dashboard Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2011Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 50 of 324

WAARSCHUWING!
Wanneer u een airbag-
waarschuwingslampje op uw instru-
mentenpaneel negeert, kan dat bete-
kenen dat de airbags u bij een
aanrijding niet beschermen. Als het
lampje niet gaat branden als u de
contactsleutel omdraait, blijft bran-
den nadat u de auto hebt gestart of
gaat branden tijdens het rijden,
moet u het airbagsysteem onmiddel-
lijk laten controleren door een er-
kende dealer.
Opblaasmodules voor de
geavanceerde frontairbag aan
bestuurders- en passagierszijde
De opblaasmodules voor de geavan-
ceerde frontairbags aan bestuurders-
en passagierszijde bevinden zich in
het midden van het stuurwiel en aan
de rechterzijde van het instrumenten-
paneel. Het ORC zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een
botsing wordt gedetecteerd waarbij de
geavanceerde frontairbags moeten
worden geactiveerd. Er ontwikkelt
zich een grote hoeveelheid niet-giftig
gas om de geavanceerde frontairbags op te blazen. De airbags kunnen in
verschillende mate worden opgebla-
zen, afhankelijk van de aard en ernst
van de botsing. Het afdekpaneel op de
stuurwielnaaf en op de bovenzijde
van het dashboard komen los en klap-
pen opzij terwijl de airbags volledig
worden opgeblazen. Het volledig op-
blazen van de airbags duurt circa 50
tot 70 milliseconden. Dit is ongeveer
de helft van de tijd die nodig is om met
uw ogen te knipperen. De airbags lo-
pen vervolgens snel leeg terwijl ze de
bestuurder en de voorpassagier nog
bescherming bieden.
Het gas in de geavanceerde frontair-
bag wordt afgevoerd via de ventilatie-
openingen in de zijkanten van de air-
bag. Op deze wijze belemmeren de
airbags de besturing van de auto niet.
Opblaasmodule voor de extra
knieairbag aan bestuurderszijde
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De opblaasmodule van de extra knie-
airbag aan bestuurderszijde bevindt
zich onder de stuurkolom achter de
bekleding van het instrumentenpa-
neel. Het ORC zendt een signaal naarde opblaasmodules wanneer een bot-
sing wordt gedetecteerd waarbij de
airbag moet worden geactiveerd. Een
grote hoeveelheid niet-giftig gas
wordt gegeneerd om de knieairbag
aan bestuurderszijde op te blazen. De
bekledingpanelen komen los en klap-
pen opzij om de airbag volledig te
kunnen opblazen. Het volledig opbla-
zen van de airbag duurt circa 15 tot
20 milliseconden. Het gas van de
knieairbag aan bestuurderszijde
stroomt weg via kleine openingen in
de zijkant van de airbag.
Opblaasmodules voor de extra
zijairbag in de voorstoel
De extra zijairbags in de voorstoelen
worden uitsluitend bij bepaalde zijde-
lingse botsingen geactiveerd.
Het ORC bepaalt op basis van de aard
en ernst van een zijdelingse botsing of
de zijairbags moeten worden opgebla-zen.
Naargelang de ernst en de aard van de
botsing kan het opblaasmechanisme
van de zijairbag aan de zijde van de
botsing geactiveerd worden, waar-
door een hoeveelheid niet-giftig gas
44
Page 123 of 324

WAARSCHUWINGEN
Afstand achter
(inch/cm) Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-60 cm 60-35 cm Minder dan 35 cm
Afstand voor (cm) Meer dan
120 cm 120-100 cm 100-60 cm 60-35 cm Minder dan 35 cm
Hoorbare waar- schuwing
(geluidssignaal) GeenEnkele toon,
1/2 seconde
(alleen achter) Langzaam (alleen
achter) Snel Continu
Boog Geen 3 brandend
(continu) 3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
PARK ASSIST VOOR,
HOORBARE SIGNALEN
Vier seconden nadat een obstakel is
gedetecteerd, het voertuig niet meer
beweegt en het rempedaal wordt inge-
drukt, schakelt ParkSense® de ge-
luidssignalen voor de Park Assist vóóruit.
PARKSENSE® IN- EN UITSCHAKELEN
ParkSense® kan m.b.v. het Uconnect
Touch™ systeem worden in- en uitge-
schakeld. De beschikbare keuzes zijn:
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (geluid en
beeld). Raadpleeg "Uconnect Touch™ instellingen" in "Uw instru-
mentenpaneel begrijpen" voor meerinformatie.
Wanneer de schermtoets ParkSense®
wordt ingedrukt om het systeem uit te
schakelen, verschijnt op het EVIC-
display gedurende vijf seconden het
bericht "PARK ASSIST SYSTEM
OFF" (parkeerhulpsysteem uit)..
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard". Als u de versnellings-
pook in de stand REVERSE of
DRIVE zet (met 11 km/u of langza-
mer) en het systeem is uitgeschakeld,
toont het EVIC het bericht "PARK
ASSIST SYSTEM OFF" (parkeerhul-
psysteem uitgeschakeld) gedurendeongeveer 5 seconden als het voertuig
in REVERSE of DRIVE staat.
Onderhoud van de
ParkSense® parkeerhulp
Wanneer de ParkSense® parkeerhulp
niet correct werkt, zal de instrumen-
tengroep telkens wanneer de auto ge-
start wordt een enkel geluidssignaal
afgeven. In het instrumentenpaneel
verschijnt het bericht "CLEAN PARK
ASSIST" (parkeerhulp reinigen)
wanneer één van de voor- of achter-
sensoren wordt belemmerd door
sneeuw, modder of ijs en het voertuig
in de stand REVERSE of DRIVE
wordt gezet. In het instrumentenpa-
neel verschijnt het bericht "SERVICE
PARK ASSIST" (laat parkeersenso-
ren repareren) wanneer één van de
117
Page 124 of 324

