sensor OPEL ADAM 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2018.5Pages: 255, PDF Size: 7.41 MB
Page 109 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen107instellingen en de automatische
aircomodus.
Autom. achterruitontwaseming :
De achterruitverwarming wordt
automatisch geactiveerd.
● Bots-/detectiesystemen
Waarschuwing frontale botsing :
De frontaanrijdingswaarschu‐ wing wordt geactiveerd of
gedeactiveerd.
Automatische botsvoorberei‐
ding : Activeert of deactiveert de
automatische remwerking van de auto in geval van dreigend aanrij‐
dingsgevaar. Het volgende kan
worden geselecteerd: het
systeem neemt de remregeling
over, waarschuwt alleen door
middel van geluidssignalen of
wordt volledig gedeactiveerd.
Botswaarschuwingssysteem :
Verandert de instellingen van de
frontaanrijdingswaarschuwing.
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulp. Activering kan worden geselecteerd met of
zonder de aanhangerkoppeling bevestigd."Vrij rijden"-aankondiging : Acti‐
veert of deactiveert de herinne‐
ring om weg te rijden wanneer de adaptieve cruisecontrol de auto
op zijn plaats houdt.
Waarschuwing dode hoek : Acti‐
veert of deactiveert het dode‐ hoeksysteem.
● Comfort en gemak
Auto geheugen opvragen :
Verandert de instellingen voor
het oproepen van de opgeslagen instellingen voor de elektrische
stoelverstelling.
Bestuurdersstoel m.
gemakkelijke uitstap : Activeert of
deactiveert de uitstaphulp van de
elektrische stoelverstelling.
Volume geluidssignaal : Veran‐
dert het volume van geluidssig‐
nalen.
Aanpassing door bestuurder :
Activeert of deactiveert persoon‐
lijke instellingen.
Wissers met regensensor : Acti‐
veert of deactiveert automatisch wissen met regensensor.Automatisch wissen bij achteruit :
Activeert of deactiveert automa‐ tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.
● Verlichting
Buitenverlichting bij
ontgrendelen : Activeert of deac‐
tiveert de instapverlichting.
Uitstapverlichting : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting
en wijzigt de duur ervan.
Links- of rechtsrijdend verkeer :
Schakelt om tussen verlichting
voor links- of rechtsrijdend
verkeer.
Adaptief rijlicht (AFL) : Verandert
de instellingen van de functies
voor de led-koplampen.
● Elektrische portiersloten
Geen vergrendeling bij open
deur : Activeert of deactiveert de
portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Automatische portiervergrende‐
ling : Activeert of deactiveert de
Page 117 of 255

Verlichting115De huidige status van de automati‐
sche verlichting verschijnt op het
Driver Information Center.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8.
Controlelampje 8 3 94.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 116.
Automatische
koplampinschakeling
Na het inschakelen van de functie
Automatische verlichting bij een
draaiende motor gaan de koplampen
bij weinig licht in de omgeving bran‐
den.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐ keld.Groot licht
Om van dimlicht naar groot licht om teschakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Page 137 of 255

Rijden en bediening135Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bv. aan een verkeers‐ licht of in een file.
Op auto's met handgeschakelde
versnellingsbak wordt de motor auto‐
matisch gestart zodra de koppeling
wordt ingetrapt.
Op auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak wordt de motor auto‐
matisch gestart zodra het rempedaal
wordt losgelaten.
Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het Stop/Start-systeem is uitgescha‐
keld op hellingen van 12% of steiler.
Page 145 of 255

Rijden en bediening143WegrijdenHet rempedaal intrappen en dekeuzehendel op D/M of R zetten. Als
D wordt geselecteerd, staat de
versnellingsbak in de automatische
modus en is de eerste versnelling
ingeschakeld. Bij het selecteren van
R wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na inschakeling van een versnel‐
ling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Auto stoppen
Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren. Inscha‐
kelen van de handgeschakelde
modus is alleen mogelijk terwijl de
motor draait of tijdens een Autostop.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.Parkeren
De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Schakel daarom altijd de parkeerrem
in aan wanneer u het contact uitscha‐ kelt. Als de parkeerrem niet is inge‐
schakeld, knippert P in het versnel‐
lingsbakdisplay en kan de sleutel niet uit het contactslot worden verwijderd.
P stopt met knipperen in het versnel‐
lingsbakdisplay zodra de parkeerrem
iets is ingeschakeld.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel.
Bandenspanningscontrolesys‐
teem
Om te beginnen met het koppelen
van de sensoren van het banden‐
spanningscontrolesysteem moet u de
keuzehendel 5 seconden lang in stand N houden. P brandt in het
Page 146 of 255

