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk
voor meer informatie).
Waarschuwingslabel op zonneklep
voorpassagier
VEILIGHEID
106
Page 152 of 388

WAARSCHUWING!
worden aangebracht en bevestigd in uw
voertuig. Als een vloermat moet worden
vervangen, gebruik dan alleen een FCA
goedgekeurde vloermat voor de speci-
fieke uitvoering, het model en het jaar
van uw voertuig.
• Gebruik UITSLUITEND de bestuurders-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan de bestuurderskant.
Parkeer het voertuig naar behoren met
de motor uitgeschakeld, trap het gaspe-
daal, de rem en het koppelingspedaal
(indien aanwezig) helemaal in om te
controleren of de vloermat in de weg zit.
Als uw vloermat in de weg zit bij de
beweging van een pedaal, of niet goed is
bevestigd op de vloer, verwijder de vloer-
mat dan uit het voertuig en leg de vloer-
mat in de kofferbak.
• Gebruik UITSLUITEND de passagiers-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan passagierszijde.
• Voorkom ALTIJD dat er tijdens het rijden
voorwerpen op de vloer aan bestuurders-
zijde kunnen vallen of glijden. Voorwer-
WAARSCHUWING!
pen kunnen beklemd raken onder gaspe-
daal, rem of koppelingspedalen en dit
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
WAARSCHUWING!
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
VEILIGHEID
150
Page 235 of 388

Opslagplaats van bandenservicekit
De bandenservicekit is opgeborgen onder de
laadvloer achter de achterbank.
1. Open de achterklep.
2. Til de afdekking met behulp van de laad-
vloergreep omhoog.Onderdelen en gebruik van de bandenservicekit
Gebruik van de functieregelknop en slangen
Uw bandenservicekit is voorzien van de vol-
gende symbolen, die de lucht- en afdicht-
functie aangeven.
Luchtfunctie selecteren
Druk de functieregelknop in en draai hem
naar de stand voor alleen luchtpompbedie-
ning.Laadvloergreep
Bandenservicekit (bovenaanzicht)
1 — Stekker
2 — Functieregelknop
3 — Bandenspanningsmeter
4 — Aan/uit-schakelaar
5 — Knop voor leeglopen
Bandenservicekit (onderaanzicht)
1 — Fles met afdichtingsmiddel
2 — Slangaansluitingen
3 — Afdichting/luchtslang
233
Page 236 of 388

Afdichtfunctie selecteren
Druk de functieregelknop in en draai hem
naar deze stand om het afdichtingsmiddel
van de bandenservicekit in te spuiten en de
band op te pompen.
Gebruik van de aan/uit-knop
Druk eenmaal op de aan/uit-knop om de
bandenservicekit in te schakelen. Druk nog-
maals op de aan/uit-knop om de bandenser-
vicekit uit te schakelen.
Gebruik van de knop voor leeglaten
Druk op de knop voor leeglaten om de lucht-
druk in de band te verlagen wanneer de
bandenspanning te hoog is.
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van ban-
denservicekit
• Vervang de fles met afdichtingsmiddel uit
de servicekit voordat de houdbaarheidsda-
tum (vermeld op het etiket van de fles) is
verstreken, om er zeker van te zijn dat het
systeem optimaal werkt. Raadpleeg "Fles
met afdichtingsmiddel vervangen" in dit
hoofdstuk.• De fles met afdichtingsmiddel is bedoeld
voor eenmalig gebruik en moet telkens na
gebruik worden vervangen. Laat deze on-
derdelen altijd onmiddellijk vervangen door
een erkende dealer.
• Als het afdichtingsmiddel van de banden-
servicekit vloeibaar is, kan het met schoon
water en een vochtige doek van de lak of de
band- en wielonderdelen worden afge-
veegd. Als het afdichtingsmiddel droog is,
kan het makkelijk worden verwijderd en op
de juiste wijze worden afgevoerd.
• Voor de beste prestaties dient u ervoor te
zorgen dat het ventiel op het wiel schoon is
voordat u de bandenservicekit aansluit.
• U kunt de luchtpomp uit de bandenservice-
kit gebruiken om fietsbanden op te pom-
pen. De set bevat tevens twee naalden, die
zich in de opbergruimte voor toebehoren
(aan de onderkant van de luchtpomp) be-
vinden, waarmee u ballen, luchtbedden of
andere opblaasbare voorwerpen kunt op-
pompen. Gebruik uitsluitend de luchtpomp
en zorg ervoor dat de functieregelknop op
de luchtmodus is afgesteld als zulke voor-
werpen worden opgepompt om te voorko-
men dat ze worden ingespoten met afdich-tingsmiddel. Het afdichtingsmiddel uit de
bandenservicekit is uitsluitend bedoeld
voor het afdichten van gaatjes met een
maximale diameter van 1/4 inch (6 mm) in
het loopvlak van een band.
• U mag de bandenservicekit niet aan de
slangen optillen of dragen.
WAARSCHUWING!
• Probeer geen band af te dichten aan de
zijde van de auto waar ander verkeer
langs rijdt. Ga ver genoeg van de weg af
staan om ongelukken te voorkomen bij
gebruik van de bandenreparatieset.
• Onder de volgende omstandigheden
mag u de bandenreparatieset niet ge-
bruiken en niet met de auto rijden:
– Als het gat in het loopvlak van de
band ongeveer 6 mm (1/4 inch) of
groter is.
– Als de wang van de band bescha-
digd is.
– Als de band is beschadigd door rij-
den met zeer lage bandenspanning.
– Als de band is beschadigd door rij-
den met een lekke band.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
234
Page 238 of 388