voor- of achtersensoren is beschadigd
en onderhoud nodig heeft. Wanneer
de versnellingspook in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
wordt gezet en het systeem heeft een
storing gedetecteerd, verschijnt in het
EVIC het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST", "SERVICE PARK ASSIST" of
"SERVICE PARK ASSIST SYSTEM"
zolang het voertuig in de stand RE-
VERSE of DRIVE staat (bij snelhe-
den lager dan 11 km/u). In een der-
gelijk geval werkt ParkSense® niet.
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
Als "CLEAN PARK ASSIST" (par-
keerhulp reinigen) verschijnt in het
voertuiginformatiecentrum, moet u
ervoor zorgen dat het oppervlak en de
onderkant van de achterbumper of
voorbumper vrij zijn van sneeuw, ijs,
modder, vuil of andere obstakels en
vervolgens het contactslot omdraaien.
Als het bericht blijft verschijnen, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK AS-
SIST" of "SERVICE PARK ASSISTSYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren) in het EVIC verschijnt, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doek. Steek geen
voorwerpen in de sensors en bekras
deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEMOPMERKING:
Houd de voor- en achterbumper
vrij van sneeuw, ijs, modder, stof
en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem altijd cor-
rect werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillin-
gen kunnen de werking van
ParkSense® nadelig beïnvloeden. Wanneer u de ParkSense® par-
keerhulp uitschakelt, verschijnt
op de EVIC het bericht "PARK
ASSIST OFF" (parkeerhulp uit-
geschakeld). Wanneer u Park-
Sense® uitgeschakeld, blijft
deze uitgeschakeld, ook wan-
neer u het contact weer aanzet,
totdat u het systeem opnieuw in-schakelt.
Wanneer u de versnellingspook in de stand REVERSE of DRIVE
zet en ParkSense® is uitgescha-
keld, verschijnt in het EVIC het
bericht "PARK ASSIST SYSTEM
OFF"(parkeerhulpsysteem uit)
gedurende ongeveer vijf secon-
den als het voertuig in respectie-
velijk REVERSE of DRIVE staat.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of schade toe-
brengt. De sensors mogen niet
bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontrei-
niging van de sensors kan leiden
tot een slechte systeemwerking.
Mogelijk zal de ParkSense®
parkeerhulp hierdoor obstakels
118
Page 172 of 324

matisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrich-
ting optimaal is. OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele tele-
foons, laptops en radardetectors,
op het dashboard liggen. Omdat
zich hier de kompasmodule be-
vindt, zou er interferentie met de
sensor van het kompas kunnen op-treden, waardoor de weergegeven
waarden onbetrouwbaar worden.
Compaskalibratie uitvoeren
(voor bepaalde uitvoeringen/ markten)
Druk op de schermtoets Calibration
voor het wijzigen van deze instelling.
Het kompas is zelfijkend, zodat u het
niet handmatig hoeft terug te stellen.
Mogelijk geeft het kompas onjuiste
waarden weer wanneer de auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het
bericht CAL weer tot het kompas
wordt geijkt. U kunt ook het kompas
kalibreren door op de schermtoets ON
te drukken en een of meerdere keren
in een cirkel van 360 graden te rijden
(in een gebied zonder grote metalen of
metaalhoudende objecten) tot de
CAL-indicator in het EVIC uitgaat.
Het kompas werkt nu normaal.
Kaart kompasafwijking
166
Page 174 of 324

