radio JEEP GRAND CHEROKEE 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2014, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2014Pages: 420, PDF Size: 2.68 MB
Page 213 of 420

AUDIOTOETSEN OP HET
STUURWIEL — INDIEN
AANWEZIG
De knoppen van de afstandsbediening van het
audiosysteem bevinden zich achter op het
stuur. Grijp achter het wiel om toegang te
krijgen tot de schakelaars.
De knop aan de rechterzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. Hier-
mee kunt u het volume regelen en de modus
van het audiosysteem bepalen. Als u de boven-
zijde van de tuimelschakelaar indrukt, neemthet geluidsvolume toe. Als u de onderzijde
indrukt, wordt het volume verlaagd.
Door op de drukknop in het midden te drukken,
kunt u schakelen tussen de verschillende be-
schikbare modi voor de radio (AM/FM/CD/AUX,
enz.).
De knop aan de linkerzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. De
functie van de knop aan de linkerzijde is afhan-
kelijk van de actieve modus.
Hier volgt een beschrijving van de functies van
deze knop in de verschillende modi.
Bediening van de radioAls u de bovenzijde van de schakelaar indrukt,
wordt vooruit gezocht naar de volgende be-
schikbare zender. Als u de onderzijde van de
schakelaar indrukt, wordt achteruit gezocht
naar de volgende beschikbare zender.
Als u op de drukknop midden op de tuimelscha-
kelaar aan de linkerzijde drukt, stemt de radio af
op de volgende voorkeurzender die u hebt
geprogrammeerd onder de drukknop voor voor-
keurzenders.
Cd-spelerAls u één keer drukt op de bovenzijde van de
schakelaar, wordt het volgende nummer op de
cd gekozen. Als u één keer op de onderkant van
de schakelaar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het vorige
nummer gekozen wanneer het nieuwe nummer
korter dan één seconde is gespeeld.
Wanneer u tweemaal drukt, wordt het tweede
nummer afgespeeld; bij driemaal het derde,
enz.
De drukknop midden op de tuimelschakelaar
aan de linkerzijde heeft geen functie voor een
cd-speler voor één cd. Als de auto echter is
uitgerust met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de volgende
beschikbare cd in de speler selecteren.
ONDERHOUD VAN CD’s EN
DVD’s
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
uw cd’s en dvd’s in goede conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en zorg dat u
het oppervlak niet aanraakt.
Afstandsbediening geluidssysteem
(achteraanzicht stuurwiel)
209
Page 214 of 420

2. Bij vlekken op de cd, maakt u het oppervlak
met een zachte doek schoon, waarbij u van het
midden naar de rand van de cd veegt.
3. Breng geen papier of plakband op de cd
aan; voorkom krassen van de disk.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals benzine,
terpentijn, schoonmaakmiddelen of antistati-
sche sprays.
5. Bewaar de disk in de hoes na het afspelen.
6. Stel de disk niet bloot aan direct zonlicht.
7. Bewaar de disk niet op een plaats waar het
te heet kan worden.
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt bij het afspelen
van een bepaalde disk, kan er sprake zijn
van een beschadiging (bijvoorbeeld kras-
sen, gedeeltelijke verwijdering van de reflec-
terende laag, een haar, vocht of dauw op de
disk). De disk kan echter ook te groot zijn of
een beveiligingscode hebben. Probeer eerst
een goede disk af te spelen, voordat u de
cd/dvd-speler ter reparatie aanbiedt.WERKING VAN DE RADIO EN
MOBIELE TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan een inge-
schakelde mobiele telefoon in uw auto de radio
storen. Deze situatie kunt u verhelpen door de
antenne van de mobiele telefoon te verplaat-
sen. Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds niet naar
tevredenheid werkt nadat de antenne is ver-
plaatst, is het raadzaam de radio zachter of uit
te zetten wanneer de mobiele telefoon in ge-
bruik is en geen gebruik wordt gemaakt van
Uconnect® (indien aanwezig).
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en verwar-
ming is ontworpen voor een optimaal interieur-
comfort onder alle weersomstandigheden. Dit
systeem kan worden bediend met de toetsen
van de automatische klimaatregeling op het
instrumentenpaneel of via het scherm van het
Uconnect® systeem.
Wanneer het Uconnect® systeem in een be-
paalde modus (Radio, Player, Settings, More,
enz.) staat, worden de temperatuurinstellingenvoor de bestuurder en passagier aan de boven-
zijde van het scherm weergegeven.
Algemeen overzichtToetsen
De toetsen bevinden zich onder het Uconnect®
scherm.
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect®
scherm.
Automatische klimaatregeling — toetsen
210
Page 248 of 420

