stop start Lancia Thesis 2004 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2004, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2004Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 28 of 382

24
STUURSLOTAls de contactsleutel uit het con-
tactslot wordt genomen, wordt auto-
matisch het stuurslot vergrendeld.
Uitvoeringen met Keyless System
Het stuurslot vergrendelt automa-
tisch als de portieren centraal wor-
den vergrendeld met de afstandsbe-
diening. De bestuurder wordt hierop
geattendeerd door het bericht “HET
STUURSLOT VERGRENDELT BIJ
HET VERGRENDELEN VAN DE
PORTIEREN” dat op het display
van het instrumentenpaneel ver-
schijnt.START-/CONTACT-
SLOT
De sleutel kan in 3 standen worden
gedraaid ( fig. 6):
STOP: motor uit, sleutel uitneem-
baar en stuurslot vergrendeld.
Enkele elektrische installaties (bijv.
het CONNECT) werken.
MAR: contact aan. Instrumenten-
paneel verlicht, stuurslot ontgren-
deld en alle elektrische installaties
werken.
AVV: starten van de motor. Laat
de sleutel los zodra de motor aans-
laat. Als het start-/contactslot
is geforceerd (bijv. bij een
poging tot diefstal) moet
u, voordat u weer met de auto
gaat rijden, de werking van het
slot laten controleren bij een
Lancia-dealer.
Neem altijd de sleutel uit
het contactslot als de auto
wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de
bedieningsknoppen te voorko-
men. Vergeet niet de handrem
aan te trekken en schakel de eer-
ste versnelling in als de auto op
een helling omhoog staat of de
achteruit bij een helling omlaag.
BELANGRIJK Zie bij uitvoeringen
die zijn uitgerust met het herken-
ningssysteem de paragraaf “Het her-
kenningssysteem (Keyless System)”
in dit hoofdstuk.
fig. 6
L0A0021b
Page 30 of 382

26
LANCIA CODE
Voor een nog betere bescherming
tegen diefstalpogingen is de auto uit-
gerust met een elektronische start-
blokkering (Lancia CODE). Het sys-
teem schakelt automatisch in als de
contactsleutel wordt uitgenomen. In
de handgreep van de sleutels bevindt
zich een elektronisch component,
dat bij het starten van de motor een
signaal ontvangt van een speciale
antenne die in het start-/contactslot
is ingebouwd. Dit signaal wordt
omgezet in een gecodeerd signaal en
vervolgens aan de regeleenheid van
de Lancia CODE gezonden, die, als
de code wordt herkend, het starten
van de motor mogelijk maakt. WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel
in stand STOPzet, schakelt de
Lancia CODE de functies van de
elektronische regeleenheid van de
motor uit.
Als u bij het starten van de motor
de sleutel in stand MARdraait, dan
stuurt de regeleenheid van de Lancia
CODE een code naar de regeleen-
heid van de motor die, als de code
wordt herkend, de blokkering van
de functies opheft. De geheime code
wordt door de sleutel verzonden en
heeft meer dan 4 miljard combina-
ties. De code wordt alleen verzonden
als de regeleenheid van het systeem
de code heeft herkend via een in het
start-/contactslot ingebouwde
antenne.
Als de code niet wordt herkend,
gaat op het display van het instru-
mentenpaneel het symbool Ybran-
den en verschijnt het bericht
“DEFECT BEVEILIGINGSSYS-
TEEM VOERTUIG”.
In dat geval raden wij u aan de
sleutel in stand STOPen vervolgens in stand
MARte draaien; als de
motor geblokkeerd blijft, probeer
het dan opnieuw met de andere gele-
verde sleutels. Als de motor nog niet
aanslaat, voer dan zelf een noodstart
uit (zie het hoofdstuk “Noodgeval-
len”) en wendt u daarna tot de
Lancia-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft
een eigen code die in de regeleenheid
van het systeem moet worden opge-
slagen. Voor het opslaan van nieuwe
sleutels ( maximaal acht) moet u
zich tot de Lancia-dealer wenden.
