ESP JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 5 of 292

Gefeliciteerd met uw nieuwe auto van FCA
US LLC. U kunt er zeker van zijn dat uw
voertuig staat voor nauwkeurig vakmanschap,
exclusieve styling en hoogwaardige kwaliteit.
Rijd ALTIJD veilig en let op de weg. Rijd
ALTIJD veilig met beide handen aan het
stuur. U bent volledig verantwoordelijk voor
en draagt alle risico's met betrekking tot het
gebruik van de functies en toepassingen in
deze auto. Gebruik de functies en toepassin-
gen alleen wanneer dat veilig is. Anders be-
staat er een risico op een ongeval en ernstig
of zelfs dodelijk letsel.
Deze handleiding illustreert en beschrijft de
werking van functies en uitrustingen waar-
mee uw voertuig standaard of optioneel is
uitgerust. In de handleiding kunnen ook
functies en uitrustingen worden beschreven
die niet langer leverbaar zijn of niet voor dit
voertuig zijn gespecificeerd. Beschrijvingen
van functies en uitrustingen die niet op dit
voertuig leverbaar zijn, kunt u negeren. FCA
US LLC behoudt zich het recht voor wijzigin-
gen in het ontwerp en de specificaties aan te
brengen, en/of toevoegingen of verbeteringen
in zijn producten aan te brengen, zonder zich
op enige wijze te verplichten deze aanpassin-
gen tevens in eerder gefabriceerde producten
aan te brengen.Deze handleiding is bedoeld om u snel ver-
trouwd te maken met belangrijke voorzienin-
gen in uw voertuig. U vindt in deze handlei-
ding het meeste wat u nodig hebt om uw
voertuig te bedienen en te onderhouden, in-
clusief noodinformatie.
Bedenk dat met betrekking tot het onderhoud
van uw auto, uw erkende dealer uw Jeep
®het
beste kent, deze over door de fabriek ge-
trainde monteurs en originele MOPAR
®on-
derdelen beschikt en ervoor zorgt dat u tevre-
den over uw auto blijft.
HOEUUW
INSTRUCTIEBOEKJE
ONLINE KUNT
TERUGVINDEN
Deze uitgave werd samengesteld als referentie
om u snel vertrouwd te maken met de belang-
rijkste kenmerken en processen van uw auto. U
vindt er het meeste wat u nodig hebt om uw
voertuig te bedienen en te onderhouden, inclu-
sief noodinformatie en -procedures.
Deze gebruikershandleiding is geen vervanging
voor het volledige instructieboekje, en behan-
delt niet volledig alle handelingen en procedu-
res die mogelijk zijn met uw voertuig.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving
van de onderwerpen in deze handleiding, en
informatie over de functies en processen die
niet in deze gebruikershandleiding zijn opge-
nomen, kunt u het volledige instructieboekje
gratis online raadplegen in een printvriende-
lijk PDF-formaat.
Voor het volledige instructieboekje of de bijlage
die van toepassing is voor uw voertuig, gaat u naar
het desbetreffende internetadres hieronder:
www.mopar.eu/owner
FCA US LLC wil een bijdrage leveren aan de
bescherming van het milieu en besparing van
natuurlijke hulpbronnen. Door de meeste ge-
bruikersinformatie over uw auto elektronisch
in plaats van op papier te verstrekken, dragen
we samen bij aan vermindering van de vraag
naar producten die bomen als grondstof ge-
bruiken en verlagen we de belasting van het
milieu.
WELKOMSTWOORD VAN FCA US LLC
3
Page 28 of 292

