stop start Lancia Flavia 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Flavia, Model: Lancia Flavia 2012Pages: 257, PDF Size: 2.8 MB
Page 39 of 257

OPMERKING:
Als u problemen ondervindt methet terugstellen van de actieve
hoofdsteunen, neem dan contact
op met een erkende dealer.
Laat uit veiligheidsoverwegin- gen de actieve hoofdsteunen
controleren door een specialist
bij een erkende dealer.
GEAVANCEERD AUTOGOR-
DELWAARSCHUWINGS-
SYSTEEM (BeltAlert®)
BeltAlert® is een voorziening die de
bestuurder eraan herinnert de veilig-
heidsgordel om te doen. Deze voorzie-
ning is altijd actief wanneer het con-
tact is ingeschakeld. Als de
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt, gaat het waar-
schuwingslampje voor de veiligheids-
gordels branden totdat de gordel is
vastgegespt. De BeltAlert® waarschuwingscyclus
begint wanneer de auto een snelheid
van meer dan 8 km/u bereikt: het
waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels knippert en er klinkt een
geluidssignaal met tussenpozen. Een
gestarte cyclus wordt volledig afge-
werkt of wordt gestopt wanneer de
veiligheidsgordel wordt vastgegespt.
Nadat de cyclus is voltooid, blijft het
waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels branden totdat de veilig-
heidsgordel is vastgegespt. De be-
stuurder behoort alle overige
inzittenden erop te wijzen hun veilig-
heidsgordels vast te gespen. Als de
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet is vastgegespt bij een snelheid
hoger dan 8 km/u, geeft BeltAlert®
zowel een geluidssignaal als een visu-
ele waarschuwing.
BeltAlert® kan door uw erkende dea-
ler worden in- en uitgeschakeld.
LANCIA raadt het uitschakelen van
BeltAlert® af.OPMERKING:
Ook als BeltAlert® is uitgescha-
keld, blijft het waarschuwings-
lampje voor de veiligheidsgordels
branden zolang de bestuurders-
gordel niet is vastgegespt.
VEILIGHEIDSGORDELS
EN ZWANGERSCHAP
Vrouwen die in verwachting zijn die-
nen altijd de veiligheidsgordel te dra-
gen. Dit biedt de beste bescherming
voor zowel de aanstaande moeder als
de nog ongeboren baby.
Zwangere vrouwen dienen het heup-
gedeelte van de gordel laag over het
middel en zo strak mogelijk over de
heupen te dragen. Houd de gordel
laag, zodat deze niet over de buik
loopt. Op deze wijze zullen de heupen
de krachten opvangen bij een aanrij-
ding.
32
Page 131 of 257

17. Controlelampje elektronisch
gaspedaal (ETC)Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Als
er een probleem wordt ge-
detecteerd, gaat het lampje branden
wanneer de motor draait. Hoewel u,
wanneer dit lampje blijft branden,
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
Als het lampje bij draaiende motor
knippert, levert de motor mogelijk
minder vermogen, draait hij met een
verhoogd/onregelmatig stationair
toerental, moet meer kracht op het
rempedaal worden uitgeoefend en
moet uw auto mogelijk worden ge-
sleept. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer. Het lampje gaat branden wanneer het
contact voor de eerste keer wordt in-
geschakeld en blijft ongeveer 15 se-
conden branden voor de gloeilamp-
controle. Dat is normaal. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP
uitgeschakeld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is uitgescha-
keld door de bestuurder.
20. Controlelampjes
richtingaanwijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING:
Wanneer een van de controle-
lampjes snel knippert, controleer
dan aan de buitenzijde van de auto
of een lamp defect is.
21. Controlelampje mistlampen
vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
124
Page 133 of 257

Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band
oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve bandenen wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of type
kan leiden tot een ongewenste wer-
king van het systeem of schade aan
de sensoren. Door het gebruik van
niet-originele wielen kunnen de sen-
soren beschadigd raken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen
uit blik of balansgewichten als de
auto is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, omdat
dit schade aan de sensoren kan ver-
oorzaken.
126
Page 150 of 257

Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt
gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in
de vakantie), laat het aircosysteem
daarna dan gedurende vijf minuten
met een hoog aanjagertoerental bij
stationair draaiende motor in de bui-
tenlucht werken. Zo wordt het sys-
teem voldoende gesmeerd en wordt de
kans op schade aan de aircocompres-
sor tot een minimum beperkt wanneer
u het systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen
door de ontdooistand te kiezen. Met
de ontdooistand/vloerstand kunt u de
voorruit helder houden en daarnaast
zorgen voor voldoende verwarming.
Verhoog dan het aanjagertoerental als
de zijruiten beslaan. Vooral bij zacht
maar regenachtig of vochtig weer is de
kans groot dat de autoruiten aan de
binnenzijde beslaan.OPMERKING:
Zet het systeem niet langdurig in
de recirculatiestand wanneer de
airco is uitgeschakeld, omdat an-
ders de ruiten kunnen beslaan.
Ontwasemingsroosters voor de
zijruiten
Aan beide zijden in het instrumenten-
paneel zijn ontwasemingsroosters
voor de zijruiten aangebracht. Deze
niet verstelbare roosters laten lucht
naar de zijruiten stromen wanneer de
stand Vloer, Gemengd of Ontdooien is
ingeschakeld. De lucht wordt naar het
deel van de ruiten geleid waardoor u
in de buitenspiegels kijkt.
Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd en als ze in de luchtkamer
terechtkomen kunnen de waterafvoe-
ren verstopt raken. Zorg in de winter-
maanden dat de luchtinlaat niet
wordt afgedekt door ijs of sneeuw.Aircoluchtfilter
Het aircofilter voorkomt dat de
meeste stof en pollen de cabine binnen
kunnen dringen. Het filter reinigt de
binnenstromende buitenlucht en de
gerecirculeerde lucht in het passa-
gierscompartiment. Raadpleeg “On-
derhoudsprocedures” in “Onderhoud
van uw auto” voor het onderhouden
van het aircofilter of raadpleeg uw
erkende dealer voor onderhoud.
Raadpleeg “Onderhoudsschema”
voor de onderhoudsintervallen van
het filter.
143
Page 162 of 257

king wordt hersteld zodra de versnel-
lingsbaktemperatuur voldoende is
gestegen.
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,
wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze mo-
dus blijft de transmissie in de 3e ver-
snelling, ongeacht welke
vooruitversnelling is gekozen. PARK,
REVERSE en NEUTRAAL blijven
wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de
noodloopmodus kan de auto voor re-
paratie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de versnel-
lingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK/OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk een bezoek te
brengen aan uw erkende dealer.
Uw erkende dealer kan met speci-
ale diagnoseapparatuur vaststel-
len of het probleem zich nogmaals
kan voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak
mogelijk is, is service door de erkende
dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch
naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
de schakelhendel staat in de stand
DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt,
de rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt
pas aan wanneer de transmissie-
155
Page 169 of 257

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de
natuur. De effectiviteit van de
remmen wordt door ABS niet ver-
der verhoogd dan de remmen,
banden en grip van de auto toela-
ten.
Het ABS voorkomt geen ongeluk-
ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Het ABS-waarschuwings-
lampje duidt de werking
van het antiblokkeersys-
teem aan. Dit lampje gaat
branden wanneer u de contactschake-
laar in de stand ON zet en kan daarna
nog vier seconden blijven branden. Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden blijft of gaat bran-
den, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
waarschuwingslampje remsysteem
niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwings-
lampje brandt, moet u het remsysteem
zo spoedig mogelijk laten controleren
om weer van de voordelen van ABS te
kunnen profiteren. Als het ABS-
waarschuwingslampje niet gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar in
de stand ON draait, moet u het lampje
zo snel mogelijk laten repareren.Als zowel het remwaarschuwings-
lampje als het ABS-waarschuwings-
lampje blijven branden, werken de sys-
temen voor ABS en elektronische
remkrachtverdeling (EBD) niet. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd. Neem contact op
met uw erkende dealer.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid en enkele motorgeluiden.
Deze geluiden horen bij een zelftest
die het systeem uitvoert om te contro-
leren of het ABS naar behoren functi-
oneert. Deze zelftest wordt elke keer
uitgevoerd nadat u de motor hebt ge-
start, zodra u de snelheid van
11 km/u overschrijdt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde weg- en remomstandigheden.
ABS grijpt mogelijk in als de auto over
ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een
noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
De ABS-pompmotor draait (deze
kan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto tot stilstand is geko-
men).
De magneetkleppen maken klikge- luiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
162
Page 193 of 257