ANALOGE KLOK INSTELLEN
Om de klok midden boven op het
instrumentenpaneel in te stellen,
drukt u op de knop tot de instelling
juist is. BEDIENING
iPod®/USB/MP3 (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening maakt het mogelijk
een iPod® of extern USB-apparaat
aan te sluiten op de USB-poort.
iPod® regeling is compatibel met
mini-, 4G-, foto-, nano-, 5G-, iPod®
en iPhone® apparaten. Sommige ver-
sies van de iPod® software zijn moge-
lijk niet volledig compatibel met deiPod® functies. Ga in dat geval naar
de website van Apple om de recentste
softwareversies te downloaden.
Raadpleeg voor meer informatie de
Uconnect Touch™ handleiding.
HARMAN KARDON®
Logic7® HIGHPERFORMANCE
MULTICHANNELSURROUND
SOUND-SYSTEEM MET
DRIVER-SELECTABLE
SURROUND (DSS) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Uw auto is uitgerust met een Harman
Kardon® audiosysteem met Gree-
nEdge™ technologie, dat u superi-
eure geluidskwaliteit, hogere geluids-
drukniveaus en een lager
energieverbruik biedt. Het nieuwe
systeem maakt gebruik van eigen
versterker- en speakertechnieken
waardoor de efficiëntieniveaus van de
componenten en het systeem aanzien-
lijk worden verbeterd.De hoogwaardige 12-kanaals Klasse
D GreenEdge versterker heeft een
stroomvoorziening met hoog voltage
en stuurt een 7.5-kanaals weergave
aan. Het Harman Kardon® audiosys-
teem biedt u de mogelijkheid de optie
Logic 7 surround sound te kiezen voor
iedere geluidsbron. Het hoogwaardige
GreenEdge luidsprekerontwerp zorgt
ervoor dat het systeem beschikt over
een hoog geluidsdrukniveau en een
indrukwekkende dynamische ge-
luidskwaliteit. De luidsprekers zijn
afgestemd op maximale efficiëntie en
zijn perfect aangepast aan het uit-
gangsniveau van de versterkers zodat
u verzekert bent van de beste sur-
round sound op elke zitplaats.
De Logic7® multichannel surround-
soundtechniek zorgt voor een volle en
perfecte geluidskwaliteit op elke zit-
plaats. Dit surroundeffect is beschik-
baar voor elke bron - AM/FM/CD/
satellietradio of AUX-ingang op het
dashboard en wordt geactiveerd met
het Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg "Surround Sound" bij
"Uconnect Touch™ instellingen" in
Analoge klok instellen
168
Page 179 of 324

OPMERKING:
Als deze toets wordt ingedrukt ver-
andert de Sync modus automa-
tisch in exit Sync.
8. Toets klimaatregeling uit
Druk op deze toets om de klimaatre-
geling in of uit te schakelen.
9. Knop AUTO
Regelt automatisch de interieurtem-
peratuur door het regelen van de
luchtverdeling en de luchthoeveel-
heid. Door deze functie te gebruiken
schakelt de automatische tempera-
tuurregeling tussen de handmatige en
automatische modi. Raadpleeg "Au-
tomatische bediening" voor meer in-formatie.
10. Temperatuurregelknop
bestuurder OMLAAG
Biedt de bestuurder een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk deze
toets om de ingestelde temperatuur teverlagen. OPMERKING:
In de Sync modus regelt deze toets
tegelijkertijd ook automatisch de
temperatuurregeling aan passa-gierszijde.11. Temperatuurregelknop
bestuurder OMHOOG
Biedt de bestuurder een onafhanke-
lijke temperatuurregeling. Druk deze
toets om de ingestelde temperatuur teverhogen. OPMERKING:
In de Sync modus regelt deze toets
tegelijkertijd ook automatisch de
temperatuurregeling aan passa-gierszijde.
12. Modi
De luchtverdeling kan zo worden in-
gesteld dat lucht vanuit de luchtroos-
ters in het instrumentenpaneel, de
vloerroosters, de ontwasemingsroos-
ters en de ontdooiroosters stroomt. De
modus instellingen zijn als volgt:
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de
roosters in het dashboard. Deze
roosters kunt u afzonderlijk in-
stellen om zo de luchtstroming te re-
gelen. De schoepen van de uitblaas-
openingen in het midden van het
dashboard en in de zijpanelen kunnen
omhoog en omlaag en naar links en
naar rechts worden bewogen om zo de richting van de luchtstroom te rege-
len. Onder de schoepen bevindt zich
een regelwiel waarmee de uitblaas-
opening kan worden afgesloten of
aangepast om zo de uitstromende
hoeveelheid lucht te regelen.
Gemengde ventilatie
Lucht stroomt uit de luchtroos-
ters in het instrumentenpaneel
en de roosters in de vloer. Een
geringe hoeveelheid lucht stroomt via
de openingen voor voorruit- en zijrui-tontwaseming. OPMERKING:
De TWEE NIVEAUS modus is be-
doeld om comfort te bieden door
koele lucht uit de luchtroosters in
het instrumentenpaneel en warme
lucht uit de vloerroosters te latenstromen.
173
Page 192 of 324

