OPEL ADAM 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2015Pages: 229, PDF Size: 6.87 MB
Page 141 of 229

Rijden en bediening139
Parkeerhulp voor-achter9Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft zes ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
De parkeerhulp voor-achter werkt al‐
tijd samen met de geavanceerde par‐
keerhulp, zie het hoofdstuk Geavan‐
ceerde parkeerhulp verderop.
Parkeerhulpknop en
bedieningslogicaDe parkeerhulp voor-achter en de ge‐
avanceerde parkeerhulp gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van toets D activeert
of deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐
tiveert ook de geavanceerde parkeer‐
hulp, zie de afzonderlijke beschrij‐
ving.
Via de toetslogica bedient u de sys‐
temen als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐ceerde parkeerhulp door lang in‐drukken van de toets.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, activeert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
Page 142 of 229

140Rijden en bediening
■ Als alleen de geavanceerde par‐keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door lang indrukken van de toets.
■ Als een vooruitversnelling of de neutraalstand ingeschakeld is, ac‐
tiveert of deactiveert u door kort in‐ drukken van de toets alleen de par‐
keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveertu door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
Bediening
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets D geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
De parkeerhulp voor kan ook worden
geactiveerd bij een snelheid tot
11 km/u door kort indrukken van de
parkeerhulptoets.
Bij het één keer inschakelen van de toets D binnen een contactcyclus
wordt de parkeerhulp voor bij snelhe‐den van meer dan 11 km/u gedeacti‐
veerd. Bij lagere snelheden wordt
deze weer geactiveerd als de snel‐
heid eerder niet meer dan 25 km/u
was. Als de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, blijft de parkeerhulp
voor gedeactiveerd wanneer de snel‐ heid tot onder 11 km/u daalt.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en
verschijnt Parkeerhulp uit op het Dri‐
ver Information Center.
Bij een snelheid van meer dan
25 km/u wordt het systeem automa‐
tisch gedeactiveerd.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen tegen moge‐ lijk gevaarlijke obstakels achter deauto binnen een bereik tot 1,5 meter
en tot 1,2 meter ervoor. Afhankelijk
van de kant waar de auto dichter bij
een obstakel is, hoort u aan de be‐
treffende zijde akoestische waar‐
schuwingssignalen in de auto. De ge‐
luidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot dat obstakelafneemt. Is de afstand kleiner dan on‐
geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.
Ook verschijnt de afstand tot obsta‐
kels op het Driver Information Center
3 90 of, afhankelijk van de versie, op
het Colour-Info-Display 3 95.
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door ver‐
anderende afstandslijnen op het Dri‐
ver Information Center.
Page 143 of 229

Rijden en bediening141
De afstandsmelding kan worden ge‐
blokkeerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnt de afstandsaanduiding weer.
De afstand tot obstakels wordt ge‐
toond op het Colour-Info-Display door
gekleurde zones vóór of achter de
auto 3 95.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende factoren, knippert de LED in de toets
gedurende 3 seconden alvorens deze
dooft. Het controlelampje r brandt
op de instrumentengroep 3 88 en ver‐
schijnt er een bericht op het Driver In‐
formation Center.
Boordinformatie 3 97.
Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek. Instructies verschijnen op het
Colour-Info-Display ondersteund
door geluidssignalen. De bestuurder
hoeft alleen op te trekken, te remmen
en te schakelen, het sturen gebeurt
automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan al‐ leen bij vooruit rijden worden geacti‐
veerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Page 144 of 229

142Rijden en bediening
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van toets D activeert
of deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐ tiveert ook de geavanceerde parkeer‐ hulp, zie de afzonderlijke beschrijving
verderop.
Via de toetslogica bedient u de sys‐
temen als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐
drukken van de toets.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, activeert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door lang indrukken van de toets.
■ Als de vooruitversnelling of de neu‐
traalstand ingeschakeld is, acti‐ veert of deactiveert u door kort in‐drukken van de toets alleen de par‐ keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveert
u door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
ActiveringBij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van toets klaar voor gebruik D.
Het systeem herkent en herinnert
( 10 meter voor parallelle parkeerplek‐
ken of 6 meter voor haaks gelegen
parkeerplekken) zelfs in de parkeer‐
hulpmodus. Door het lang indrukken
van toets D activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp voor het starten
van het inparkeren.
Het systeem kan alleen worden ge‐ activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐
rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
Page 145 of 229