Hierbij moeten alle in uw bezit zijn-
de sleutels, de CODE-card, een iden-
titeitsbewijs en het kentekenbewijs
worden meegenomen.
Page 31 of 382

27
Als tijdens het opslaan
van een nieuwe sleutelco-
de de reeds opgeslagen
sleutelcodes niet opnieuw wor-
den ingevoerd, worden ze uit het
geheugen gewist, zodat eventueel
verloren of gestolen sleutels niet
meer gebruikt kunnen worden
voor het starten van de motor. BELANGRIJK
Als het symbool Y
tijdens het rijden gaat branden:
1) Als het symbool gaat branden en
het bericht “DEFECT BEVEILI-
GINGSSYSTEEM VOERTUIG” ver-
schijnt, dan betekent dit dat het sys-
teem zichzelf controleert (bijv. bij
een vermindering van de spanning).
Zodra de auto stilstaat kan de sys-
teemtest worden uitgevoerd: zet de
motor uit, draai de contactsleutel in
stand STOP en vervolgens weer in
stand MAR: het symbool gaat bran-
den en moet na ongeveer 1 seconde
doven. Als het symbool blijft bran-
den, dan moet de gehele procedure
herhaald worden, waarbij de con-
tactsleutel ten minste 30 seconden in
stand STOP moet blijven. Als het
symbool blijft branden, wendt u dan
tot de Lancia-dealer.
2) Als het symbool blijft branden,
wordt de code niet herkend. In dat
geval raden wij u aan de sleutel in
stand STOP en vervolgens in stand
MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan
opnieuw met de andere geleverde
sleutels. Als de motor nog niet aan-
slaat, voer dan zelf een noodstart uit
(zie het hoofdstuk “Noodgevallen”)
en wendt u tot de Lancia-dealer. DE SLEUTELS
Bij de auto worden twee exempla-
ren van de sleutel A(fig. 7 ) geleverd
met uitklapbare metalen baard met
ingebouwde afstandsbediening voor
het op afstand ver-/ontgrendelen
van de portieren, het openen van het
kofferdeksel en het in-/uitschakelen
van het diefstalalarm.
fig. 7
L0A0022b
Page 33 of 382

29
De codes op de CODE-card moeten
op een veilige plaats worden opge-
borgen, niet in de auto.
Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card altijd bij u
te hebben omdat deze onmisbaar is
voor het uitvoeren van een nood-
start.
Als de auto wordt ver-
kocht, moeten alle sleu-
tels en de CODE-card
overhandigd worden aan de
nieuwe eigenaar. De sleutel is voorzien van
(fig.
9):
– een metalen baard Adie in de
handgreep van de sleutel kan wor-
den opgeborgen;
– knopje Bvoor het uitklappen van
de metalen baard;
– knopje Cvoor het op afstand ont-
grendelen van de portieren en het
gelijktijdig uitschakelen van het
diefstalalarm;
– knopje Dvoor het op afstand ver-
grendelen van de portieren en het
gelijktijdig inschakelen van het
diefstalalarm;
– knopje Evoor het op afstand
openen van het kofferdeksel; – lampje
Fgeeft aan dat de code
naar de ontvanger van het diefstal-
alarm is verzonden.
als u knopje Ceven ingedrukt
houdt (langer dan 2 seconden), wor-
den de ruiten en het opendak geo-
pend om het interieur te ventileren:
het openen stopt als u de knop weer
loslaat.
Op dezelfde manier kan opdracht
worden gegeven om de ruiten en het
opendak te sluiten bij het vergrende-
len van de portieren, door langer
dan 2 seconden knopje Dvoor het
op afstand vergrendelen van de por-
tieren in te drukken, totdat de ruit
en het opendak geheel gesloten zijn.
Het sluiten van de ruiten en het
opendak stopt zodra u knopje D
loslaat.
Als u binnen 1 seconde nogmaals
knopje Dindrukt, wordt het dead
lock-systeem ingeschakeld (zie de
paragraaf “Portieren”).
fig. 9
L0A0024b
Page 51 of 382

47
BELANGRIJKVerwijder de batte-
rij niet uit de CID zolang deze niet
vervangen hoeft te worden.