In twee delen (60/40) neerklapbare
achterbank — vierdeursmodellen
Om extra opbergruimte te bieden, kan elk
gedeelte van de achterbank plat neergeklapt
worden zodat er extra bagageruimte word
gecreëerd.
OPMERKING:
• Voordat u de achterbank neerklapt, moet u
wellicht de voorstoel in de stand halver-
wege de glijrails zetten.
• Verzeker u ervan dat de rugleuning van de
voorstoelen helemaal rechtop is gezet en
dat de stoelen naar voren zijn geplaatst. Zo
kan de achterbank probleemloos worden
neergeklapt.
• Verwijder de middelste hoofdsteun. Als dit
wordt nagelaten, komt de hoofdsteun in
contact met de middenconsole.
WAARSCHUWING!
• Het is zeer gevaarlijk om tijdens het
rijden personen te vervoeren in de laad-
ruimte. Bij een ongeval lopen personen
WAARSCHUWING!
in deze ruimte een groter risico op ern-
stig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt.
Achterbank neerklappen
Zoek de ontgrendelingshendel (boven aan de
buitenzijde van de stoel) en trek hem omhoog
totdat de rugleuning loskomt.
Klap de rugleuning langzaam omlaag.
OPMERKING:
Als de achterbank langdurig opgeklapt blijft,
kan dit leiden tot vervorming van het zitkus-
sen door de gespen van de veiligheidsgordels.
Dat is normaal. Wanneer de achterbank weer
recht is gezet, neemt het zitkussen in de loop
van de tijd weer de normale vorm aan.
Achterbank recht klappen
Klap de rugleuning van de achterbank recht
en zet hem vast, en plaats de middelste
hoofdsteun. Wanneer inferentie van de laad-
ruimte ervoor zorgt dat de rugleuning niet
volledig kan vergrendelen, zult u problemen
ondervinden om de stoel weer terug te zetten
in zijn normale stand.
OPMERKING:
Als de rugleuning van de achterbank niet
volledig vergrendeld is, kan de schoudergor-
del in het midden niet volledig worden uitge-
trokken voor gebruik. Als u de schoudergordel
in het midden niet kunt uittrekken, contro-
leert u of de rugleuning van de achterbank
volledig is vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan leiden tot
ernstig letsel.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
26
Page 37 of 292

OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is afhanke-
lijk van de voertuigsnelheid. Als de rijsnel-
heid lager is dan 16 km/u (10 mph), worden
de intervaltijden verdubbeld.
Ruitensproeiers
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen, trekt
u de hendel naar u toe en houdt u de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
aan de hendel trekt terwijl deze in de inter-
valstand staat, wordt de wisser ingeschakeld
en zal nog twee of drie wiscycli uitvoeren
nadat u de hendel hebt losgelaten. Vervol-
gens wordt het eerder geselecteerde interval
hervat.
Als u aan de hendel trekt terwijl de wisser niet
is ingeschakeld, zal de wisser twee of drie
wiscycli uitvoeren. Daarna stoppen de
ruitenwissers.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
MIST-functie
Druk de ruitenwisserhendel in om de ruiten-
wissers één wisbeweging te laten maken om
opspattend water afkomstig van een passe-
rende auto te verwijderen. De ruitenwissers
blijven ingeschakeld zolang de schakelaar
wordt ingedrukt.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Achterruitwisser/-sproeier — indien
aanwezig
Met een draaiknop op het middendeel van de
bedieningshendel (aan de rechterkant van de
stuurkolom) bedient u de achterruitwisser/-
sproeier.
Draai de schakelaar in de eerste stand naar
boven om de achterruitwisser in te schake-
len.
Draai de schakelaar naar boven tot voorbij de
eerste stand om de achterruitsproeier in te
schakelen. De ruitensproeierpomp en de wis-
ser blijven werken zolang u de schakelaar in
deze stand houd. Na loslaten maakt de rui-
tenwisser nog twee tot drie wisbewegingen en
keert vervolgens in de ruststand terug.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand LOCK is gezet,
keert de ruitenwisser automatisch in de rust-
stand terug. Wanneer u de motor weer wordt
gestart, zal de wisser weer gaan werken vol-
gens de stand van de schakelaar.
35
Page 64 of 292

• Personal Settings Not Avail (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar). – Vehicle
Not in Park (voertuig staat niet in de stand
Park) — automatische versnellingsbak
• Personal Settings Not Avail (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar). – Vehicle in
Motion (voertuig in beweging) — handge-
schakelde versnellingsbak
• Door Open (portier open - met afbeelding
van geopende portier. Eén geluidssignaal
klinkt wanneer het voertuig in beweging is)
• Gate Open (achterklep open - met afbeel-
ding geopende achterklep/achterdeur en er
klinkt één geluidssignaal wanneer het voer-
tuig in beweging is)
• Check Gascap (brandstofvuldop controle-
ren - raadpleeg de paragraaf "Brandstof
tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie)
• Oil Change Required (olie verversen - met
een geluidssignaal)
• ECO (indicator brandstofbesparing) — in-
dien aanwezigSchakelindicator (GSI) — indien aanwezig
Het schakelstandindicatiesysteem (GSI)
wordt ingeschakeld op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak, of wan-
neer een voertuig met een automatische ver-
snellingsbak in de modus handmatig schake-
len is gezet. De GSI biedt de bestuurder een
visuele indicatie als het aanbevolen schakel-
punt is bereikt. Deze indicatie wijst de be-
stuurder erop dat het brandstofverbruik kan
worden verlaagd door te schakelen. Wanneer
het opschakellampje wordt weergegeven op
het display, adviseert de GSI de bestuurder
naar een hogere versnelling te schakelen.
Wanneer het terugschakellampje op het dis-
play wordt getoond, adviseert de GSI de be-
stuurder naar een lagere versnelling te scha-
kelen.
De GSI-indicatie blijft branden totdat de be-
stuurder schakelt, of de rijomstandigheden
terugkeren naar een situatie waarbij niet
hoeft te worden geschakeld voor een gunsti-
ger brandstofverbruik.
Oil Change Required (olieverversing
vereist)
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. De melding "Oil Change Re-
quired" (olie verversen) wordt ongeveer
10 seconden in het display van de instrumen-
tengroep weergegeven na één geluidssignaal
om de volgende oliebeurt aan te geven. De
indicator voor olieverversing is gebaseerd op
de belasting van de motor, wat betekent dat
de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van
uw persoonlijke rijstijl.
Tenzij dit bericht wordt gereset, verschijnt
het iedere keer als u de contactsleutel in de
stand ON draait. Om het bericht tijdelijk uit
te schakelen, drukt u kort op de knopMENU.
Om de indicator voor olieverversing (na peri-
odiek onderhoud) te resetten, volgt u de vol-
gende stappen:
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
62
Page 67 of 292