EEN BAND REPAREREN
MET TIREFIT
(A) Wanneer u stopt om TIREFIT
te gebruiken:
1. Parkeer de auto op een veilige
plaats en schakel de waarschuwings-
knipperlichten in.
2. Zorg dat het ventiel (op het wiel
van de lekke band) zich vlakbij de
grond bevindt. In die stand reiken de
TIREFIT-slangen (6) en (7) tot het
ventiel en kan de TIREFIT-set recht
op de grond staan. Hierdoor bevindt
de set zich in de beste positie voor het
inspuiten van het afdichtingsmiddel
in de lekke band en het bedienen van
de luchtpomp. Verplaats de auto zo
nodig om het ventiel in die positie te
brengen voordat u begint.
3. Zet de versnellingsbak in de stand
PARK (automatische versnellings-
bak) of in een versnelling (handma-
tige versnellingsbak) en zet het con-
tact uit.
4. Trek de handrem aan.(B) Voorbereiding op het gebruik
van TIREFIT:
1. Draai de functieregelknop (5) naar
de stand voor de afdichtingsfunctie.
2. Rol de afdichtingsslang (6) uit en
verwijder de dop van de fitting aan
het uiteinde van de slang.
3. Zet de TIREFIT-set recht op de
grond, naast de lekke band.
4. Verwijder het dopje van het ventiel
en schroef de fitting aan het uiteinde
van de afdichtingsslang (6) op het
ventiel.
5. Maak de stekker (8) los en steek de
stekker in de 12 Volt-aansluiting van
de auto.
OPMERKING:
Verwijder geen voorwerpen (bij-
voorbeeld schroeven of spijkers)
uit de band.
(C) Afdichtingsmiddel TIREFIT in
de lekke band spuiten:
Start altijd de motor voordat u de
TIREFIT-set inschakelt. OPMERKING:
Bij auto's met handmatige versnel-
lingsbak moet de handrem zijn
aangetrokken en de schakelhendel
in de stand NEUTRAL staan.
Nadat op de aan/uit-knop (4)
wordt gedrukt, stroomt het afdich-
tingsmiddel (witte vloeistof) van de
fles (1) naar de afdichtingsslang
(6) en in de band.
OPMERKING:
Het is mogelijk dat afdichtings-
middel uit het gaatje in de band
lekt.
Als het afdichtingsmiddel (witte
vloeistof) niet binnen 0 tot 10 secon-
den door de slang (6) stroomt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om
de TIREFIT-set uit te schakelen.
Maak de afdichtingsslang (6) los van
het ventiel. Zorg dat het ventiel
schoon is. Sluit de afdichtingsslang
(6) weer aan op het ventiel. Contro-
leer of de functieregelknop (5) in de
stand voor de afdichtingsfunctie staat
en niet in de stand voor de luchtfunc-
tie. Druk op de aan/uit-knop (4) om
de TIREFIT-set in te schakelen.
186
Page 251 of 257

Antiblokkeersysteem
(ABS) . . . . . . . . . . . . . . . . 161
Handrem . . . . . . . . . . . . . . 160
Hoofdremcilinder . . . . . . . . 212
Remvloeistofpeil
controleren . . . . . . . . . 212,227
Waarschuwingslampje . . . . . 121
Remvloeistof . . . . . . . . . . . . . 227
Reservewielen . . . . . . . . . . . . 169
Richtingaanwijzer . . . . . . . . . 103
Richtingaanwijzers . . . . . 100,103,
124,224
Richtingaanwijzers,
bediening . . . . . . . . . 103,124,224
Rijden
Door stromend, hoog of
ondiep, niet-stromend
water . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Rijden op gladde wegen . . . 157
Rijwinddruk . . . . . . . . . . . . . . 22
Roestbescherming . . . . . . . . . 214
Roosters voor
zijruitontwaseming
(ontdooiers) . . . . . . . . . . . . . 143
Rotatie, banden . . . . . . . . . . . 171
Ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Elektrische bediening . . . . . . 20
Ruitensproeier, reservoir
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206 Ruitensproeiers . . . . . . . . 105,106
Vloeistof . . . . . . . . . . . . . . 206
Ruitensproeiers
voorruit . . . . . . . . . . 105,106,206
Ruitenwisserbladen . . . . . . . . 206
Ruitenwissers vooraan . . . . . . 105
Ruitenwissers,
intervalschakeling . . . . . . . . . 106
Ruitenwissers, wisbladen
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . 206
Ruitontdooiing . . . . . . . . . 51,141
Schema, onderhoud . . . . . . . . 232
Schone brandstof . . . . . . . . . . 176
Schoudergordel . . . . . . . . . . . . 25
Sentry-sleutel (immobilisator) . . 13
Side-airbag . . . . . . . . . . 34,35,37
Sigarettenaansteker . . . . . . . . 111
Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Aanhangwagen of caravan . . 180
Voertuig met pech . . . . . . . 193
Slepen van een voertuig . . . . . 193
Sleutel, programmering . . . . . . 15
Sleutel, vervanging . . . . . . . . . 14
Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Sloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Automatisch ontgrendelen . . . 20
Elektrische portiersloten . . . . 19
Portier . . . . . . . . . . . . . . . . 19 Smering, koetswerk . . . . . . . . 205
Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . 171
Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . 119
Snelheidsregeling (Cruise
Control) . . . . . . . . . . . . . 108,123
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Buiten . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Elektrisch bediend . . . . . . . . 69
Make-up . . . . . . . . . . . . . . . 70
Spraakherkenningssysteem
(VR) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Stallen van het voertuig . . . . . 143
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . 148 Motor start niet . . . . . . . . . 149
Starten en rijden . . . . . . . . . . 148
Startkabels, gebruik . . . . . . . . 189
Startprocedures . . . . . . . . . . . 148
Steun, hoofdsteun . . . . . . . . . . 97
Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Elektrisch . . . . . . . . . . . . . . 94
Geheugen . . . . . . . . . . . . . . 97
Hoogteregeling . . . . . . . . . . . 94
Instaphulp . . . . . . . . . . . . . . 97
Kantelen . . . . . . . . . . . . . . . 94
Ligtoestand . . . . . . . . . . . . . 96
Ontgrendeling rugleuning . . . 97
Stopcontacten . . . . . . . . . . . . 109
Storingslampje
(motorcontrole) . . . . . . . . . . . 127
244
Page 252 of 257