ten, drukt u vanuit de stand Instappen/
uitstappen eenmaal op de knop"Omhoog"of
rijdt u met het voertuig sneller dan 24 km/u
(15 mph).
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden in-
geschakeld via de Uconnect® Radio met
aanraakscherm. Als deze stand is ingescha-
keld, wordt het voertuig alleen verlaagd als
de schakelhendel in de stand PARKstaat,
het terrein-schakelaar in de stand AUTO
staat, de tussenbak in de stand AUTO
staat, en de niveauregeling van het voertuig
in de stand Normaal of Aero staat. Het voer-
tuig zal niet automatisch worden verlaagd
als de luchtvering in de stand Terreinrijden 2
of Terreinrijden 1 staat. Als de auto is uitge-
rust met een inbraakdiefstalmodule (ITM),
wordt het verlagen onderdrukt wanneer het
contact uitgeschakeld is en het portier open
is om te voorkomen dat het alarm afgaat. De Selec-Terrain™-schakelaar stelt het voer-
tuig automatisch in op de juiste rijhoogte aan de
hand van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain™-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de paragraaf
"Selec-Terrain™"
in het hoofdstuk"Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
Voor alle veranderingen aan het systeem moet
de motor draaien. Voor het verlagen van het
voertuig moeten alle portieren, inclusief de ach-
terklep, gesloten zijn. Als een portier wordt
geopend op enig moment terwijl het voertuig
wordt verlaagd, wordt het verlagen pas voltooid
nadat het geopende portier weer gesloten is.
Het Quadra-Lift™-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/verlagingspatroon
dat voorkomt dat de koplampen tegenliggers
verblindt. Bij het verhogen van het voertuig,
gaat eerst de achterkant van het voertuig om-
hoog en daarna de voorkant. Bij het verlagen
van het voertuig, gaat eerst de voorkant omlaag
en daarna de achterkant. Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken dat
het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is nor-
maal. Het systeem corrigeert de stand van het
voertuig zodat het er goed uitziet.
Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het Quadra-Lift™-
luchtveringssysteem een functie waarin de au-
tomatische niveauregeling wordt uitgeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC)" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen
van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg Uconnect™
Access instellingen in het hoofdstuk Het
instrumentenpaneel voor meer informatie
hierover.
244
Page 249 of 420

WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt perslucht
om het systeem te bedienen. Neem contact
op met uw erkende dealerbedrijf voor ser-
vice, teneinde persoonlijk letsel of schade
aan het systeem te voorkomen.
Standen van de luchtveringHet luchtveringssysteem heeft meerdere stan-
den om het systeem te beschermen in unieke
situaties:
Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te verge-
makkelijken heeft het luchtveringssysteem een
functie waarin de automatische niveauregeling
wordt uitgeschakeld. Raadpleeg"Uconnect®
Access instellingen" in het hoofdstuk"Het in-
strumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor. Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtveringssys-
teem een functie waarmee de auto in instap-/
uitstaphoogte wordt gezet en de automatische
niveauregeling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg
de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wieluitlijning
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg
"Uconnect® Access instellingen" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/uitschakelen van alle standen van de luchtvering worden
gedaan via de radio. Raadpleeg
"Uconnect®
Access instellingen" in het hoofdstuk"Het in-
strumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.
Berichten op scherm elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Onder de juiste omstandigheden verschijnt een
bericht in het EVIC-scherm. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Wanneer een systeemstoring wordt gedetec-
teerd, klinkt er een geluidssignaal.
BedieningDe indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan bran-
den om de huidige positie van het voertuig aan
te geven. Knipperende indicatielampjes geven
de positie aan die door het systeem bereikt wil
worden. Als tijdens het verhogen meerdere
indicatielampjes op de knop “Omhoog” knippe-
ren, geeft het hoogste knipperende indicatie-
lampje de positie aan die door het systeem
bereikt wil worden. Als tijdens het verlagen
245
Page 279 of 420

Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemfouten kun-
nen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radiofre-
quenties uitzenden als de bandenspannings-
sensoren. 2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit-
gerust met bandenspanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM "
(Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voordoet die mo-
gelijk verband houdt met een onjuiste sensorpo-
sitie. In dat geval wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door de weergave van
de bandenspanningswaarden. Dit duidt erop dat
de bandenspanningswaarden nog steeds van de
bandenspanningssensoren worden ontvangen,
maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Zolang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM "(Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weergegeven, moet
het systeem worden nagekeken.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het EVIC
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het
geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
275
Page 310 of 420