— Waarschuwingslampje elektronisch
gaspedaal (ETC)
Dit lampje wijst u op een probleem met het
elektronische gaspedaal (ETC). Als er een
probleem wordt gedetecteerd terwijl de motor
loopt, blijft het lampje branden of knipperen,
afhankelijk van de aard van het probleem.
Schakel het contact uit en weer in wanneer
het voertuig veilig en volledig stilstaat en de
transmissie in de stand PARK staat. Het
lampje moet dan doven. Als het lampje blijft
branden terwijl u met het voertuig rijdt, kunt
u meestal nog wel rijden. Laat wel zo snel
mogelijk onderhoud door een erkende dealer
uitvoeren.
OPMERKING:
Dit lampje kan gaan branden als het gaspe-
daal en het rempedaal tegelijk worden inge-
trapt.
Als het lampje blijft knipperen terwijl het
voertuig rijdt, is onmiddellijk onderhoud no-
dig. In een dergelijk geval is het mogelijk dat
het motorvermogen afneemt, de motor ver-
sneld of onregelmatig stationair draait of af-
slaat en dat uw voertuig moet worden ge-
sleept. Dit lampje gaat branden wanneer hetcontact in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
is gezet en blijft kort branden om het lampje
te controleren. Als het lampje niet gaat bran-
den tijdens het starten, moet u het systeem
laten controleren door een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage motoroliedruk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, zet de auto dan veilig stil en zet de motor
zo snel mogelijk af. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje geeft aan dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder of passagier niet is vastge-
maakt. Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet en als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder is losgegespt, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het lampje aan. Als tijdenshet rijden de veiligheidsgordel van de be-
stuurder of de voorpassagier niet is vastge-
gespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden of knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzit-
tenden" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
— Waarschuwingslampje van alarm-
systeem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedurende circa
15 seconden, wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld, en knippert vervolgens
langzaam totdat het alarmsysteem wordt uit-
geschakeld.
Gele waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje antiblok-
keersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het ABS-
systeem. Het lampje gaat branden wanneer u
het contact in de stand ON/RUN of ACC/ON/
RUN zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
65
Page 72 of 292

BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met de auto kunt
rijden en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid-
dellijk uw dealer.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een
boorddiagnosesysteem (OBD II) en een aan-
sluiting voor toegang tot informatie met be-
trekking tot de prestaties van de emissierege-
ling. Erkende servicemonteurs hebben
toegang tot deze informatie nodig voor de
diagnose en het onderhoud van uw voertuig
en emissiesystemen.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
70
Page 77 of 292

ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem
niet functioneert en dat onderhoud nodig is.
Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaarschuwings-
lampje niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische rem-
krachtverdeling (EBD), een remassistent(Brake Assist System (BAS)), Hill Start Assist
(HSA), een tractieregelsysteem (Traction
Control System (TCS)), elektronische stabili-
teitsregeling (ESP), elektronische kantelbe-
veiliging (Electronic Roll Mitigation (ERM)).
Deze systemen werken samen zodat de auto
stabiel en bestuurbaar is bij verschillende
rijomstandigheden.
Uw auto kan ook worden uitgerust met Trailer
Sway control (TSC) en Hill Descent Control
(HDC).
Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
Deze functie regelt de verdeling van het rem-
koppel over de voor- en achteras door de
remdruk op de achteras te begrenzen. Dit
wordt gedaan om overmatige wielslip van de
achterwielen en instabiliteit van het voertuig
te voorkomen, en om te voorkomen dat ABS
eerder ingrijpt op de achteras dan op de
vooras.
Waarschuwingslampje remsysteem
Het rode waarschuwingslampje van het rem-
systeem gaat branden wanneer u het contact
in de stand ON/RUN zet en kan daarna nog
vier seconden blijven branden.Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het remsysteem
niet functioneert en dat onmiddellijk onder-
houd nodig is. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem niet gaat branden wan-
neer u het contact in de stand ON/RUN zet,
moet u het lampje zo snel mogelijk laten
repareren.
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van de
snelheid en kracht waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan een
verkorting van de remweg. Het BAS-systeem
vult het ABS-systeem aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend
remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet
"pompend" remmen). Verminder de druk op
75
Page 79 of 292