Als het systeem de CID niet meer
herkent (bijv. als de batterij van de
CID leeg is), kunt u de auto openen
met behulp van de metalen baard in
de CID.
Bij het openen van het portier, treedt
het alarm in werking (indien inge-
schakeld) en gaat de sirene af. Het
alarm schakelt uit als u de startknop
in stand MARdraait.
Bovendien kan de auto gestart wor-
den als de CID in het daarvoor be-
stemde vakje A(fig. 21), voor de ver-
snellingspook wordt geplaatst. In deze
situatie is het vakje de enige plaats
waarin de aanwezigheid van een CID
in het interieur kan worden herkend. Ga voor een noodstart als volgt te
werk:
– plaats de CID in het noodvakje A
( fig. 21)
– trap het koppelingspedaal (uitvoe-
ringen met handgeschakelde versnel-
lingsbak) of het rempedaal (uitvoerin-
gen met automatische versnellingsbak)
in
– draai voor het inschakelen van de
instrumentenpaneelverlichting de
startknop A(fig. 22) in stand MAR
– draai om de motor te starten de
startknop A(fig. 22) in stand AVVen
laat de knop los zodra de motor is
aangeslagen.
Tijdens het rijden blijft de motor
echter draaien, ook als de CID is ver-
wijderd uit de stand “garage”. De CID
moet echter weer in de stand “garage”
worden geplaatst als u de motor de
volgende keer wilt starten.
BELANGRIJK Zorg dat er geen en-
kel voorwerp in het vakje A(fig. 21)
zit voordat u een noodstartprocedure
uitvoert.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de
CID bij u hebt voordat u de auto ver-
laat.STARTKNOP VOOR HET
INSCHAKELEN VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL EN
HET STARTEN VAN DE MOTOR
In plaats van het contactslot is de
auto uitgerust met een startknop A
( fig. 22), waarmee de functies STOP,
MAR en AVV van het contactslot
kunnen worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De startknop kan
gedraaid worden als de CID in de
auto aanwezig is en het koppelings-
pedaal (of het rempedaal bij uitvoe-
ringen met automatische versnel-
lingsbak) wordt ingetrapt.
fig. 22
L0A0223b
Page 52 of 382

48
Motor uitzettenOm de motor uit te zetten moet de
startknop van stand MARin stand
STOP worden gezet: de motor wordt
uitgezet en op het instrumentenpaneel
verschijnt het bericht “HET STUUR
VERGRENDELT BIJ HET VER-
GRENDELEN VAN DE PORTIE-
REN”.
Stuurvergrendeling
Het stuurslot wordt automatisch
vergrendeld als de portieren worden
vergrendeld met de afstandsbediening
en het systeem de volgende omstan-
digheden gelijktijdig heeft gesignal-
eerd:
– motor uitgezet (startknop in stand
STOP)
– koppelingspedaal geheel losgelaten
(rempedaal bij uitvoeringen met au-
tomatische versnellingsbak).
BELANGRIJK Het stuurslot wordt
niet vergrendeld als de portiersloten
automatisch vergrendeld worden met
de noodsleutel in de CID, of automa-
tisch als de CID uit de auto wordt ver-
wijderd.
Stand STOP
In deze stand is de motor uit en het
stuurslot vergrendeld. Enkele elektri-
sche installaties (bijv. het CONNECT)
werken.
Stand MAR
In deze stand is het contact aan, het
instrumentenpaneel verlicht en het
stuurslot ontgrendeld. Enkele elektri-
sche installaties werken.
Stand AVV
In deze stand wordt de motor ge-
start: laat de knop los zodra de motor
aanslaat. De motor kan alleen worden
gestart als de CID in de auto aanwe-
zig is.
