TPMS JEEP COMPASS 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2019, Model line: COMPASS, Model: JEEP COMPASS 2019Pages: 400, PDF Size: 6.72 MB
Page 78 of 400

— Waarschuwingslampje AdBlue
(UREUM)-inspuitsysteem defect — indien
aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeld
verbruik van AdBlue (UREUM) van meer dan
50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dealer.
Als het probleem niet is opgelost, wordt een
specifiek bericht weergegeven op het display
van de instrumentengroep wanneer een be-
paalde drempelwaarde wordt bereikt totdat
het niet meer mogelijk is om de motor te
starten.
Wanneer ongeveer 200 km (125 mijl) reste-
ren voordat de AdBlue-tank (UREUM) leeg is,
verschijnt er een continu speciaal bericht op
het instrumentenpaneel, vergezeld van een
zoemergeluid (indien aanwezig).
— Waarschuwingslampje Onderhoud
adaptieve cruisecontrol — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de ACC niet
werkt en onderhoud nodig heeft. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet wor-
den nagekeken. Wij raden u aan naar het
dichtstbijzijnde service center te rijden en de
auto onmiddellijk te laten repareren.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW) — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er een storing aanwezig is in
het Forward Collision Warning-systeem.
Neem contact op met een erkende dealer
voor onderhoud.Raadpleeg de paragraaf "Forward Collision
Warning (FCW)" in het hoofdstuk "Veiligheid"
voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het Stop/Start-systeem niet correct
werkt en onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor on-
derhoud.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
76
Page 80 of 400

LET OP!
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
— Waarschuwingslampje storing trek-
haak — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer een storing
met de trekhaak is opgetreden. Neem contact
op met een erkende dealer voor onderhoud.
Gele controlelampjes
— Controlelampje 4WD Low — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje 4WD-vergrendeling
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOCK (vergrendeld)
staat van de vierwielaandrijving. De aandrijf-
assen vóór en achter zijn samen mechanisch
vergrendeld waardoor de voor- en achterwie-
len worden gedwongen om bij dezelfde snel-
heid te draaien.Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie of de werking en
het gebruik van vierwielaandrijving.
— Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer er een storing is gedetecteerd in de
actieve snelheidsbegrenzer.
— Controlelampje reiniging roetfilter
(DPF) — alleen dieselmodellen met DPF
(indien aanwezig)
Dit controlelampje gaat branden, of er ver-
schijnt een bericht om aan te geven dat het
DPF-systeem achtergebleven vuil (roetdeel-
tjes) middels het regeneratieproces dient te
verwijderen. Het lampje/bericht wordt niet
ingeschakeld tijdens elke DPF-regeneratie,
maar alleen wanneer de rijomstandigheden
vereisen dat de bestuurder wordt gewaar-
schuwd. Houd de auto in beweging tot het
regeneratieproces voorbij is, om het symbool
uit te schakelen. Het proces duurt gemiddeld
15 minuten.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
78
Page 106 of 400

OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het bandenspan-
ningslampje wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het bandenspanningslampje gaat uit zodra
het systeem de juiste bandenspanning regis-
treert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
10 minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u (15 mph) moet rijden, voordat het
bandenspanningscontrolesysteem deze in-
formatie ontvangt.
Uw auto kan bijvoorbeeld een aanbevolen
koude bandenspanning (geparkeerd gedu-
rende meer dan drie uur) hebben van 33 psi
(227 kPa). Als de omgevingstemperatuur
20 °C (68 °F) bedraagt en de gemeten ban-
denspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij een
temperatuurdaling tot -7 °C (20 °F) de ban-
denspanning afnemen tot ongeveer 24 psi
(165 kPa). Deze bandenspanning is laag ge-
noeg om het bandenspanningslampje te la-
ten branden. Als u met het voertuig gaatrijden, kan de bandenspanning toenemen tot
ongeveer 193 kPa (28 psi), maar het banden-
spanningslampje blijft branden. In deze situ-
atie gaat het bandenspanningslampje pas uit
als de banden op de bandenspanning zijn
gebracht die in de bandenspanningstabel
(koud) is vermeld.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 28 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het bandenspan-
ningslampje wordt uitgeschakeld.
LET OP!
• Het bandenspanningscontrolesysteem
is geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspan-
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het ge-
bruik van vervangende onderdelen met
een andere maat, type en/of stijl kan
leiden tot een ongewenste werking van
LET OP!
het systeem of schade aan de sensoren.
De bandenspanningssensor is niet ge-
schikt voor het gebruik bij niet-originele
wielen, aangezien dit kan bijdragen tot
een slechte werking van het gehele sys-
teem of schade kan toebrengen aan de
sensoren. Klanten wordt aangeraden om
OEM-wielen te gebruiken, zodat de ban-
denspanningsfunctie goed werkt.
• Gebruik van niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat
de sensor van het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) niet meer werkt.
Na gebruik van een niet-origineel ban-
denafdichtingsmiddel wordt geadvi-
seerd dat u uw voertuig naar uw erkende
dealer brengt om de werking van de
sensor te laten controleren.
• Plaats na het controleren of aanpassen
van de bandenspanning altijd de ventiel-
dop terug. Hierdoor voorkomt u dat de
TPM-sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in het ventiel.
VEILIGHEID
104
Page 290 of 400

