Controle lampje JEEP COMPASS 2018 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2018, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2018Pages: 388, PDF Size: 5.92 MB
Page 124 of 388

Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar Passen-
ger AIRBAG OFF "
OFF" (passagier-
sairbag UIT)OPMERKING:
Als de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde eerder
was ingeschakeld
(AAN), is de stan-
daardinstelling AAN
en moet de gebruiker
omlaag bladeren om
UIT te selecteren.
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om Passenger AIR-
BAG OFF "
OFF"
(passagiersairbag
UIT) te selecteren
Blader omhoog of
omlaag om met
"YES" (ja) te bevesti-
gen
Actie Informatie
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om "YES" (ja) te se-
lecterenOPMERKING:
Als u deze stap niet
voltooit binnen 1 mi-
nuut, treedt er een
time-out op voor deze
optie en moet de pro-
cedure worden her-
haald.Actie Informatie
Er klinkt een geluids-
signaal waarbij het
controlelampje pas-
sagiersairbag UIT
gedurende 4 tot
5 seconden blijft
branden om te beves-
tigen dat de geavan-
ceerde frontairbag
aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
Het controlelampje
passagiersairbag UIT
blijft continu
branden in het mid-
den om de bestuur-
der en de voorpassa-
gier te laten weten
dat de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde is uitge-
schakeld (OFF).
VEILIGHEID
122
Page 126 of 388

Actie Informatie
Er klinkt een geluids-
signaal waarbij het
controlelampje pas-
sagiersairbag AAN
gedurende 4 tot
5 seconden blijft
branden om te beves-
tigen dat de geavan-
ceerde frontairbag
aan passagierszijde is
ingeschakeld.
Het controlelampje
passagiersairbag AAN
blijft continu
branden in het mid-
den om de bestuur-
der en de voorpassa-
gier te laten weten
dat de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde is inge-
schakeld (ON).
Met de handelingen in de bovenstaande tabel
wordt de geavanceerde frontairbag aan pas-
sagierszijde ingeschakeld (ON). Het contro-
lelampje passagiersairbag ingeschakeld (ON)
in het midden gaat branden om aan tegeven dat de geavanceerde frontairbag aan
passagierszijde wordt geactiveerd tijdens een
aanrijding waarbij de airbags moeten worden
geactiveerd.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een naar achter gericht kin-
derzitje voor een airbag. Als de frontair-
bag aan de passagierszijde wordt opge-
blazen, kan een kind van 12 of jonger,
maar ook een kind in een kinderzitje
tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting
in geplaatst kinderzitje in een auto met
achterbank.
• Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op een auto met
een achterbank worden vervoerd.
Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de
bestuurder en de voorpassagier te bescher-
men en hen correct te laten zitten bij het
eventueel opblazen van de frontairbags.
WAARSCHUWING!
• U mag nooit in de kniebeschermingen
boren of snijden of deze op een andere
manier bewerken.
• Monteer geen accessoires op de kniebe-
schermingen zoals alarmverlichting,
audio-installaties, 27 MC-apparatuur,
enz.
Aanvullende zijairbags in de stoelen
(SAB's) (indien aanwezig)
Dit voertuig is mogelijk ook uitgerust met
aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's).
Raadpleeg de onderstaande informatie wan-
neer uw voertuig is uitgerust met aanvullende
zijairbags in de stoelen (SAB's).
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's)
bevinden zich aan de buitenzijde van de
voorstoelen. De zijairbags in de stoelen zijn
gemarkeerd met het opschrift "SRS AIRBAG"
of "AIRBAG", op een label of op de bekleding
aan de buitenzijde van de stoelen.
VEILIGHEID
124
Page 130 of 388