Rijden en bediening143
WerkingZoekmodus parkeerplekSelecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center door op de toets SET/CLR te
drukken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Driver Information Center ge‐
toond en klinkt er een geluidssignaal.
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het Colour-Info-
Display op het pictogram 6 of 7 te
tikken.
Page 146 of 229

144Rijden en bediening
Als er een plek is gevonden, wordt ditop het Colour-Info-Display getoond
en klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder na het melden van
een beschikbare parkeerplek bij pa‐
rallel gelegen parkeerplekken niet
binnen 10 meter of bij haaks gelegen
parkeerplekken niet binnen 6 meter
stopt, begint het systeem met het
zoeken naar een andere geschikte
parkeerplek.Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen
10 meter of bij haaks gelegen par‐
keerplekken binnen 6 meter na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐ ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan debestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de af‐
stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐
matische besturing niet meer.Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan de passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door gedu‐
rende het zoeken de richtingaanwij‐
zer aan de bestuurderskant in te
schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐
geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
■ algemene tips en waarschuwings‐ berichten,
■ een tip bij een hogere snelheid dan
30 km/u in de zoekmodus naar een
parkeerplek of 8 km/u in de inpar‐ keermodus,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ het verzoek tot het inschakelen van
de achteruit- of de vooruitversnel‐
ling,
■ het verzoek tot optrekken of rem‐ men,
■ voor sommige instructies verschijnt
er een voortgangsbalk op het Dri‐
ver Information Center,
■ het goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal,
■ het annuleren van een inparkeer‐ manoeuvre.
Page 147 of 229

Rijden en bediening145
Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden geblokkeerd door boordinformatie met een hogere pri‐
oriteit. Na het bevestigen van het be‐
richt via de toets SET/CLR op de rich‐
tingaanwijzer verschijnen de instruc‐
ties van de geavanceerde parkeer‐
hulp weer en kunt u het inparkeren
voortzetten.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
■ toets D lang in te drukken,
■ nadat het inparkeren is gelukt,
■ tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te rij‐
den,
■ tijdens het inparkeren sneller dan 8 km/u te rijden,
■ de constatering dat de bestuurder het stuurwiel aanraakt,■ te veel te schakelen: maximaal 8 keer bij parallel inparkeren of 5 keerbij haaks inparkeren,
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt.
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐
dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
■ er een storing in het systeem is; controlelampje r op de instru‐
mentengroep licht op,
■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt,
■ het systeem buiten werking is,
■ een van de bovenstaande redenen
voor deactiveren van toepassing is.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het display. Door het verwij‐
deren van het object wordt het inpar‐
keren hervat. Wordt het niet verwij‐
derd, dan wordt het systeem gedeac‐tiveerd. Druk lang op toets D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Page 148 of 229

146Rijden en bedieningVoorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren goed op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling zou het
systeem beginnen met inparkeren.
Kijk goed of de voorgestelde par‐
keerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐ versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐
teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐
zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐ den gekalibreerd. Voor optimale be‐
geleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van ten minste 10 km, in‐clusief een aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem Het blindehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
Page 149 of 229

Rijden en bediening147
buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt ge‐
bruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide zij‐
den van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ Auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen.
■ Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐lijke instellingen 3 100.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de achterbumper en strekken zich ong.
3 meter naar achteren en naar de zij‐
kanten uit. De zone is ongeveer tus‐
sen de 0,5 meter en 2 meter hoog,
vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Page 150 of 229

148Rijden en bediening
Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐ teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 201.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik alleen loodvrije brandstof dievoldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐ waardig.
De motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10%
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 213. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkop‐pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor rijden op
LPG Vloeibaar gas staat bekend als LPG
(Liquefied Petroleum Gas ofwel vloei‐
baar petroleumgas) of onder de
Franse naam GPL (Gaz de Pétrole
Liquéfié). LPG staat ook bekend als
autogas.