• Er worden geen andere bandenformaten
aanbevolen voor gebruik met een
sneeuwketting.
OPMERKING:
Later aangeschafte bandenuitrusting zoals
sneeuwkettingen kunnen invloed hebben op
de prestaties van het bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS).
WAARSCHUWING!
Het gebruik van verschillende bandenma-
ten en -typen (M+S, winterbanden) tussen
de voor- en achteras kan leiden tot onvoor-
spelbaar weggedrag. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een aanrij-
ding kunnen veroorzaken.
LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht om schade aan de auto of de
banden te voorkomen:
•
Door de beperkte ruimte voor sneeuwket-
tingen tussen de banden en andere onder-
delen van de wielophanging, is het belang-
LET OP!
rijk uitsluitend kettingen te gebruiken die
in goede staat verkeren. Gebroken sneeuw-
kettingen kunnen ernstige schade veroor-
zaken. Zet de auto onmiddellijk stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen wijzen op
kettingbreuk. Verwijder eerst de bescha-
digde onderdelen van de ketting voordat u
deze weer gebruikt.
• Breng de ketting zo strak mogelijk aan
en trek hem opnieuw strak nadat u
0,8 km (0,5 mijl) hebt gereden.
• Rijd niet sneller dan 48 km/u (30 mph).
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe
bochten en oneffenheden, vooral als de
auto zwaar beladen is.
• Rijd niet langdurig op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabri-
kant van de sneeuwketting voor de juiste
wijze van installatie, de rijsnelheid en de
gebruiksvoorwaarden. Houd u aan de
rijsnelheid die de fabrikant van de
sneeuwkettingen aanbeveelt, mits deze
lager is dan 48 km/u (30 mph).
• Gebruik geen sneeuwkettingen op een
compact reservewiel.
Aanbevelingen voor het rouleren van
banden
De voorbanden en de achterbanden van uw
voertuig werken onder verschillende belastin-
gen en vervullen verschillende stuur-,
stabiliteits- en remfuncties. Hierdoor slijten
de voor- en achterbanden onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van rou-
leren zijn het grootst bij grove profielen, zoals
het profiel van terreinbanden. Rouleren zorgt
voor een langere levensduur van de banden
en geeft langere tijd goede grip in modder,
sneeuw en op een nat wegdek. Bovendien
draagt rouleren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhouds-
schema" voor de juiste onderhouds-
intervallen. De oorzaken van snelle of onge-
wone slijtage moeten verholpen worden
voordat u de banden rouleert.
SERVICE EN ONDERHOUD
288
Page 390 of 400

Automatische versnellingsbak,
soort vloeistof...........278, 310
speciale additieven...........278
vloeistof bijvullen............310
vloeistofpeil controleren........278
Automatisch grootlicht............37
Autowasserijen................289
Banden.............154, 279, 286
Banden,
aanhaalmoment wielbouten......294
algemene informatie.......279, 286
bandenspanning.........279, 280
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)...............76, 103
belastbaarheid..............281
compacte thuiskomer.........286
hoge snelheden.............281
levensduur................283
opkrikken.............228, 279
radiaal...................282
reservewielen...........286, 287
rotatie...................288
slijtagemarkeringen...........283
sneeuwkettingen............287
spinnen..................282
veiligheid.................279veroudering (levensduur van
banden)..................283
vervangen.................284
verwisselen............228, 279
winterbanden..............285
Bandenservicekit..............237
Bandenslijtage-indicatoren........283
Bandenspanning
Banden..................280
Bandenspanningssysteem.........103
Bediening van de radio.......315, 320
Benzine, (brandstof)
...........
.300
Bergplaats krik................228
Bewaking, bandenspanningssysteem . .103
Boordcomputer................69
Bougies....................308
Brandstof...............300, 304
Brandstof,
additieven................301
benzine..................300
lampje...................75
octaangetal.........300, 304, 308
specificaties...............308
tankinhoud................306
toevoegingen...............301
verbruik..................312
vuldop...................200Brandstof tanken..............203
Brandstofvuldop...............200
Buitenlampen..............36, 155
Buitenverlichting...............36
Camera, achter...............199
Camera achter................199
Capaciteiten, vloeistof...........306
Chassisnummer (VIN)...........293
Compacte reserveband...........286
Contact.....................17
Contact,
schakelaar.................17
Cyberveiligheid...............314
Dagverlichting..............36, 37
Dealerservice.................273
Diagnosesysteem...............83
Diagnosesysteem, onboard.........83
Dieren.....................151
Diesel,
schermberichten.............67
Dieselbrandstof...............304
Dieselbrandstof, vereisten.........304
Dimlichtschakelaar,
koplamp................36, 37
Dodehoekbewaking..............96
INDEX
388