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Verwijder alle metalen sieraden zoals rin-
gen, horloges en armbanden die onbe-
doeld elektrisch contact kunnen maken.
Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu’s bevatten zwavelzuur dat in uw huid
en ogen kan branden en ze produceren
waterstofgas dat ontvlambaar en explosief
is. Houd open vuur of vonken daarom altijd
uit de buurt van de accu.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de niet aangesloten uitein-
den van de kabels elkaar niet raken wanneer
ze nog zijn aangesloten op de andere auto.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische
versnellingsbak in de stand PARK en zet de
contactschakelaar in de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
3. Verwijder de beschermkap van de positieve
(+) accupool. Trek de afdekking omhoog om
deze te verwijderen. 4. Wanneer u de accu van een ander voertuig
gebruikt voor het starten met startkabels, par-
keer de auto dan zo, dat accu met de startka-
bels bereikbaar is, trek de handrem aan en zorg
ervoor dat de contactschakelaar in de stand
OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een mas-
saverbinding ontstaan met mogelijk per-
soonlijk letsel als gevolg.
Starten met startkabels
WAARSCHUWING!
Als u deze procedure niet volgt, kan dit
persoonlijk letsel en schade aan eigendom-
men tot gevolg hebben door het exploderen
van de accu.
LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van de
auto met de lege accu.
OPMERKING:
Zorg er altijd voor dat ongebruikte uiteinden
van startkabels tijdens het aansluiten elkaar
of een van de voertuigen niet raken.
1. Sluit het einde van de pluskabel (+)van de
startkabel aan op de externe pluspool (+)van
auto met de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+)
aan op de pluspool (+)van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de minkabel (-)van de
startkabel aan op de minpool (-)van de hulp-
accu.
4. Sluit het andere einde van de minkabel (-)
aan op de externe minpool (-)van de auto met
de lege accu.
306
Page 343 of 420

vlekken kunt u gemakkelijk verwijderen met een
zachte doek en MOPAR® Total Clean. Voorkom
dat lederen bekleding wordt doordrenkt met
welke vloeistof dan ook. Reinig uw lederen
bekleding nooit met polish, olie, reinigingsvloei-
stoffen, oplosmiddelen, afwasmiddelen of
schoonmaakmiddelen op ammoniakbasis. Het
gebruik van speciale onderhoudsmiddelen voor
leder is niet vereist om de originele kwaliteit te
behouden.
WAARSCHUWING!
Gebruik nooit vluchtige oplosmiddelen om te
reinigen. Dergelijke stoffen zijn vaak brand-
baar en kunnen bij gebruik in afgesloten
ruimten ademhalingsproblemen veroorza-
ken.
Koplampen reinigen
Uw auto is uitgerust met kunststof koplamplen-
zen die lichter en minder gevoelig voor steen-
slag zijn dan glazen koplamplenzen.
Kunststof is minder krasbestendig dan glas. Ga
daarom anders te werk bij het reinigen van de
koplamplens. Om krassen tot een minimum te beperken en
de lichtopbrengst maximaal te houden, mogen
de koplamplenzen niet met een droge doek
worden schoongemaakt. Verwijder vuil met een
milde zeepoplossing en spoel goed na.
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen,
oplosmiddelen, staalwol of andere bijtende stof-
fen om de lenzen te reinigen.
Ruitoppervlakken
Alle ruitoppervlakken behoren regelmatig met
MOPAR® Glass Cleaner of een normale glas-
reiniger te worden gereinigd. Gebruik nooit
schurende reinigingsmiddelen. Wees voorzich-
tig bij het reinigen van de binnenkant van de
achterruit, die is voorzien van achterruitverwar-
ming of de achterzijruit aan de rechterkant die is
voorzien van een radioantenne. Gebruik geen
schrapers of andere scherpe voorwerpen die
krassen kunnen maken op de elementen.
Wanneer u de binnenspiegel schoonmaakt,
moet u reinigingsmiddel op de gebruikte doek
spuiten. Spuit de reinigingsvloeistof niet recht-
streeks op de spiegel.
Kunststoflenzen van instrumentengroep
reinigen
De lenzen voor de instrumenten in deze auto
zijn gemaakt van doorzichtige kunststof. Wees
bij het reinigen van deze lenzen extra voorzich-
tig om krassen te voorkomen.
1. Reinig met een zachte bevochtigde doek.
Eventueel kan een zachte zeepoplossing wor-
den gebruikt, maar gebruik in geen geval reini-
gingsalcohol of bijtende of schurende reini-
gingsmiddelen. Verwijder de zeep met een
schone, vochtige doek.
2. Drogen met een zachte doek.
Verzorging van autogordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet
met chemische oplosmiddelen of schurende
reinigingsmiddelen. De gordelband kan hier-
door worden aangetast. Ook zonnestraling kan
de stof aantasten.
Als u de gordels moet reinigen, gebruik dan een
lauw sopje van zachte zeep. Verwijder de gor-
dels hiertoe niet uit de auto. Drogen met een
zachte doek.
339
Page 410 of 420

