OPEL AMPERA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: AMPERA, Model: OPEL AMPERA 2015Pages: 213, PDF Size: 5.25 MB
Page 101 of 213

Klimaatregeling99
Selecteer als volgt een klimaatmo‐
dus:
1. Druk op CLIMATE op het instru‐
mentenpaneel.
2. Druk op het aanraakscherm op de
betreffende klimaatmodusknop.
De klimaatmodus licht op.
Klimaatmodi
MIN a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden uitgeschakeld. Zo lang
als V niet geselecteerd is, hebben
de instellingen voor de klimaatrege‐
ling wellicht geen merkbare gevolgen
voor de elektrische actieradius en het
brandstofverbruik van de auto.
In de MIN a -modus is het verklik‐
kerlichtje AUTO uit. Bij de optie
AUTO in de modus Min a verandert
de modus in ECO a of MAX a .
In de modus MIN a kan de aircon‐
ditioning bij het afkoelen van de hoog‐ spanningsaccu automatisch inscha‐
kelen. De klimaatregeling kan koude
lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te
voorkomen dat er koude lucht in hetinterieur wordt geblazen, schakelt u
de ventilatorregeling uit en selecteert
u de ventilatiemodus en de handma‐
tige recirculatiemodus. Sluit de venti‐
latieopeningen.
Na het activeren van automatisch
ontwasemen in de modus MIN a
kunnen bij een hoge vochtigheids‐
graad de airco en de elektrische ver‐
warming inschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 86.
Bij de optie V kan ook de airco wer‐
ken.
ECO a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden zodanig geregeld dat
het comfort en het brandstofverbruik
in balans zijn.
Zo lang als V niet is geselecteerd,
neemt de elektrische actieradius of
het brandstofverbruik van de auto
minder af dan in de modus MAX a ,
maar is het comfort bescheiden.MAX a-modus
De functies airco en elektrische ver‐ warming worden zodanig geregeld
dat het comfort op basis van de ge‐
selecteerde temperatuurinstelling op‐
timaal is. In deze modus neemt de elektrische actieradius of het brand‐
stofverbruik af op basis van de ver‐
eiste hoeveelheid energie voor de
beste comfortniveaus.
Vermogensmeter
klimaatregeling
Bij het wijzigen van de klimaatmodus
toont de vermogensmeter van de kli‐
maatregeling de gevolgen van de ver‐ anderingen voor het energieverbruik.
Hoe hoger de waarde, hoe meer
energie er wordt gebruikt.
Page 102 of 213

100Klimaatregeling
Statuslampje airco / verwarming
De statuslamp airco / verwarming ver‐
schijnt als de airco of de elektrische
verwarming wordt gebruikt.
Airco / elektrische verwarming
Als ontwasemen gewenst is, kunnen
de airco en de elektrische verwar‐
ming in de modi ECO a of MAX
a tegelijk aan zijn.
In de modus MIN a brandt de sta‐
tuslamp airco en/of verwarming soms na het inschakelen van de functie Au‐tomatisch ontwasemen en een hoge
luchtvochtigheid.
Persoonlijke instellingen 3 86.
De airconditioning kan ook werken bij
de optie V, ongeacht de klimaatmo‐
dus.
Automatische bediening
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, de luchttoevoer‐ modus en de recirculatie zodanig dat
de auto tot op de geselecteerde tem‐
peratuur wordt verwarmd of afge‐
koeld.
Het is ook mogelijk om drie ventila‐
torsnelheden in de Persoonlijke in‐
stellingen te programmeren.
Persoonlijke instellingen 3 86.
De controlelamp AUTO brandt als het
systeem volautomatisch werkt. Bij het bijstellen van de luchttoevoermodus,
de ventilatorsnelheid of de recircula‐
tie dooft de controlelmap AUTO en
verschijnen de geselecteerde instel‐
lingen.Voor automatische bediening:
1. AUTO indrukken.
Page 103 of 213