De gordijn-zijairbags kunnen helpen bij het
beperken van het risico van gedeeltelijk of
volledig uit de auto geslingerd worden van
inzittenden dóór de zijruiten bij bepaalde
zijdelingse botsingen of het over de kop slaan
van de auto.
Componenten van het airbagsysteem
OPMERKING:
De controller van het beschermingssysteem
voor de inzittenden (ORC) controleert de in-
terne circuits en de bedrading van de onder-
staande elektrische componenten van het
airbagsysteem:
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
• Glijrailpositiesensoren
Als een airbag wordt opgeblazen
De frontairbags zijn zo ontworpen dat ze na
het opblazen onmiddellijk weer leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
• Het materiaal van de airbag kan soms
schaafwonden en/of een rode huid veroor-
zaken bij de inzittenden tijdens het opbla-
zen van de airbags. De schaafwonden lijken
op de wonden die u oploopt als u zich
schaaft aan een touw, de vloerbedekking of
op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt
door contact met chemische stoffen. De
schaafwonden zijn niet blijvend en genezennormaal gesproken snel. Als uw schaafwon-
den echter na enkele dagen nog niet zijn
genezen of als u last hebt van blaren, raad-
pleeg dan onmiddellijk een arts.
• Wanneer de airbags leeglopen ziet u moge-
lijk zwevende stofdeeltjes die op rook lij-
ken. Dit stof is een normaal bijproduct van
het activeringsproces voor het niet-giftige
opblaasgas. Deze zwevende stofdeeltjes
kunnen de huid, ogen, neus of keel irrite-
ren. Spoel met koud water als u last hebt
van geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor
frisse lucht bij neus- of keelirritaties. Raad-
pleeg uw huisarts als de irritatie blijvend is.
Als deze deeltjes op uw kleding terechtko-
men, volg dan de gebruikelijke wasvoor-
schriften van de kledingfabrikant om de
kleding te reinigen.
Rijd niet in uw auto nadat de airbags zijn
geactiveerd. Als u dan opnieuw bij een aan-
rijding betrokken raakt, zullen de airbags
geen enkele bescherming bieden.
VEILIGHEID
128
Page 135 of 388

WAARSCHUWING!
• Bij een aanrijding kan een niet-
vastgegespt kind als een projectiel naar
voren worden geslingerd. Bij een aanrij-
ding kan zo veel kracht nodig zijn om
een baby op uw schoot te houden dat u
het kind onmogelijk kunt vasthouden,
hoe sterk u ook bent. Het kind en ande-
ren kunnen dan ernstig of zelfs dodelijk
letsel oplopen. Voor elk kind in uw auto
moet u het bijbehorende kinderzitje ge-
bruiken, overeenkomend met de grootte
van het kind.
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in
verschillende maten verkrijgbaar, van zitjes
voor baby’s tot oudere kinderen die bijna
groot genoeg zijn om een veiligheidsgordel
voor volwassenen te dragen. Kinderen moe-
ten zo lang mogelijk worden vervoerd in een
tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje;
dit is de positie waarin het kind het best
beschermd is in geval van een botsing. Lees
altijd het instructieboekje van het kinderzitje
om te controleren of het geschikt is voor het
kind. Lees aandachtig alle instructies enwaarschuwingen door in het instructieboekje
van het kinderzitje en op alle stickers die zijn
bevestigd aan het kinderzitje, en neem ze in
acht.
In Europa zijn de regels voor kinderzitjes
vastgelegd in de norm ECE R44 waarin ze in
vijf gewichtsklassen zijn onderverdeeld:
Groepen kinderzitjes Gewichtsklasse
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kg
Controleer de sticker van uw kinderzitje. Alle
goedgekeurde kinderzitjes moeten voorzien
zijn een datum van de type-goedkeuring en
de controlemarkering op de sticker. De stic-
ker moet permanent op het kinderzitje zijn
bevestigd. U mag deze sticker niet van het
kinderzitje verwijderen.
WAARSCHUWING!
Zeer gevaarlijk! Plaats een naar achter
gericht kinderzitje niet voor een actieve
WAARSCHUWING!
airbag. Lees ook de informatiestickers op
de zonneklep. Activering van de airbag bij
een ongeval kan leiden tot dodelijk letsel
aan de baby, ongeacht de ernst van de
botsing. Wij raden u aan kinderen altijd in
een kinderzitje op de achterbank te voe-
ren, de best beschermde positie in het
geval van een aanrijding.
WAARSCHUWING!
Mocht het nodig zijn om een kind op de
passagiersstoel te vervoeren in een naar
achteren gericht kinderzitje, dan moeten
de front- en zij-airbag aan de passagiers-
zijde (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
worden uitgeschakeld via het menu Setup
(instellingen). Deactivering moet worden
geverifieerd door te controleren of het
waarschuwingslampje op het instrumen-
tenpaneel brandt. De passagiersstoel moet
ook zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst om te voorkomen dat het kinder-
zitje in aanraking komt met het dashboard.
133
Page 151 of 388

De gordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. Gordelsyste-
men achterin moeten na een aanrijding direct
worden vervangen als ze zijn beschadigd (op-
rolmechanisme verbogen, scheuren in de gor-
del, enz.). Wanneer er ook maar de geringste
twijfel bestaat over de toestand van de veilig-
heidsgordels of de oprolmechanismen, laat
de veiligheidsgordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
Het airbaglampjegaat ter controle vier
tot acht seconden branden nadat u de con-
tactschakelaar de eerste keer in de stand
ON/RUN hebt gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of
gaat branden tijdens het rijden, moet het
systeem zo snel mogelijk door een erkende
dealer worden nagekeken. Dit lampje gaat
branden met één geluidssignaal wanneer er
een storing met het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem is gedetecteerd en
blijft branden totdat de storing is verholpen.
Als het lampje met tussenpozen gaat branden
of blijft branden tijdens het rijden, laat dan
onmiddellijk uw voertuig door een erkendedealer controleren. Raadpleeg de paragraaf
"Beveiligingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informa-
tie.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ontdooistand
te selecteren en de aanjager in een hoge
stand te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.
Bezoek uw erkende dealer als de ontdooi-
inrichting niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van uw voertuig.
Gebruik alleen een vloermat die met de be-
diening van de pedalen niet hindert. U mag
alleen vloermatten gebruiken die goed zijn
bevestigd met de speciale vloermatbevesti-
gingen, zodat de matten niet kunnen ver-
schuiven en de beweging van de pedalen niet
kunnen belemmeren of de veilige besturing
van uw voertuig op een andere manier kun-
nen hinderen.
WAARSCHUWING!
Een verkeerd bevestigde, beschadigde, ge-
vouwen, of gestapelde vloermat, of be-
schadigde vloermatbevestigingen kunnen
er voor zorgen dat de vloermat de beweging
van het gaspedaal, rem of koppelingspeda-
len belemmert en dit kan leiden tot verlies
van de controle over het voertuig. Om
ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE AF-
LOOP te voorkomen:
• Maak uw vloermat ALTIJD goed vast
met gebruik van de vloermatbevestigin-
gen. Plaats uw vloermat NIET onderste-
boven of achterstevoren. Trek regelmatig
licht aan de mat om te controleren of de
mat goed vastligt door de vloermatbe-
vestigingen.
• VERWIJDER ALTIJD DE BESTAANDE
VLOERMAT UIT HET VOERTUIG
alvorens een andere vloermat neer te
leggen. Plaats of stapel NOOIT een extra
vloermat bovenop een bestaande vloer-
mat.
• Plaats UITSLUITEND vloermatten die
ontworpen zijn voor uw voertuig. Plaats
NOOIT een vloermat die niet goed kan
149
Page 152 of 388