Afdichtingsmiddel uit de bandservice-
kit in de lekke band spuiten:
1. Start altijd het voertuig voordat u de band-
servicekit inschakelt.
2. Controleer of de functieregelknop op de
stand voor de afdichtingsfunctie staat.
3. Nadat op de aan/uit-knop wordt gedrukt,
stroomt het afdichtingsmiddel (witte
vloeistof) van de fles naar de afdichtings-
slang en in de band.
OPMERKING:
Het is mogelijk dat afdichtingsmiddel uit het
gaatje in de band lekt.
Als het afdichtingsmiddel (witte vloeistof) niet
binnen 0 tot 10 seconden door de slang
stroomt:
1. Druk op de aan/uit-knop om de bandser-
vicekit uit te schakelen. Maak de afdich-
tingsslang los van het ventiel. Zorg dat het
ventiel schoon is. Sluit de afdichtings-
slang weer aan op het ventiel. Controleer
of de functieregelknop in de stand voor deafdichtingsfunctie staat en niet in de
stand voor de luchtfunctie. Druk op de
aan/uit-knop om de bandservicekit in te
schakelen.
2. Sluit de stekker aan op een andere
12 Volt-aansluiting in uw voertuig of, in-
dien mogelijk, in een ander voertuig. Zorg
dat de motor van het voertuig draait voor-
dat u de bandservicekit inschakelt.
3. De fles met afdichtingsmiddel is mogelijk
eerder gebruikt en daarom leeg. Schakel
hulp in.
Als er afdichtingsmiddel (witte vloeistof) door
de afdichtingsslang stroomt:
1. Laat de pomp werken totdat er geen af-
dichtingsmiddel meer door de slang
stroomt (dit duurt meestal 30 tot 70 se-
conden). Terwijl het afdichtingsmiddel
door de afdichtingsslang stroomt, kan de
drukmeter een waarde tot 70 psi (4,8 bar)
aangeven. De waarde van de drukmeter
neemt snel af van ongeveer 70 psi
(4,8 bar) tot de werkelijke bandenspan-
ning wanneer de fles met afdichtingsmid-
del leeg is.2. Als de fles met afdichtingsmiddel leeg is,
begint de pomp onmiddellijk met het in-
spuiten van lucht in de band. Laat de
pomp werken en vul de band totdat de
bandenspanning is bereikt die te vinden is
op de band- en beladingsinformatiestic-
ker in de portieropening aan de bestuur-
derszijde. Controleer de bandenspanning
op de drukmeter.
Als de band niet binnen 15 minuten wordt ge-
vuld tot een druk van ten minste 1,8 bar
(26 psi):
• De schade aan de band is te groot. Probeer
niet door te rijden. Schakel hulp in.
Als de band binnen 15 minuten is gevuld tot de
aanbevolen bandenspanning of tot een span-
ning van ten minste 1,8 bar (26 psi):
OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge spanning
heeft, op de knop Deflation (leeglopen) om
de bandenspanning te verminderen tot de
voorgeschreven bandenspanning voordat u
verder gaat.
1. Druk op de aan/uit-knop om de bandser-
vicekit uit te schakelen.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
236
Page 239 of 388

