TPMS Lancia Thema 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2012Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 149 of 324

ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden bepa-len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), dat er-
voor zorgt dat het verklikkerlampje
voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een
of meer banden duidelijk te laag is.
Als het verklikkerlampje voor een te
lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen
en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen.
Als u met een ruim onvoldoende op-
gepompte band rijdt, raakt de band
oververhit en kan een klapband op-
treden. Een te lage bandenspanning
verhoogt ook het brandstofverbruik,
vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor een juist
onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-spanning nog niet laag genoeg is om
de bandenspanningsverklikker te ac-
tiveren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
indicatielampje voor TPMS-storingen
dat aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het indicatielampje voor
TPMS-storingen werkt in combinatie
met het bandenspanningsverklikker-
lampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikker-
lampje ongeveer één minuut lang en
blijft daarna aanhoudend verlicht.
Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats
telkens als het voertuig daarna wordt
gestart. Als het foutmeldingslampje
verlicht is, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetec-
teerd of gemeld. Storingen van het
TPMS kunnen optreden om verschil-
lende redenen, waaronder de installa-
tie van vervangende of alternatieve
banden of wielen op het voertuig
waardoor de juiste werking van het
TPMS wordt verhinderd. Controleer
altijd het verklikkerlampje voor
TPMS-storingen nadat één of meer-
dere banden of wielen van het voer-
tuig zijn vervangen om te verzekeren
dat de vervangende of alternatieve
banden en wielen de juiste werking
van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op de
bandenmaat waarmee uw auto is
uitgerust. Het gebruik van vervan-
gingsonderdelen van een afwijkend
formaat of type kan leiden tot een
onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij
kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen uit blik of ba-
lansgewichtjes als het voertuig is
uitgerust met een TPMS, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroor-zaken.
143
Page 187 of 324

BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . 210 BANDENSPANNING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
BANDENSPANNINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
BANDENSPANNING BIJ HOGERERIJSNELHEDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
RADIAALBANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
THUISKOMER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 212
THUISKOMER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN . . . . . . . . . 213
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN . . . . . . . . 214
LEVENSDUUR VAN EEN BAND . . . . . . . . . . . 214
VERVANGENDE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . 214
SNEEUWKETTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216
PREMIUMSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218
TPMS BUITEN WERKING STELLEN . . . . . . . 220
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221
3,6L-MOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
BRANDSTOF BIJVULLEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
181
Page 222 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Breng de sneeuwkettingen zo
strak mogelijk aan om de achter-
wielen en stel ze nogmaals strak
nadat u ca. 0,8 km hebt gereden.
Rijd niet sneller dan 48 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Uitsluitend gebruiken op de ach-
terwielen.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
OPMERKING:
Rijd niet lange tijd op een droog
wegdek om schade aan de banden,
de kettingen en uw auto te voorko-
men. Houd u aan de instructies
van de fabrikant van de sneeuw- ketting voor de juiste wijze van in-
stallatie, de rijsnelheid en de ge-bruikscondities.
Houd u altijd aan de laagste snelheid
indien de kettingfabrikant en de au-
tofabrikant beide een maximale snel-
heid aanbevelen. Dit advies heeft be-
trekking op alle mogelijke typensneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendiendraagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) waarschuwt de be-
stuurder voor te lage bandenspanning
op basis van de op het typeplaatje
vermelde bandenspanning (koud).
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Hiermee worden ban-
den bedoeld waarmee ten minste 3
uur niet is gereden, of waarmee min-
der dan 1,6 km is gereden na een
periode van drie uur stilstaan. De
spanning van een koude band mag
216
Page 223 of 324

nooit hoger zijn dan de maximum-
spanning die op de zijkant van de
band staat vermeld. Raadpleeg "Ban-
den – Algemene informatie" in "Star-
ten en rijden" voor informatie over
hoe de banden correct op spanning
moeten worden gebracht. De banden-
spanning neemt ook toe als het voer-
tuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook onder de waarschu-
wingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en
natuurlijk spanningsverlies van deband.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe-
volen waarden in de bandenspan-
ningstabel. Zodra het waarschu-
wingslampje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient
u de betreffende band(en) op te pom-pen tot de waarde die in de banden-
spanningstabel vermeld staat. Als dat
is gebeurd, gaat het TPM-
verklikkerlampje uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
TPM-verklikkerlampje gaat uit zodra
het systeem de juiste bandenspanning
registreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Op het etiket in uw voertuig staat
bijvoorbeeld een aanbevolen koude
(minimaal drie uur stilstand) banden-
spanning van 2,07 BAR. Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C is en de ge-
meten bandenspanning is 1,86 bar,
neemt de bandenspanning bij een
temperatuurdaling tot -7 °C af tot
ongeveer 1,58 bar. Deze bandenspan-
ning is laag genoeg om het TPM-
verklikkerlampje te laten branden.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 1,86
BAR, maar het TPM-
waarschuwingslampje is nog steeds
AAN. In deze situatie dooft het TPM-
verklikkerlampje pas als de banden
op de aanbevolen spanning zijn ge-
bracht (koud).
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op
de bandenmaat waarmee uw auto
is uitgerust. Het gebruik van ver-
vangingsonderdelen van een af-
wijkend formaat of type kan lei-
den tot een onjuiste
systeemwerking of sensorschade.
Wielen van andere makelij kun-
nen schade aan de sensors veroor-
zaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen of
balansgewichtjes die u later koopt
als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan
de sensors kan veroorzaken.
(Vervolgd)
217
Page 224 of 324

LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in hetventiel.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet be- doeld als vervanging voor nor-
maal onderhoud en waarschuwt
niet bij andere problemen met
de band.
Het TPM-systeem mag niet wor- den gebruikt als bandenspan-
ningsmeter bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermin-
dert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden. Het TPM-systeem is geen ver-
vanging voor het juiste banden-
onderhoud en de bestuurder is
ervoor verantwoordelijk om de
juiste bandenspanning te hand-
haven met gebruik van een
nauwkeurige bandenspan-
ningsmeter, zelfs wanneer de
bandenspanning nog niet laag
genoeg is om het TPM-
verklikkerlampje te activeren.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke bandenspanning,
ook als die spanning onder in-
vloed van de verschillen in sei-
zoenstemperatuur verandert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS) maakt gebruik van
draadloze technologie met op de velg
gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar deontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de
auto maandelijks controleert en
de banden zonodig op de juiste
spanning brengt.
De TPMS bestaat uit de volgende on-
derdelen:
Ontvangstmodule
vier TPM-sensoren,
verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)en
TPM-lampje.
Waarschuwing voor lage
spanning van hetbandenspanningscontrolesysteem Als de spanning in een of meer
van de gebruikte wegbanden te
laag is, gaat het TPM-
verklikkerlampje voor lage banden-
spanning in het instrumentenpaneel
branden en klinkt er een geluidssig-
naal. Daarnaast verschijnt in het
EVIC het bericht "LOW TIRE" en
een grafiek waarop de bandenspan-218
Page 225 of 324

ning van elke band wordt getoond en
een eventuele lage bandenspanningknippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld. Het systeem wordt automa-
tisch bijgewerkt, de spanningswaarde
op het EVIC-scherm houdt op met
knipperen en het TPM-
verklikkerlampje gaat uit, zodra het
systeem de juiste bandenspanning re-
gistreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud TPMS
Als er een systeemfout wordt ontdekt,
knippert het TPM-lampje gedurende
75 seconden en blijft vervolgens con-
tinu branden. Bij een systeemfout
gaat er ook een geluidssignaal af. Ver-
der verschijnt er op het EVIC 3 secon-
den lang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CON-
TROLEREN) en daarna worden erstreepjes (- -) weergegeven in plaats
van de bandenspanning om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als de contactschakelaar wordt uitge-
zet en vervolgens weer aangezet, zal
deze volgorde worden herhaald indien
de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Als de storing in het systeem is
opgeheven, stopt het TPM-
verklikkerlampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) en verschijnt er een spannings-
waarde in plaats van de streepjes.
Systeemfouten kunnen optreden door
de volgende oorzaken:
1. Signaalstoring door elektronische
apparatuur of als men langs installa-
ties rijdt die dezelfde radiofrequenties
gebruiken als de TPM-sensoren.
2. Kleuring van de autoramen met
stoffen die radiosignalen kunnen
blokkeren.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen
op het voertuig.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met TPM-sensoren.
Op de EVIC verschijnt ook het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" gedu-
rende minimaal vijf seconden wan-
neer een sensor zich op de onjuiste
plaats bevindt. In een dergelijk geval
verschijnt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" gevolgd door een
grafiek met de bandenspanningen.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPM sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste plaats
bevinden. Het systeem behoeft echter
nog steeds onderhoud zolang de mel-
ding "SERVICE TPM SYSTEM" (on-
derhoud TPM-systeem) wordt weer-gegeven.
Auto's met een thuiskomer
1. De thuiskomer heeft geen TPM-
sensor. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan
ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt
in plaats van een band met een span-
ning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje
219
Page 226 of 324

branden en klinkt er een geluidssig-
naal de volgende keer dat u de auto
start. Daarnaast zal de grafische voor-
stelling in het EVIC een knipperende
spanningswaarde blijven tonen.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het waar-
schuwingslampje voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden
knipperen en daarna aanhoudend
branden. Verder verschijnt er op het
EVIC 3 seconden lang het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en
daarna worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de bandenspan-ning.
4. Telkens wanneer het contact wordt
aangezet klinkt het geluidssignaal,
knippert de controlelamp banden-
spanning gedurende 75 seconden en
blijft daarna branden, op het EVIC
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) gedurende minimaal vijf secon-
den weergegeven en vervolgens wor-
den streepjes (- -) in plaats van de
bandenspanning weergegeven.5. Zodra de oorspronkelijke weg-
band is gerepareerd of vervangen en
op de auto wordt gemonteerd in
plaats van de thuiskomer, wordt het
TPMS automatisch bijgewerkt. Ver-
der gaat het TPM-verklikkerlampje
uit en geeft de grafiek op het EVIC de
nieuwe spanningswaarde weer in
plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegban-
den onder de waarschuwingsgrens
valt. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid bo-
ven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS BUITEN WERKING STELLEN
Het TPMS kan buiten werking wor-
den gesteld als alle vier de wielen met
banden worden vervangen door wie-
len met banden die geen TPMS-
sensoren hebben, bijvoorbeeld wan-
neer winterbanden op de auto worden
gezet. Om het TPMS buiten werking
te stellen, moeten eerst alle vier wielen
met banden worden vervangen door
banden die niet voorzien zijn van ban-
denspanningssensoren (TPM-sensoren). Rij daarna minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlampje knippert gedurende
75 seconden en brandt daarna con-
tinu en het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) geeft de
melding "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud TPM-systeem) weer en
vervolgens liggende streepjes (--) in
plaats van de spanningswaarden. De
eerstvolgende keer dat het contact
wordt ingeschakeld, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen
en geen melding "SERVICE TPM
SYSTEM" meer tonen in het EVIC.
De liggende streepjes (--) blijven ech-
ter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het TPMS weer in werking te
stellen, moeten alle vier banden met
wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van TPM-
sensoren. Rij daarna tot 20 minuten
met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het "TPM-
waarschuwingslampje" knippert ge-
220