de instrumentengroep de paragraaf "Display
in de instrumentengroep" in het hoofdstuk
"Uw instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.
Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.
6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.
9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
voor een betere acceleratie en stabiliteit. Een
voorziening van ASR, Brake Limited Differen-
tial (BLD), functioneert op dezelfde wijze als
een limited-slipdifferentieel en regelt de
wielspin van een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait dan het
andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar
het niet-doorslippende wiel gaan. BLD kan
ingeschakeld blijven, zelfs als ASR en ESP
zijn beperkt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESC)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
stuur van het voertuig door het juiste wiel af
te remmen. Zo wordt tegengestuurd bij
onder- of overstuur. Ook kan het motorvermo-
gen worden verminderd om het voertuig te
helpen bij het handhaven van de juiste rij-
richting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur: de auto draait meer dan correct
is voor de stand van het stuur.
• Onderstuur: de auto draait minder dan cor-
rect is voor de stand van het stuur.
77
Page 80 of 292

Het controle-/storingslampje ESP (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
de banden grip verliezen en het ESP-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje ESC knippert ook wanneer het
ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESC gaat knipperen tijdens
het optrekken, neem dan gas terug en rijd
verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas
uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand
van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wet-
ten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het
gevolg zijn van het verlies van de con-
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
WAARSCHUWING!
digheden. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de bestuurder
of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
ESC-systeem kan het risico van verlies
WAARSCHUWING!
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Het ESP-systeem kent in groep 4H twee
bedrijfsmodi: In groep 4L kent het systeem
een bedrijfsmodus. Voertuigen met tweewiel-
en vierwielaandrijving hebben in groep 2H
twee bedrijfsmodi.
Groep 4L (modellen met vierwielaandrijving)
ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESC in
de groep 4H.
ESC gedeeltelijk uit
Deze modus bereikt u door kort op de toets
ESC OFF te drukken. In de stand "ESC ge-
deeltelijk uit" staat, wordt de ASR-functie
van ESC uitgeschakeld (behalve de slipbe-
perking die is beschreven de paragraaf over
ASR) en brandt het controlelampje "ESC uit".
Deze modus is bedoeld voor situaties waarin
het voertuig zich in diepe sneeuw, zand of
gravel bevindt en waar de wielen sneller moe-
ten draaien dan het ESC normaal gesproken
VEILIGHEID
78
Page 83 of 292

Deze modus is bedoeld voor situaties waarin
het voertuig zich in diepe sneeuw, zand of
gravel bevindt en waar de wielen sneller moe-
ten draaien dan het ESC normaal gesproken
zou toestaan, om weer grip te krijgen. Om
ESC weer in te schakelen, drukt u kort op de
toets ESC Off. Hierdoor wordt de normale
bedrijfsmodus "ESC aan" hersteld.
OPMERKING:
Om de tractie tijdens het rijden met sneeuw-
kettingen of bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het
raadzaam de functie "ESP gedeeltelijk uit" in
te schakelen door kort op de schakelaar ESC
Full Off te drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de functie "Gedeeltelijk uit" te
gebruiken, drukt u kort op de schakelaar ESC
Full Off om ESP weer in te schakelen. Dit is
ook mogelijk tijdens het rijden.
Het ESC-systeem herstelt na elke inschake-
ling van het contact de normale ESC-modus.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
WAARSCHUWING!
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat.
Controle-/storingslampje ESC en controle-
lampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESC) in de instru-
mentengroep gaat branden wan-
neer het contact in de stand ON
wordt gezet. Als de motor draait, behoort dit
lampje uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESC continu blijft branden
terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESC-systeem. Als het lampjeblijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers (mijlen)
hebt gereden met een snelheid hoger dan
48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en verhel-
pen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
de banden grip verliezen en het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje ESC knippert ook wanneer het
ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESC gaat knipperen tijdens
het optrekken, neem dan gas terug en rijd
verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas
uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand
van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESC en het
controlelampje "ESC OFF" (ESC uit) gaan
altijd kort branden wanneer het contact in
de stand ON wordt gezet.
81