BELANGRIJK Iedere keer als met
ingeschakeld instrumentenpaneel en
draaiende motor een portier of het
kofferdeksel wordt gesloten, contro-
leert het systeem of er een CID in het
interieur aanwezig is. Als het systeem
de aanwezigheid van de CID niet
meer signaleert, omdat bijvoorbeeld
de eigenaar van de CID de auto heeft
verlaten en de CID bij zich heeft, ver-
schijnt op het instrumentenpaneel het bericht “ELEKTRONISCHE SLEU-
TEL NIET MEER IN AUTO AAN-
WEZIG - AUTO KAN NIET WOR-
DEN GESTART”. De motor blijft
draaien en het instrumentenpaneel
blijft werken totdat de startknop
A
( fig. 22) in stand STOPwordt ge-
draaid, waarna de auto niet meer ge-
start kan worden zolang geen geldige
CID in het interieur van de auto wordt
herkend.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
CID niet op een plaats wordt opge-
borgen die moeilijk door het herken-
ningssysteem te bereiken is, zoals het
dashboard of de hoedenplank. Bo-
vendien kunnen enkele elektronische
systemen (bijv. mobiele telefoons,
PDA, enz.) de herkenning van de CID
beïnvloeden. Als na het starten op het
instrumentenpaneel het bericht
“ELEKTRONISCHE SLEUTEL
NIET HERKEND” verschijnt, zorg er
dan voor dat de CID in het interieur
is en zich op een plek bevindt die voor
het herkenningssysteem bereikbaar is.
BELANGRIJK Als de CID in de ba-
gageruimte ligt, kan de motor niet wor-
den gestart.
Page 55 of 382

51
FUNCTIE AUTOCLOSE
(AUTOMATISCHE
VERGRENDELING VAN DE
PORTIEREN, HET
KOFFERDEKSEL EN HET
TANKKLEPJE)Het Keyless System zorgt ervoor dat
de sloten van de portieren en het
kofferdeksel automatisch worden ver-
grendeld als de eigenaar de CID bij
zich heeft en zich van de auto verwij-
derd. Als de richtingaanwijzers knip-
peren, zijn de portieren en het koffer-
deksel vergrendeld.
Deze functie kan worden uitgescha-
keld in het instelmenu van het CON-
NECT.
De functie Autoclose wordt in de
volgende gevallen niet ingeschakeld:
– Als u zich van de auto verwijdert en
één of meer portieren of het kofferdek-
sel is/zijn niet goed gesloten, dan wordt
de bestuurder hierop geattendeerd door
het niet gaan knipperen van de rich-
tingaanwijzers.
– Als u zich van de auto verwijdert
en in het interieur of de bagageruimte
van de auto andere CID’s gesignaleerd
zijn of als de startknop niet in stand Als de functie “Auto-
close” wordt ingeschakeld
(automatische inschake-
ling van de centrale portierver-
grendeling), worden het diefstal-
alarm en het dead lock-systeem
niet ingeschakeld en het stuurslot
niet vergrendeld.
STOP
staat (instrumentenpaneel ver-
licht of motor gestart).
– Als er een storing is in het herken-
ningssysteem (Keyless System).
– Als de batterij van de CID leeg is.
– Als de laatste keer dat de motor
gestart is, deze handeling is uitge-
voerd met de CID in de “nood”-stand.
BELANGRIJKE TIPS
– Als na het vergrendelen van de slo-
ten van binnenuit een portier wordt
geopend, worden alle sloten ontgren-
deld.
– Als u de portieren centraal ont-
grendelt door het knopje op de CID in
te drukken, wordt de functie Auto-
close (automatische vergrendeling)
niet ingeschakeld. Om de centrale
vergrendeling in te schakelen, moet
op het betreffende knopje op de CID
worden gedrukt.
– Als de functie Autoclose is inge-
schakeld, controleer dan of u de CID
bij u hebt voordat u de auto verlaat.– De functie Autoclose kan worden
beïnvloed door de aanwezigheid van
elektromagnetische velden; vergren-
del in dat geval de portieren met de
afstandsbediening of gebruik de por-
tiersloten.