voorzorgsmaatregelen nodig zijn. De
volgende tabel geeft enkele opties.
*Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag
zwavelgehalte (ULSD) mag uitslui-
tend worden gebruikt in gebieden
waar langdurig extreem koude weers-
omstandigheden (-23 °C) heersen. OPMERKING:
Bij gebruik van op het klimaatafgestemde ULSD-
dieselbrandstof of ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 wordt aan-
zienlijk meer brandstofverbruikt.
Op het klimaat afgestemde ULSD-dieselbrandstof is een
mengsel van ULSD-
dieselbrandstof nr. 2 en ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 dat de tem-
peratuur waarbij zich
waskristallen in de brandstof
vormen verlaagt. OPMERKING:
Deze motor vereist "Dieselbrand-
stof met ultralaag zwavelgehalte".
Verkeerde brandstof kan schade
veroorzaken aan het uitlaatsys-
teem. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Brandstofvereisten – die-
selmotor" onder "Starten enrijden".
Gebruik accudeken
Een accu verliest 60% van zijn start-
vermogen als de temperatuur van de
accu daalt tot -18 °C. Voor dezelfde
daling in temperatuur heeft de motor
tweemaal zoveel vermogen nodig om
bij hetzelfde toerental aan te slaan.
Het gebruik van een accudeken ver-
hoogt het startvermogen bij lage tem-
peraturen aanzienlijk. Bij uw erkende
LANCIA-dealer kunt u geschikte ac-
cudekens aanschaffen.
Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of een andere
ontvlambare vloeistof in de luchtin-
laat van de motor om het voertuig te
starten. Hierdoor kunnen steek-
vlammen ontstaan die ernstig letsel
kunnen veroorzaken.
1. De versnellingspook moet in de
stand NEUTRAL of PARK staan
voordat u de auto kunt starten.
2. Druk op de knop ENGINE
START/STOP, terwijl u het rempe-
daal ingedrukt houdt.
3. Kijk naar het controlelampje
"Wachten met starten" in de instru-
mentengroep. Raadpleeg voor meer
informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Af-
hankelijk van de motortemperatuur
gloeit het tot drie seconden op.
4. Als het lampje "Wachten met star-
ten" uitgaat, start de motor automa-tisch.
5. Laat de motor na aanslaan nog ca.
30 seconden stationair draaien voor-
186
Page 207 of 324

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt het tractievermogen van het
voertuig. Rij niet sneller dan met
een snelheid van 8 km/u door stil-
staand water.
Rijden door stilstaand water be-
perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom dient u na-
dat u door stilstaand water heeft
gereden, langzaam te rijden en en-
kele malen het rempedaal lichtjes
in te drukken om de remmen te
drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke panne tot
gevolg hebben waardoor u niet
meer verder kunt.
Als geen gehoor wordt gegeven
aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzitten-
den en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Uw voertuig is voorzien van een elek-
trohydraulisch stuurbekrachtigings-
systeem waardoor het voertuig vlot reageert op uw stuuracties en gemak-
kelijk manoeuvreerbaar is als er wei-
nig ruimte is. De hoeveelheid hulp van
het systeem varieert, zodat u licht
kunt inparkeren, maar tijdens nor-
maal rijden ook een goed gevoel houdt
over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydrauli-
sche stuurbekrachtigingssysteem een
probleem voordoet waardoor het sys-
teem geen assistentie meer kan verle-
nen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk ma-ken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het
mogelijk dat de pomp de stuurbe-
krachtiging reduceert of zelfs stopt
om zo beschadiging van het systeem
te voorkomen. Normaal bedrijf
wordt weer voortgezet wanneer het
systeem is afgekoeld.
Wanneer de melding "SER-
VICE POWER STEERING
SYSTEM" (onderhoudstuurbekrachtigingssys-
teem) op het EVIC-scherm verschijnt
met een knipperend pictogram, geeft dit aan dat het voertuig onderhoud
nodig heeft van een erkende dealer.
Het is mogelijk dat de stuurbekrach-
tiging van het voertuig is uitgevallen.
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
Wordt de melding "POWER STEE-
RING SYSTEM OVER TEMP"
(stuurbekrachtigingsysteem overver-
hit) vergezeld van een pictogram
weergegeven op het EVIC-scherm,
dan duidt dit aan dat zich extreme
stuurmanoeuvres hebben voorge-
daan, die een oververhitting van het
stuurbekrachtigingsysteem hebben
veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk weg-
vallen totdat de oververhittingstoe-
stand niet meer bestaat. Wanneer de
rijomstandigheden dit toestaan, par-
keert u het voertuig en laat u deze
gedurende een aantal momenten stil
staan totdat het lampje dooft. Voor
meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
201