sensor OPEL ADAM 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2015Pages: 229, PDF Size: 6.87 MB
Page 16 of 229
14Kort en bondigWis-/wasinstallatieVoorruitwissersHI=snelLO=langzaamINT=intervalwissen
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF=uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
wissers één slag te laten maken wan‐
neer de voorruitenwisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwisser 3 74, wisserblad
vervangen 3 162.Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Wis-/wasinstallatie voor 3 74,
sproeiervloeistof 3 159.
Page 27 of 229
Sleutels, portieren en ruiten25Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als de ontsteking ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale-vergrendelings‐
toets in het interieur.
Inschakelen
Binnen 5 seconden tweemaal op
toets e van de afstandsbediening.
Diefstalalarmsysteem Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt: ■ portieren, achterklep, motorkap
■ ontsteking
Activering ■ Automatische activering 30 seconden na het vergrendelen
van de auto door één keer op e te
drukken.
■ Rechtstreeks door binnen 5 seconden twee keer op e te druk‐
ken.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Page 30 of 229
28Sleutels, portieren en ruitenBinnenspiegelHandmatige dimfunctie
Zet voor de dimfunctie de hendel aande onderkant van het spiegelhuis
naar voren of naar achteren. De hen‐
del in de middelste stand is de nor‐
male rijstand.
Versies met verlichte sterrenhemel
Wanneer de sterrenhemel verlicht is,
stelt u de hendel naar voren. Sterren‐ hemel 3 109.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers
Plak geen stickers, bijv. tolvignetten
o.i.d., rondom de binnenspiegel op de voorruit. Anders kan de detectiezonevan de sensor in de spiegelbehuizing
worden beperkt.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Wees voorzichtig bij het sluiten
van de ruiten. Ervoor zorgen dat
niets of niemand bekneld raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Behouden stroom uit 3 124.
Page 72 of 229
70OpbergenBeladingsinformatie
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ruimte tegen de rugleuningen leg‐
gen. Controleren of de rugleunin‐
gen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de
zwaarste voorwerpen onderop leg‐
gen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 68.
■ Gebruik de haak op de zijwand rechts van de bagageruimte voor
het ophangen van draagtassen.
Maximale belasting: 5 kg.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte vastzetten om glijden tegen
te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhef‐
boom en de bewegingsvrijheid van
de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het inte‐
rieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.
Page 76 of 229
74Instrumenten en bedieningsorganenWis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI=snelLO=langzaamINT=intervalwissen
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF=uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
wissers één slag te laten maken wan‐
neer de voorruitenwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval=draai het stelwiel
omhooglang interval=draai het stelwiel
omlaagAutomatische wisfunctie met
regensensorINT=Automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de wisfrequentie hoger is dan
20 seconden beweegt de ruitenwis‐ serarm lichtjes naar beneden tot de
uitgangsstand.
Page 77 of 229
Instrumenten en bedieningsorganen75
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omlaaghoge gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt een
paar slagen.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:
bovenste stand=continue werkingonderste stand=onderbroken wer‐
kingmiddenstand=uit
Page 90 of 229
88Instrumenten en bedieningsorganen
Gaat branden met verminderdestuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 125.
Gaat branden met
uitgeschakelde stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden ge‐
kalibreerd, systeemkalibratie 3 133.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 137.
Elektronische stabiliteits‐ regeling en Traction
Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem isbuiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 132, Traction Control 3 131.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 180.
Page 103 of 229
Instrumenten en bedieningsorganen101
U kunt uit de volgende instellingen
kiezen:
■ Talen (Languages)
■ Tijd en datum
■ Radio-instellingen
■ Telefooninstellingen
■ Auto-instellingen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Talen (Languages)
Selectie van de gewenste taal.
Tijd en datum
Zie klok 3 77.
Radio-instellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Telefooninstellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Auto-instellingen ■ Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid : Modifi‐
ceert de cabineluchtstroom van de
klimaatregeling in de automatische
modus.
Airconditioningmodus : Regelt de
status van de koelcompressor bij
het starten van de auto. Laatste in‐
stelling (aanbevolen) of bij het star‐ ten van de auto is altijd AAN of altijd UIT.Autom. Achterruitverwarming : Acti‐
veert de automatische achterruit‐
verwarming.
■ Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐
stellingen.
Wis auto. achter in achteruit :
Activeert of deactiveert automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Dodehoekwaarschuwing : Wijzigt
de instellingen van het blindehoek‐
systeem.
■ Buitenverlichting
Buitenverlichting bij ontgr. :
Activeert of deactiveert de instap‐
verlichting.
Duur tijdens uitstappen :
Page 105 of 229
Instrumenten en bedieningsorganen103
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Tijd- en datuminstellingen
Zie klok 3 77.
Radio-instellingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Verbindingsinstelllingen
Zie de infotainment-handleiding voor
nadere informatie.
Voertuiginstellingen ■ Klimaat & luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Modificeert de cabineluchtstroom van de klimaatregeling in de auto‐
matische modus.
Airco-modus : Regelt de status van
de koelcompressor bij het starten
van de auto. Laatste instelling (aan‐ bevolen) of bij het starten van deauto is altijd AAN of altijd UIT.
Automatische achterruitontwase‐
ming : Activeert de automatische
achterruitverwarming.■ Comfort & gemak
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Aanpassing door bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐
stellingen.
Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Aanrijding / detectie
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Waarschuwing dode hoek : Wijzigt
de instellingen van het blindehoek‐
systeem.
■ Verlichting
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Voertuiglocalisatielampen : Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.■ Elektrische portiervergr.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de au‐
tomatische portiervergrendelings‐ functie na inschakelen van het con‐ tact.
Anti buitensluiten bij niet
vergrendelde deur : Activeert of
deactiveert de portiervergrende‐
lingsfunctie wanneer een portier
openstaat.
Vertraagd portierslot : Activeert of
deactiveert de vertraagde portier‐
vergrendelingsfunctie. Deze menu‐
optie wordt weergegeven met Anti
buitensluiten bij niet vergrendelde
deur gedeactiveerd: Centrale ver‐
grendeling 3 21.
■ Instellingen vergr., ontgr.
Verklikkerlampje ontgrendelen op
afstand : Activeert of deactiveert het
alarmknipperlichtsignaal bij het ont‐
grendelen.
Portierontgrendeling op afstand :
Wijzigt de configuratie om alleen
het bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Page 108 of 229
106Verlichting
De huidige status van de automati‐
sche verlichting wordt weergegeven
op het Driver Information Center.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8. Controlelamp 8 3 89.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 107.
Automatische
koplampinschakeling Na het inschakelen van de functie Au‐
tomatische verlichting bij een draai‐
ende motor gaan de koplampen bij
weinig licht in de omgeving branden.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
TunneldetectieBij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.