Aanhangergewicht..............285
Aanhangwagen trekken ...........281
Aansluiting voor randapparatuur ......165
Aanvullend veiligheidssysteem - Airbag . . .43
ABS-lampje ................. .181
ABS, waarschuwingslampje .........181
Accu ..................... .324
Accu, van afstandsbediening vervangen ....19
Achteras (differentieel) ............334
Achterklep ...................29
Achterlichten .................348
Achterlichten, onderhoud ................348
Achterruitontdooier ..............174
Achterruitvoorzieningen ...........174
Achterruitwisser/-sproeier ..........174
Achteruitrijlichten ...............348
Adaptieve cruisecontrol (ACC) (cruisecontrol) ...............129
Additieven, brandstof .............278
Afstandsbediening autoradio ........209
Afvoeren, antivries (motorkoelvloeistof) ......332
Airbag .................. .43, 49
Airbag, activering ...............50
Airbaglampje ...........48, 52, 65, 186 Airbagonderhoud
................51
Airbag, raam (zijgordijn) .......45, 47, 49
Airbag, zij- ...............45, 47, 49
Airco, filter ................216, 325
Airco, koelmiddel ...............325
Aircosysteem ................ .215
Airco, tips voor gebruik ...........217
Alarm (beveiliging) ..............186
Alarminstallatie van het voertuig (beveiliging) .................16
Alarmknipperlichten .............298
Alarmsysteem (beveiliging) ..........16
Alarmsysteem (diefstalbeveiliging) . . .16, 186
Algemene informatie ........16, 20, 142
Antiblokkeersysteem (ABS) .........255
Antidiefstalalarm ................
16
Antidiefstalsysteem ..............186
Anti-ongevalsysteem FCW (Forward Collision Warning) ................. .144
Antivries (motorkoelvloeistof) .....330, 351
Antivries (motorkoelvloeistof), afvoeren ................. .332
Automatische koplampen ..........115
Automatische portiervergrendelingen ....22
Automatische temperatuurregeling (ATC). .215
Automatische versnellingsbak .....230, 336Automatische versnellingsbak,
schakelgroepen ..............231
soort vloeistof ...............335
speciale additieven ............336
vloeistof bijvullen .............336
vloeistof en filter vervangen .......336
vloeistofpeil controleren ......335, 336
vloeistof verversen ............336
Autowasserijen ................337
Bagageruimte .................170
Bagageruimte, lamp ................... .171
Bagageruimte, voorzieningen ........170
Bagageverlichting ..............171
Banden ................. .66, 263
Banden, algemene informatie ...........263
bandenspanning .............263
compacte thuiskomer ..........267
controlesysteem voor bandenspanning. .272
hoge snelheden .............265
levensduur ................269
oppompdruk ...............264
radiaal .................. .265
reservewiel ................300
rotatie .................. .271
406
Page 411 of 420