2. Verwijder het label met de snelheidslimiet
van de bandenservicekit en plaats de stic-
ker op het stuurwiel.
3. Maak de afdichtingsslang onmiddellijk los
van het ventiel, breng de dop weer aan op
de fitting aan het uiteinde van de slang,
en berg de bandservicekit op de daarvoor
bestemde plaats in het voertuig op. Ga
verder met "Rijden met het voertuig".
Rijden met het voertuig:
Rijd onmiddellijk na het inspuiten van het
afdichtingsmiddel en het vullen van de band
ongeveer 8 km (5 mijl) of tien minuten om
ervoor te zorgen dat het afdichtingsmiddel uit
de bandservicekit goed in de band wordt
verdeeld. Rijd niet sneller dan 80 km/u
(50 mph).
WAARSCHUWING!
Met de bandenreparatieset kunt u een
lekke band niet permanent repareren. Laat
de band controleren, repareren of vervan-
gen na gebruik van de bandenreparatieset.
Rijd niet sneller dan 80 km/u (50 mph)
totdat de band is gerepareerd of vervan-
WAARSCHUWING!
gen. Als geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig of do-
delijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw
passagiers en anderen in uw omgeving.
Laat de band zo snel mogelijk controleren
door een erkende dealer.
Na het rijden:
Parkeer op een veilige plaats. Lees eerst
"Wanneer u stopt om de bandenservicekit te
gebruiken" in dit hoofdstuk voordat u verder
gaat.
1. Rol de afdichtingsslang uit en verwijder
de dop van de fitting aan het uiteinde van
de slang.
2. Zet de bandservicekit recht op de grond,
naast de lekke band.
3. Verwijder het dopje van het ventiel en
schroef de fitting aan het uiteinde van de
afdichtingsslang op het ventiel.
4. Maak de stekker los en steek de stekker in
de 12 Volt-aansluiting van de auto.5. Maak de slang los en schroef de fitting
aan het uiteinde van de slang op het
ventiel.
6. Draai de functieregelknop in de stand voor
de luchtfunctie.
7. Controleer de bandenspanning op de
drukmeter.
Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar
(19 psi):
De schade aan de band is te groot. Probeer
niet door te rijden. Schakel hulp in.
Als de bandenspanning 1,3 bar (19 psi) of meer
bedraagt:
1. Druk op de aan/uit-knop om de banden-
servicekit in te schakelen en vul de band
totdat de bandenspanning voor koude
banden is bereikt die op de band- en
beladingsinformatiesticker in de portier-
opening aan de bestuurderszijde is
vermeld.
237
Page 240 of 388

OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge spanning
heeft, op de knop Deflation (leeglopen)
om de bandenspanning te verminderen
tot de voorgeschreven bandenspanning
voordat u verder gaat.
2. Koppel de bandenservicekit los van het
ventiel, breng de dop weer aan op het
ventiel en verwijder de stekker uit de
12 Volt-aansluiting.
3. Berg de bandenserviceset op de daarvoor
bestemde plaats in de auto op.
4. Laat de band bij de eerste gelegenheid
repareren of vervangen door een erkende
dealer of een bandenservicebedrijf.
5. Verwijder de sticker met de snelheidsli-
miet van het stuurwiel nadat de band is
gerepareerd.
6. Laat de fles met afdichtingsmiddel zo
snel mogelijk vervangen bij uw erkende
dealer. Zie "Fles met afdichtingsmiddel
vervangen".OPMERKING:
Als u de band laat repareren, laat de erkende
dealer of het bandenservicebedrijf dan weten
dat de band is afgedicht met de bandenser-
vicekit.
Fles met afdichtingsmiddel vervangen:
1. Ontrol de stroomkabel.
2. Ontrol de slang.
3. Draai de dop van de fles los.
4. Draai de fles omhoog tot deze loskomt.
5. Trek de fles weg van de compressor.
OPMERKING:
• Als u de fles met afdichtingsmiddel terug
wilt plaatsen, volgt u de deze stappen om-
gekeerde volgorde.
• Vervangende flessen met afdichtmiddel
zijn verkrijgbaar bij erkende servicecentra.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels
en een accu in een ander voertuig of met eendraagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startka-
bels gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader moe-
ten instructies en vereiste voorzorgsmaatre-
gelen van de fabrikant worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met startkabels
te starten wanneer de accu bevroren is. De
accu kan hierdoor openscheuren of explo-
deren, met kans op persoonlijk letsel.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
andere lader met een systeemspanning
groter dan 12 volt. Dit kan schade toebren-
gen aan de accu, startmotor, dynamo of
het elektrische systeem.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
238
Page 252 of 388