StroomElektrisch bediende ruiten . . . 20
Elektrisch bediende stoelen . . 94
Elektrische deursloten . . . . . . 19
Elektrische
kofferdekselontgrendeling . . . 22
Elektrische spiegels . . . . . . . 69
Stopcontact
(hulpstopcontact) . . . . . . . . 109
Stuurbekrachtiging . . . . . . . 159
Sturen
Stuurbekrachtiging . . . . . . . 159
Stuurwiel, instelbaar . . . . . . 107
Verstelbare stuurkolom . . . . 107
Stuurbedieningselementen
audio . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
Synthetische motorolie . . . . . . 202
Technische gegevens
Brandstof (Benzine) . . . . . . 226
Olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
Telefoon, handvrije
(uconnect™) . . . . . . . . . . . . . . 70
Telefoon, mobiele . . . . . . . . . . 70
Telescopische stuurkolom . . . . 107
Temperatuurmeter,
motorkoeling . . . . . . . . . 119,182
Temperatuurregeling,
automatisch (ATC) . . . . . . . . 138 Tips voor de veiligheid . . . . . . . 50
Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . 122
Tractie . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Transmissie
Automatisch . . . . . . . . 149,213
Filter . . . . . . . . . . . . . . . . . 214
Onderhoud . . . . . . . . . . . . 213
Trekken achter een
motorhome . . . . . . . . . . . . . . 180
Uconnect™ (handvrije
telefoon) . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Uitlaatgas, waarschuwing . . . . . 50
Uitlaatsysteem . . . . . . . . . 50,207
Uitlaatsysteem, Voorzichtig . . . 177
Uitnemen van de
contactsleutel . . . . . . . . . . . . . 12
Vastgereden voertuig
bevrijden . . . . . . . . . . . . . . . 192
Veiligheid van het voertuig
controleren . . . . . . . . . . . . . . . 50
Veiligheid, uitlaatgassen . . . . . . 50
Veiligheidscontrole aan de
buitenkant van het voertuig . . . 52
Veiligheidscontrole in het
voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Veiligheidscontroles . . . . . . . . . 50 Veiligheidsgordel
waarschuwingslampje . . . . . . . 32
Veiligheidsgordel,
onderhoud . . . . . . . . . . . . . . 217
Veiligheidsgordels . . . . . . 23,25,51
Achterzetels . . . . . . . . . . . . . 25
Controle . . . . . . . . . . . . . . . 51
Gordelspanners . . . . . . . . . . 29
Instructies voor gebruik . . . . 26
Kinderen
beveiligen . . . . . . . 41,43,44,47
Ontwarren . . . . . . . . . . . . . . 28
Voorste zetel . . . . . . . . . . 25,26
Waarschuwingslampje . . . . . 120
Zwangere vrouwen . . . . . . . . 32
Veranderingen/wijzigingen,
voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Verdronken motor starten . . . . 149
Vergrendelingen . . . . . . . . . . . 52 Motorruimte . . . . . . . . . . . . 99
Vergrendelingsplaat . . . . . . . . . 26
Verhoogde
ongevalreactiefunctie . . . . . . . . 38
Verlicht instapsysteem . . . . . . . 16
Versnellingen, bereik . . . . . . . 152
Versnellingsbak
Automatisch . . . . . . . . . 12,148
Autostick . . . . . . . . . . . . . . 156
245