WAARSCHUWING!
worden aangebracht en bevestigd in uw
voertuig. Als een vloermat moet worden
vervangen, gebruik dan alleen een FCA
goedgekeurde vloermat voor de speci-
fieke uitvoering, het model en het jaar
van uw voertuig.
• Gebruik UITSLUITEND de bestuurders-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan de bestuurderskant.
Parkeer het voertuig naar behoren met
de motor uitgeschakeld, trap het gaspe-
daal, de rem en het koppelingspedaal
(indien aanwezig) helemaal in om te
controleren of de vloermat in de weg zit.
Als uw vloermat in de weg zit bij de
beweging van een pedaal, of niet goed is
bevestigd op de vloer, verwijder de vloer-
mat dan uit het voertuig en leg de vloer-
mat in de kofferbak.
• Gebruik UITSLUITEND de passagiers-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan passagierszijde.
• Voorkom ALTIJD dat er tijdens het rijden
voorwerpen op de vloer aan bestuurders-
zijde kunnen vallen of glijden. Voorwer-
WAARSCHUWING!
pen kunnen beklemd raken onder gaspe-
daal, rem of koppelingspedalen en dit
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
WAARSCHUWING!
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
VEILIGHEID
150
Page 160 of 388

WAARSCHUWING!
• Breng het voertuig altijd eerst volledig
tot stilstand voordat u het verlaat, zet de
automatische versnellingsbak altijd in
de stand PARK en trek de parkeerrem
aan.
• Zorg er altijd voor dat de Keyless Ignition
Node in de stand "OFF" staat. Verwijder
daarna de sleutelhouder uit het voertuig
en vergrendel het voertuig.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Kinderen zonder toe-
zicht achterlaten in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk. Kinderen
of derden lopen dan het risico op ernstig
of zelfs dodelijk letsel. Waarschuw kin-
deren dat ze niet aan de handrem, het
rempedaal of de schakelhendel mogen
komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
WAARSCHUWING!
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en
zelfs dodelijk zijn.
OPMERKING:
Wanneer de motor wordt gestart bij een zeer
lage omgevingstemperatuur kan dit witte
rook tot gevolg hebben. Het roken houdt op
naarmate de motor warmer wordt.
LET OP!
De startmotor mag 30 seconden worden
bediend om de motor te starten. Als de
motor niet start binnen deze tijd, dient u
ten minste twee minuten te wachten om
de startmotor te laten afkoelen voordat u
opnieuw start.
Normale startprocedure — Keyless Enter-N-Go
Let op de lampjes op het instrumentenpaneel
tijdens het starten van de motor.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controle-
lampje "Wachten met starten" gaat bran-
den tijdens het voorgloeien. Als het con-
trolelampje "Wachten met starten"
uitgaat, slaat de motor automatisch aan.
STARTEN EN RIJDEN
158
Page 161 of 388

LET OP!
Als het "Water in Fuel Indicator Light"
(controlelampje water in brandstof) blijft
branden, START de motor dan NIET tot het
water is afgetapt uit de brandstoffilters om
schade aan de motor te voorkomen.
3.
Het systeem schakelt automatisch de start-
motor in om de motor te starten. Als de auto
niet start, wordt de startmotor automatisch
na 30 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje
oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.Rijd de eerste 500 km (300 mijl) rustig. Na
de eerste 100 km (60 mijl) kunt u het beste
een snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan schadelijk zijn en moet worden verme-
den.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. Raadpleeg de paragraaf "Vloeistoffen
en smeermiddelen" in het hoofdstuk "Techni-
sche gegevens" voor de aanbevolen viscosi-
teit en kwaliteitsklassen.
LET OP!
Gebruik nooit niet-reinigende olie of onver-
mengde minerale olie, omdat anders de
motor wordt beschadigd.
OPMERKING:
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste
paar duizend kilometers mogelijk iets meer
olie. Dat is bij het inrijden normaal en duidt
niet op een probleem.
HANDREM
Elektrische handrem (EPB)
Uw auto is uitgerust met een nieuw elektrisch
handremsysteem (EPB) dat meer gemak
biedt. De parkeerremschakelaar bevindt zich
in de middenconsole.
159
Page 162 of 388