GEPLAND ONDERHOUD
1.4-liter benzinemotor
De geplande onderhoudsbeurten in deze
handleiding moeten op de aangeduide tijd-
stippen of kilometerstanden worden uitge-
voerd om uw garantie te behouden en opti-
male betrouwbaarheid en prestaties van het
voertuig te garanderen. Bij veeleisend ge-
bruik, bijvoorbeeld door het rijden in stoffige
omgevingen of veel korte ritten, is mogelijk
meer onderhoud vereist. Laat ook telkens
inspectie en onderhoud uitvoeren wanneer u
een defect vermoedt.
• Ververs de olie van uw auto vaker als u de
auto gedurende langere tijd gebruikt als
terreinwagen.
• Onder geen beding mogen de intervalter-
mijnen voor olieverversing groter zijn dan
15.000 km (9.000 mijl) of 12 maanden,
afhankelijk van wat eerst komt.Eenmaal per maand of voor een lange rit
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.
• Controleer de bandenspanning en let op
ongewone slijtage of beschadigingen. Rou-
leer banden bij de eerste tekenen van on-
gelijkmatige slijtage, zelfs voordat de indi-
cator voor olie verversen gaat branden.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en de hoofdremcilinder
en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
Bij elke olieverversing
• Olie verversen en filter vervangen.
• Banden rouleren.Rouleer de banden bij de
eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage,
zelfs voordat de indicator voor olie verversen
gaat branden.• Accu controleren, indien nodig klemmen
reinigen en vastdraaien.
• Remblokken, remschoenen, rotoren, rem-
trommels, slangen en handrem controle-
ren.
• Bescherming en slangen van motorkoelsys-
teem controleren.
• Uitlaatsysteem inspecteren.
• Luchtfilter controleren bij gebruik in een
stoffige omgeving of bij off-road-gebruik.
Raadpleeg het onderhoudsschema op de
volgende pagina voor de vereiste
onderhoudsintervallen.
LET OP!
Als noodzakelijk onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan dit leiden tot schade
aan uw auto.
SERVICE EN ONDERHOUD
250
Page 256 of 388

WAARSCHUWING!
• U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig.
Voer alleen werkzaamheden uit waarvan
u kennis hebt en waarvoor u over het
juiste gereedschap beschikt. Als u twij-
felt over uw kunde om een bepaalde
werkzaamheid uit te voeren, breng dan
uw auto naar een vakkundige monteur.
• Het niet correct inspecteren en onder-
houden van uw auto kan tot gevolg heb-
ben dat een onderdeel niet correct func-
tioneert, wat de rijeigenschappen en
prestaties nadelig beïnvloedt. Dit kan
een aanrijding tot gevolg hebben.
2.4-liter benzinemotor
Uw auto is uitgerust met een automatische
indicator voor olieverversing. De indicator
voor olieverversing herinnert u eraan dat uw
auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden
van de motor wordt het bericht voor olie
verversen weergegeven in de instrumenten-
groep. Dit betekent dat uw auto een onder-houdsbeurt nodig heeft. Omstandigheden zo-
als frequente korte ritten en gebruik van de
trekhaak, zeer hoge of lage omgevingstempe-
raturen zijn van invloed op de weergave van
het bericht "Change Oil" (olie verversen) of
"Oil Change Required" (olieverversing ver-
eist). Bij zware bedrijfsomstandigheden kan
het bericht voor olie verversen al na 5600 km
(3500 mijl) gaan branden na de laatste reset.
Laat het onderhoud zo snel mogelijk, binnen
805 km (500 mijl), uitvoeren.
OPMERKING:
Onder geen beding mogen de intervaltermij-
nen voor olieverversing groter zijn dan
7,500 miles (12 000 km) of 12 maanden,
afhankelijk van wat eerst komt.
OPMERKING:
Het lampje voor olie verversen gaat niet bran-
den onder deze omstandigheden.
Eenmaal per maand of voor een lange rit:
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.• Bandenspanning controleren en kijken of
er sprake is van ongebruikelijke slijtage of
beschadigingen.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en het hoofdremcilinder-
reservoir en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
Vereiste onderhoudsintervallen.
Bij iedere olieverversingsinterval, zoals aange-
geven door de indicator voor olie verversen:
Olie verversen en filter vervangen.
Accu controleren, indien nodig klemmen
reinigen en vastdraaien.
Remblokken, remschoenen, rotoren, rem-
trommels en slangen controleren.
Bescherming en slangen van motorkoelsys-
teem controleren.
Uitlaatsysteem inspecteren.
Luchtfilter controleren bij gebruik in een
stoffige omgeving of bij off road-gebruik.
Raadpleeg het onderhoudsschema op de vol-
gende pagina voor de vereiste
onderhoudsintervallen.
SERVICE EN ONDERHOUD
254