144Rijden en bedieningversnellingsbakdisplay om aan te
geven dat kan worden gestart met het
koppelen van de sensoren.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 195.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
Boordinformatie 3 102.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de
versnellingsbak naar de handgescha‐ kelde modus in en schakelt navenant.Aanduiding versnelling
Het symbool R, met een cijfer
ernaast, verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen
verschijnt alleen in de handgescha‐
kelde modus.
Elektronischerijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐ tuur door het motortoerental te
verhogen.
● Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen reke‐
ning met de rijomstandigheden,
bijv. bij het rijden met een zware
lading of bij het oprijden van
hellingen.Kickdown
Bij het geheel intrappen van het
gaspedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een lagere versnelling.
Storing
Om schade aan de geautomatiseerde versnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐
lingstemperaturen automatisch in.
Bij een storing brandt controlelampje
g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Boordinformatie 3 102.
Er kan slechts beperkt of niet verder worden gereden, afhankelijk van de
storing.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Page 156 of 255

154Rijden en bedieningParkeerhulp achter9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐ kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met
geluids- en visuele signalen.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Activering
Wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt, is het systeem automa‐
tisch klaar voor gebruik.
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor potentieel
gevaarlijke obstakels achter de auto
op een afstand kleiner dan 1,5 m. De
akoestische signalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot de
obstakels afneemt. Is de afstand klei‐ ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven met
veranderlijke afstandslijnen op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display 3 95 of, afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display 3 100.Deactivering
Het systeem schakelt automatisch uit
wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig uitschakelen is ook moge‐
lijk door op r te drukken.
In beide gevallen dooft de led in de
knop.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege veel geluid buiten of andere storende
factoren, knippert de led in de knop
3 seconden lang alvorens deze dooft.
Het controlelampje r brandt op de
Page 157 of 255

Rijden en bediening155instrumentengroep 3 92 en verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt u met
akoestische signalen en displaymel‐
dingen.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in zowel achter- als
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
De parkeerhulp voor-achter werkt
altijd samen met de geavanceerde
parkeerhulp, zie het hoofdstuk
"Geavanceerde parkeerhulp"
verderop.
Parkeerhulpknop D en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor-achter en de
geavanceerde parkeerhulp gebrui‐
ken beide dezelfde toets voor active‐
ren en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving.
Page 160 of 255

158Rijden en bedieningGeavanceerde parkeerhulp9Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
fileparkeer- of insteekplek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 95 of, afhanke‐
lijk van de versie, op het Colour-Info-
Display 3 100, ondersteund door
akoestische signalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van D activeert of
deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van D (ca.
1 seconde) activeert of deactiveert
ook de geavanceerde parkeerhulp,
zie de afzonderlijke beschrijving hier‐
onder.
Door D in te drukken bedient u de
systemen via de knoppen en wel als volgt:
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, deactiveert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
● Als alleen de parkeerhulp voor- achter actief is, activeert u de
geavanceerde parkeerhulp door de toets lang in te drukken.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de zoekmodus
parkeerplek is, activeert kort
drukken de parkeerhulp voor- achter.
● Als alleen geavanceerde parkeerhulp actief is en het
systeem in de inparkeermodus
is, deactiveert kort drukken de
geavanceerde parkeerhulp.
Page 164 of 255

162Rijden en bedieningStoring
Er verschijnt een bericht wanneer:
● er een storing in het systeem zit
● u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt
● het systeem buiten werking is
● een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐
sing is
Als er tijdens het inparkeren een
obstakel wordt herkend, dan
verschijnt Stop op het display. Door
het verwijderen van het object wordt
het inparkeren hervat. Wordt het niet
verwijderd, dan wordt het systeem
gedeactiveerd. Druk lang op D om
het systeem naar een nieuwe
parkeerplek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen
Page 165 of 255

Rijden en bediening163van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de
parkeerhulp bij het uitschuiven van
het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
De eerste keer dat u de achteruit‐
versnelling inschakelt detecteert de
parkeerhulp het draagsysteem
achterzijde en klinkt er een akoes‐
tisch signaal. Druk kort op r of
D om de parkeerhulp te deactive‐
ren.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.Dodehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐ eel in elke buitenspiegel bij het detec‐teren die in de binnen- en buitenspie‐ gels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dode hoek een voertuig
detecteert, licht er zowel bij auto's die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.