BELANGRIJK De functie Autoclose
dient voor het vergrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en het
tankklepje als de eigenaar zich van de
auto verwijdert en de CID bij zich
heeft. Als in dit geval (functie Auto-
close ingeschakeld) brandstof getankt
moet worden, moet het tankklepje
worden ontgrendeld door het knopje
B (fig. 18) op de CID in te drukken.
Page 67 of 382

63
De opgeslagen stand kan alleen wor-
den opgeroepen als deze verschillend
is van de stand waarin de stoel staat
en de snelheid van de auto lager is
dan 10 km/h.
De stoel kan alleen verplaatst wor-
den als de contactsleutel in stand
MAR staat en ongeveer 1 minuut na-
dat de contactsleutel is uitgenomen of
in stand STOPis gezet: gedurende
deze tijd blijft de stand van de bui-
tenspiegels ongewijzigd; als de motor
daarna wordt gestart dan wordt de
stand van de buitenspiegels automa-
tisch ingesteld gelijk met de instelling
van de stoel (zie de paragraaf “Auto-
matische synchronisatie buitenspie-
gels”).
Als na het verstrijken van deze tijd
het oproepen van de opgeslagen in-
stelling nog bezig is, wordt deze fase
in ieder geval voltooid. Als de motor wordt gestart tijdens
het oproepen van de opgeslagen in-
stelling, wordt de beweging van de
stoel geblokkeerd; daarna wordt de
stoel automatisch in de opgeslagen
stand gezet.
BELANGRIJK Als tijdens het op-
roepen van een instelling op één van
de bedienings- of geheugentoetsen
wordt gedrukt, wordt de stoel onmid-
dellijk stilgezet.
“Parkeer”-stand van de buiten-
spiegel aan passagierszijde op-
slaan
Voor een optimaal zicht tijdens het
inparkeren kan, tijdens het inschake-
len van de achteruit, de buitenspiegel
aan passagierszijde in een stand wor-
den gezet die verschillend is van de
stand die normaal tijdens het rijden
gebruikt wordt. Deze stand kan wor-
den opgeslagen. Ga voor het opslaan als volgt te
werk:
– schakel bij stilstaande auto en met
de contactsleutel in stand MARde
achteruit in;
– stel de buitenspiegel aan passa-
gierszijde zodanig af met de be-
treffende bedieningsknoppen (zie de
paragraaf buitenspiegels) dat een op-
timaal zicht wordt verkregen voor het
inparkeren;
– houd ten minste 3 seconden één
van de geheugen-/oproeptoetsen “ 1”,
“ 2 ” of “ 3” ( fig. 43 ) ingedrukt;
– de “parkeer”-stand van de buiten-
spiegel aan passagierszijde wordt sa-
men met de stand van de buitenspie-
gel en de positie van de stoel aan be-
stuurderszijde en de stand van de
spiegel aan passagierszijde tijdens het
rijden, in het geheugen opgeslagen.
Als de stand van de spiegel is opge-
slagen, klinkt er een geluidssignaal.
Page 107 of 382

103
Als de ruitensproeiers worden be-
diend bij ingeschakelde regensensor
(hendel in stand 1), werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna
hervat de regensensor zijn normale
automatische werking.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om de regensensor uit te
schakelen. Als de motor daarna wordt
gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet opnieuw
in, ook niet als de hendel in stand 1is
blijven staan. Hiermee wordt voorko-
men dat bij het starten van de motor
de ruitenwissers onverwachts in-
schakelen, waardoor gevaarlijke si-
tuaties kunnen ontstaan (bijvoorbeeld
tijdens het handmatig reinigen van de
voorruit of door het blokkeren van de
wisserrubbers op de ruit door de
aanwezigheid van ijs, waardoor de rui-
tenwissermotor beschadigd kan wor-
den). Om de regensensor opnieuw in
te schakelen moet u de hendel in stand
0 of 2zetten en vervolgens opnieuw in
stand 1, of de gevoeligheid veranderen
met behulp van draaiknop A(verho-
gen of verlagen). Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt
ten minste één wisslag uitgevoerd, ook
bij een droge ruit. Hiermee wordt
aangegeven dat het systeem weer is
ingeschakeld.