slijtagemarkeringen............268
sneeuwkettingen .............271
spinnen ................. .268
veiligheid .................263
veroudering (levensduur van de
banden) ................. .269
vervangen .................269
waarschuwingslampje
bandenspanning .............184
winterbanden ...............266
Bandenslijtage-indicatoren ..........268
Bandenspanning ...............264
Batterij van de afstandsbediening vervangen ..................19
Bediening van de radio ...........210
Bekerhouder achterin ............168
Bekerhouders .................168
Benzine (brandstof) .............276
Bergplaats krik ................299
Bevestigingssysteem voor kinderzitjes (LATCH) ................58, 59
Bewaking, bandenspanningssysteem. . . .272
Binnenspiegel .................74
Binnenspiegel met automatische dimstand. .74
Brandstof .................. .276
Brandstof, additieven .................278 benzine
................. .276
diesel .................. .279
octaangetal .............276, 277
tanken .................. .280
tankinhoud ................351
vereisten ..............276, 351
zuinige modus ..............230
Brandstofbesparende modus ........230
Brandstofmeter ................184
Brandstof tanken ...............280
Buitenspiegels, elektrisch bediend .............76
inklapbaar .................75
Buitenste achteruitkijkspiegel .........75
Buitenverlichting ................66
Camera, achter ................158
Camera achter ................158
Capaciteiten, vloeistof ............351
Carrosserie, smering van mechanismen . .326
Cd, onderhoud ................209
Chassisnummer (VIN) .............8
Compacte reserveband ...........267
Contactsleutel .................12
Controlelampje grootlicht ..........181
Cruisecontrol (snelheidsregeling) ......129Datarecorder
..................52
Datarecorder, gebeurtenis ...........52
Dekzeil bagageruimte ............172
Derde remlicht ................350
Diagnosesysteem ..............320
Diefstalalarm (beveiliging) ...........16
Diefstalbeveiliging ...............16
Dieren ......................63
Dieselbrandstof ................279
Dieselbrandstof, vereisten ..........279
Disselgewicht / Gewicht aanhangwagen . .286
Driepuntsgordels ................34
Electronic Roll Mitigation (ERM) ......256
Elektrisch
bediende achterklep ........29
Elektrisch bediende buitenspiegels ......76
Elektrisch bediende ramen ..........26
Elektrisch bediende ramen, automatisch openen ...................27
Elektrisch bediende stoelen ......101, 102
Elektrische aansluiting, voor randapparatuur ..............165
Elektrische achterruitontdooiing .......174
Elektrische bediende spiegels ........76
Elektrische portiervergrendeling .......22
Elektrische spiegels, buiten ....................75
407
Page 414 of 420

filter afvoeren...............323
identificatielogo ..............321
interval verversing ............321
peilstok ................. .321
synthetisch ................323
toevoegingen ...............323
viscositeit ..............322, 351
vulhoeveelheid ..............351
Motorolie, viscositeit .............322
Multifunctionele bedieningshendel .....115
Neerklapbare achterbank ..........109
Noodgevallen, starten met startkabels ..........305
vastgelopen voertuig vrijmaken .....307
waarschuwingsknipperlichten ......298
Octaangetal, benzine (brandstof) . . .276, 277
Oliefilter, keuze ................323
Olie, motor ................. .321
Omvormer, voeding .............168
Onderhoudsprocedures ...........320
Onderhoudsschema ..........356, 370
Onderhoudsvrije accu ............324
Onderhoud van de airconditioning .....324
Onderhoud van de wielen en velgen . . . .338
Ontwarringsprocedure, autogordel ......37Ontwasemen
................ .216
Opbergruimte ................ .345
Ophanging, luchtvering ...........242
Opname, gebeurtenisgegevens ........52
Opslag van het voertuig ........216, 345
Over de kop slaan, waarschuwing .......5
Oververhitting van de motor ......183, 298
Parkeerhulp achter ...........147, 152
Passagiersbeveiliging .............31
Peilstokken, (motor)olie ................321
stuurbekrachtiging ............252
Portierontgrendeling met afstandsbediening. .18
Portiersloten ..................21
Portiersloten, automatisch ...........22
Programmeerzenders (afstandsbediening portiervergrendeling) ............18
Quadra-Lift ................. .242
Quadra-Trac ...............236, 237
Radiaalbanden ................265
Radiatorvuldop (koelvloeistofdop) ......331
Radio, afstandsbediening ..........209
Ramen, elektrisch bediend .............26 Regeling afdaling
...............260
Reinigen van glasoppervlakken .......339
Reiniging, wielen .................. .338
Rembekrachtiging ..............255
Remregelsysteem, elektronisch .......254
Remsysteem .................333
Remsysteem, antiblokkeersysteem (ABS) .......255
handrem ................. .253
hoofdremcilinder .............333
remvloeistofpeil controleren .......333
waarschuwingslampje ..........183
Remvloeistof .................333
Reserveonderdelen .............320
Reservewiel ............267, 268, 300
Richtingaanwijzers . . .66, 115, 181, 347, 348
Rijden .................... .247
Rijden, off-road ................. .247
op onverharde wegen ..........247
Rijden bij lage temperaturen ........225
Rijden met caravan .............292
Rijden met caravan, verdeelbak naar neutraalstand (N)
schakelen .................294
410