Om de parkeerrem handmatig in te schake-
len, trekt u de schakelaar kort omhoog. Het
waarschuwingslampje BRAKE in de instru-
mentengroep en een indicator op de schake-
laar gaan branden.
Om de parkeerrem handmatig los te maken,
moet de contactschakelaar in de stand RUN
staan. Plaats vervolgens uw voet op het rem-
pedaal en duw de parkeerremschakelaar kortnaar benden. Zodra de parkeerrem volledig
uitgeschakeld is, gaan het waarschuwings-
lampje BRAKE en de schakelaarindicator uit.
De parkeerrem kan ook automatisch worden
vrijgegeven. Terwijl de motor loopt en de
versnellingsbak in een versnelling staat, laat
u het rempedaal los en trapt u het gaspedaal
in. Omwille van de veiligheid moet de veilig-
heidsgordel eveneens worden vastgegespt.
OPMERKING:
• Mogelijk is een zacht zoemend geluid hoor-
baar vanaf de achterzijde van de auto wan-
neer de parkeerrem wordt ingeschakeld of
uitgeschakeld.
• Als uw voet zich op het rempedaal bevindt
wanneer u de parkeerrem inschakelt of uit-
schakelt, merkt u mogelijk dat het rempe-
daal iets beweegt.
• De nieuwe automatische parkeerremfunc-
tie kan worden gebruikt om de parkeerrem
automatisch in te schakelen wanneer u de
auto parkeert. De automatische parkeerrem
kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld
via het menu Settings (instellingen) in
Uconnect.• De parkeerrem kan eveneens worden inge-
schakeld wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF staat, maar kan alleen worden
uitgeschakeld wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN staat.
• Als uitzonderlijke omstandigheden verei-
sen dat de handrem tijdens het rijden moet
worden ingeschakeld, drukt u de schake-
laar van de elektrische handrem omhoog en
houdt u deze vast zolang de inschakeling
noodzakelijk is. Het waarschuwingslampje
BRAKE gaat branden en er klinkt een con-
tinu geluidssignaal. Ook blijven de remlich-
ten automatisch branden zolang het voer-
tuig in beweging is.
• SafeHold is een nieuwe functie voor het
automatisch inschakelen van de handrem
onder bepaalde omstandigheden. Het EPB
controleert de status van de veiligheidsgor-
del van de bestuurder, het bestuurderspor-
tier en de pedaalstanden om te bepalen of
de bestuurder is uitgestapt terwijl de auto
nog steeds kan bewegen en schakelt vervol-
gens automatisch de parkeerrem in om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
Parkeerremschakelaar
STARTEN EN RIJDEN
160
Page 163 of 388

• Het EPB-storingslampje gaat branden wan-
neer de EPB-schakelaar langer dan 20 se-
conden in de stand voor vrijzetten of in-
schakelen wordt gehouden. Het lampje
gaat uit wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
• Raadpleeg het hoofdstuk "Starten en rij-
den" in het instructieboekje van uw
voertuig.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de OFF staat. Verwij-
der daarna de sleutelhouder uit het voer-
tuig en vergrendel deze.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
WAARSCHUWING!
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet in of bij het
voertuig achter (of op een plaats die
bereikbaar is voor kinderen) en laat het
contact niet in de stand ACC of ON/RUN
staan. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat
de auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat.
Als dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
WAARSCHUWING!
• Het remsysteem kan ernstig beschadigd
raken als u rijdt met aangetrokken hand-
rem, of de handrem herhaaldelijk ge-
bruikt om het voertuig af te remmen.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het
remsysteem blijft branden nadat de hand-
rem is vrijgezet, duidt dit op een storing in
het remsysteem. Laat het remsysteem on-
middellijk controleren door een erkende
dealer.
Automatische parkeerrem
De EPB kan worden geprogrammeerd voor
automatische inschakeling wanneer de voer-
tuigsnelheid lager is dan 3 km/u (1,9 mph)
en de automatische versnellingsbak in PARK
is gezet, of bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak, wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF wordt gezet. De automatische par-
161