De regensensor bevindt zich achter
de achteruitkijkspiegel in het gebied
dat bestreken wordt door de rui-
tenwissers en staat in contact met de
voorruit. De sensor levert een signaal
aan een elektronische regeleenheid,
die vervolgens de ruitenwissermotor
bedient.
Telkens als de motor wordt gestart
wordt de regensensor automatisch
verwarmd tot ongeveer 40°C, zodat
eventuele condens van het meetop-
pervlak wordt verwijderd en eventuele
ijsvorming wordt voorkomen.
Als u draaiknop
A(fig. 96) draait,
dan wordt de gevoeligheid van de re-
gensensor verhoogd, waardoor de
overgang van stilstaande ruitenwissers
bij een droge ruit, naar de tweede
snelheid (snel continu wissen) sneller
plaatsvindt:
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = hoge gevoeligheid
nnnn = maximale gevoeligheid.
Als tijdens de werking van de regen-
sensor de gevoeligheid verhoogd
wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
Hiermee wordt aangegeven dat de ge-
voeligheid veranderd is.
fig. 96
L0A0205b
Page 167 of 382

163
– bij draaiende motor werkt het
systeem als “extra verwarming”.
Onafhankelijk van de wijze van
werking, wordt na het inschakelen
de verwarming altijd als volgt geac-
tiveerd:
1 - Inschakeling van de ventilator,
gedurende ongeveer 30 seconden,
om de verbrandingskamer te venti-
leren en van zuurstof te voorzien. De
ventilatorsnelheid wordt geleidelijk
verhoogd totdat de gemiddelde snel-
heid is bereikt.
2 - Na ongeveer 30 seconden acti-
veert de regeleenheid van de verwar-
ming de elektrische brandstof-
doseerpomp en wordt de aanjager
ongeveer 3 seconden uitgeschakeld
voor een makkelijke ontsteking van
de brandstof. De brandstof in de
brander wordt door een gloeibougie
ontstoken.
3 - Hierna wordt de verbranding
ongeveer 15 seconden gestabiliseerd
en blijft de ventilator op de gemid-
delde snelheid ingeschakeld. 4
- De daaropvolgende 50 secon-
den brengt de regeleenheid de venti-
lator bijna op de maximale snelheid.
5 - Als de verbranding is gestabili-
seerd, schakelt de regeleenheid van
de verwarming de gloeibougie uit en
wordt de ventilator op de maximale
snelheid gebracht.
6 - Vanaf dit moment wordt de
gloeibougie door het systeem
gebruikt als sensor voor het contro-
leren van de verbranding en de aan-
wezigheid van een vlam.
7 - Onafhankelijk van de wijze van
werking, wordt bij de uitschakelpro-
cedure van de verwarming, de ver-
brandingskamer ongeveer 30 secon-
den geventileerd, om alle roetdeel-
tjes definitief te verwijderen.
BELANGRIJK Als het systeem in
OFF, automatisch of handmatig
wordt bediend, kan het systeem pas
weer worden ingeschakeld (ON) 3
minuten na het uitschakelen van het
systeem. WERKING BIJ UITGEZETTE
MOTOR
Functie “Programmeerbare ver-
warming”
Als deze functie is ingeschakeld,
wordt de koelvloeistof van de motor
en het interieur opgewarmd voordat
de motor wordt gestart, blijft de
recirculatie uitgeschakeld en wordt
de luchtverdeling naar de voorruit
en de vloer ingeschakeld door de
aanjager in te schakelen.
Deze functie wordt door een tijd-
schakelaar geactiveerd, via een
radiosignaal of handmatig.
Het systeem kan in de volgende
omstandigheden op deze wijze wer-
ken:
– interieurtemperatuur lager dan
22°C
– contactsleutel in stand STOPof
uitgenomen
– accu van de auto opgeladen.
Als het systeem op deze wijze
werkt, wordt de verwarming uitge-
schakeld na één van de volgende
omstandigheden: