OPEL ADAM 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2018Pages: 251, PDF Size: 7.35 MB
Page 141 of 251

Rijden en bediening139Geautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe, allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door
het hydraulisch systeem wordt
veroorzaakt.Versnellingsbakdisplay
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N geeft neutraal aan.
Motor starten
Trap voor het starten van de motor
het rempedaal in als de versnellings‐
bak niet op N staat.
Versnellingsbak schakelt bij het star‐
ten automatisch N in. Dit gebeurt
mogelijk met enige vertraging.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden
gestart.
Stop-startsysteem
Autostop
Als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Page 142 of 251

140Rijden en bedieningEen Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor
opnieuw te starten.
Het opnieuw starten van de motor
wordt aangeduid door de naald van
de stationaire toerentalstand in de
toerenteller.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of steiler.
Stop-startsysteem 3 134.Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
Let op
Houd de keuzehendel niet in een
tussengelegen stand. Bij het niet
geheel inschakelen van een versnel‐ ling kan er een storing ontstaan en
verschijnt mogelijk foutcode 81 op
het Driver Information Center.
Zet de keuzehendel weer in de
middelste stand. Na korte tijd
verschijnt N op het Driver Informa‐
tion Center en werkt het systeem
weer normaal.
Boordinformatie 3 102.N:neutrale standD/
M:wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. Het versnellingsbak‐
display toont D of M met de
geselecteerde versnelling<:opschakelen in handgescha‐
kelde modus]:terugschakelen in handge‐
schakelde modusR:achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Als de keuzehendel van R naar links
wordt verplaatst, wordt D direct inge‐
schakeld.
Als de keuzehendel van D naar <
of ] wordt verplaatst, wordt de hand‐
geschakelde modus M geselecteerd
en schakelt de versnellingsbak.
Page 143 of 251

Rijden en bediening141WegrijdenHet rempedaal intrappen en dekeuzehendel op D/M of R zetten. Als
D wordt geselecteerd, staat de
versnellingsbak in de automatische
modus en is de eerste versnelling
ingeschakeld. Bij het selecteren van
R wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na het inschakelen van een
versnelling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Auto stoppen
Bij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren. Inscha‐
kelen van de handgeschakelde
modus is alleen mogelijk terwijl de
motor draait of tijdens een Autostop.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.Parkeren
De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft ingeschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Trek daarom altijd de handrem aan
wanneer u het contact uitschakelt. Als
de handrem niet is aangetrokken,
knippert P in het versnellingsbakdis‐
play en kan de sleutel niet uit het
contactslot worden verwijderd. P
stopt met knipperen in het versnel‐
lingsbakdisplay zodra de handrem
enigszins wordt aangetrokken.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer op bewegingen van de keuzehendel.
Bandenspanningscontrolesys‐
teem
Om het koppelen van de sensoren
van het bandenspanningscontrole‐
systeem te starten, moet de keuze‐
hendel verplaatst en vijf seconden in
stand N worden gehouden. P brandt
Page 144 of 251

142Rijden en bedieningin het versnellingsbakdisplay om aan
te geven dat het koppelen van de
sensoren kan worden gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 193.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center. Boordinformatie
3 102.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Als in de automatische modus + of -
wordt geselecteerd, switcht de
versnellingsbak naar de handgescha‐
kelde modus in en schakelt navenant.Aanduiding versnelling
Het symbool R, met een cijfer
ernaast, verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt geadviseerd.
Aanduiding om te schakelen
verschijnt alleen in de handgescha‐
kelde modus.
Elektronische
rijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te
verhogen.
● Het aanpassingprogramma houdt bij het overschakelen reke‐ning met de rijomstandigheden,
bijv. bij het rijden met een zware
lading of bij het oprijden van
hellingen.Kickdown
Bij het geheel intrappen van het
gaspedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een
lagere versnelling.
Storing
Om schade aan de geautomatiseerde versnellingsbak te voorkomen, grijpt
de koppeling bij zeer hoge koppe‐ lingstemperaturen automatisch in.
Bij een storing brandt controlelamp
g . Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center. Boordinformatie 3 102.
Er kan slechts beperkt of niet verder worden gereden, afhankelijk van destoring.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Page 145 of 251

Rijden en bediening143Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 91.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 92.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Page 146 of 251

144Rijden en bedieningHandremHandbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het
rempedaal in.
Controlelamp R 3 91.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht
(noodstop).
Blijf het rempedaal voor het maken van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende
2 seconden ingeschakeld. De
remmen worden automatisch losge‐
zet zodra de auto optrekt of de vast‐
houdtijd van twee seconden is
verstreken.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Page 147 of 251

Rijden en bediening145Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Deactivering
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
Bij het deactiveren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft ESC actief.
U kunt TC weer activeren door
nogmaals op b te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Page 148 of 251

146Rijden en bedieningDe TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver
Information Center. Het systeem is
buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 92.
Deactivering
U kunt ESC en TC deactiveren: ● houd b gedurende minimaal vijf
seconden ingedrukt: ESC en TC
worden beide gedeactiveerd: t
licht op en er verschijnen status‐
berichten op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 149 of 251

Rijden en bediening147
●Druk alleen voor deactiveren van
het Traction Control-systeem
even op b: TC werkt niet maar
ESC blijft werken. Bij het deacti‐
veren van TC verschijnt er een
statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESC de stabiliteitsdrempel bereikt,
activeert het systeem ESC opnieuw
voor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd. Er verschijnt er een
statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center en t dooft wanneer TC en
ESC opnieuw worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver
Information Center. Het systeem is
buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus
De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer
comfort.Activering
Druk bij een draaiende motor op B.
Het systeem werkt vanuit stationair
draaien tot 35 km/u en in de achter‐
uitversnelling. Bij hogere snelheden
schakelt het systeem over op de
reguliere modus. Na het activeren
ervan werkt de stadsmodus automa‐
tisch bij een snelheid van minder dan 35 km/u.
Een brandende LED in de stadsmo‐
dus geeft aan dat het systeem actief
is.
Ook verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Page 150 of 251

148Rijden en bedieningDe stadsmodus blijft actief tijdens eenAutostop, maar werkt alleen waan‐
neer de motor draait.
Stop-startsysteem 3 134.
Deactivering
Druk op B; de LED in de toets dooft
en er verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.
Elke keer bij het starten van de motor
wordt de stadsmodus gedeactiveerd.
Storing
In geval van een systeemstoring licht c op en verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 102.
Systeemkalibratie
Als de controlelampjes c en b tege‐
lijkertijd oplichten, moet de stuurbe‐
krachtiging worden gekalibreerd. Dit
kan bijv. nodig zijn na het verdraaien
van het stuurwiel met één slag met
uitgeschakeld contact. Schakel het
contact in dit geval in en draai het
stuurwiel één keer geheel naar beide kanten door.
Roep de hulp van een werkplaats in
als de controlelampjes c en b na het
kalibreren niet doven.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.