Klimaatregeling101
2. Stel de temperatuur in op de ge‐wenste waarde. Een begininstel‐
ling van 23 °C wordt aanbevolen.
Temperatuurregeling
Druk op R of S om de temperatuur
hoger of lager te zetten.
Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge
vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem over‐schakelen op toevoer van buitenlucht
en de airco of de verwarming inscha‐ kelen. Het ventilatortoerental kan
worden verhoogd om beslaan te
voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug
naar de eerdere stand.
Persoonlijke instellingen 3 86.
Handbediening
Aanjagerregeling
Druk op de ventilatortoetsen x op het
instrumentenpaneel of op de ventila‐
tortoets op het aanraakscherm om de ventilator langzamer of sneller te la‐
ten werken.
De ingestelde ventilatorsnelheid ver‐
schijnt. Druk op AUTO om terug naar
automatische bediening te gaan.
Druk meerdere keren op de ventilato‐
ruitschakeltoets om de ventilator of
de klimaatregeling uit te schakelen.
Bij het handmatig uitschakelen van
de ventilator in de modus ECO a of
MAX a schakelt het display auto‐
matisch over op de modus MIN a .
Bij het weer inschakelen van de ven‐ tilator door het handmatig sneller la‐ ten draaien van de ventilator of de
toets AUTO schakelt de klimaatmo‐
dus terug op de modus ECO a of
MAX a .
Page 104 of 213

102Klimaatregeling
Knop luchttoevoermodus
Druk op CLIMATE op het instrumen‐
tenpaneel om het aanraakscherm kli‐
maatregeling te selecteren.
Druk op de toets luchttoevoermodus
op het aanraakscherm om de richting van de luchtstroom te veranderen. De
toets van de geselecteerde luchttoe‐
voermodus brandt. Bij het indrukken
van een van de luchttoevoertoetsen werkt de automatische luchttoevoer
niet meer en kan de richting van de
luchtstroom handmatig worden gere‐
geld. Druk op AUTO om terug naar
automatische bediening te gaan.
Selecteer een van de onderstaande
opties om de huidige modus te wijzi‐
gen:
M : naar hoofdhoogte via verstelbare
luchtroosters
L : naar hoofdhoogte en naar de voe‐
tenruimte
K : naar de voetenruimte
9 : naar de voorruit en de voorste zij‐
ruiten
V : lucht stroomt naar de voorruit. De
voorruit wordt sneller ontwasemd of
ontdooid.Bij de optie V wordt de automatische
bediening gedeactiveerd en brandt
het lampje in de toets AUTO niet.
Selecteer V nogmaals om naar de
eerdere klimaatinstellingen terug te gaan.
Bij de optie V in de modus MIN a
of ECO a kan de airconditioning of
de elektrische verwarming gaan wer‐ ken en heeft dit merkbare gevolgen
voor de elektrische actieradius en het
brandstofverbruik van de auto.
Auto recirculatie9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Page 105 of 213

Klimaatregeling103
Druk op AUTO 4 om het systeem
zelf de luchttoevoermodus voor het
beste comfort, rendement en ontwa‐
semen te laten kiezen. Lucht wordt
gerecirculeerd of er wordt buitenlucht
in de auto aangetrokken. De toets op het aanraakscherm brandt.
Handmatige recirculatie
Druk op 4 om lucht in de auto te la‐
ten recirculeren, druk nogmaals om
buitenlucht te selecteren. Bij deze op‐ tie licht de toets op het aanraak‐scherm op ter aanduiding dat er lucht wordt gerecirculeerd. Zo wordt delucht in de auto snel gekoeld en wordt
het binnendringen van buitenlucht of
luchtjes voorkomen.
Via 4 schakelt u de automatische
recirculatie uit. Druk op AUTO of
AUTO 4 om terug naar automati‐
sche bediening te gaan, eventueel werkt de recirculatie automatisch.
De handmatige recirculatiemodus werkt niet als ontdooien of ontwase‐
men geselecteerd is.
Automatisch verwarmde stoel
bestuurder
Druk op CLIMATE op het instrumen‐
tenpaneel.
Druk op ß AUTO op het aanraak‐
scherm. De kleur van de toets veran‐
dert ter bevestiging van de instelling
in groen. Door het inschakelen van
het contact activeert deze functie de
functie Automatisch verwarmde stoel
bestuurder automatisch tot het niveau
Page 106 of 213

104Klimaatregeling
dat bij de temperatuur van het interi‐
eur past. De controlelampjes naast het stoelverwarmingssymbool op het
instrumentenbord geven de verwar‐
mingsstand aan. Schakel Automa‐
tisch verwarmde stoel bestuurder uit
met de knop op het aanraakscherm of
de knoppen voor de handmatige
stoelverwarming op het instrumen‐ tenbord.
Verwarmde stoelen 3 40.
Handmatig verwarmde stoelen
Druk bij ingeschakeld contact op ß
om de stoelverwarming van de be‐
treffende stoel in te schakelen.
De knoppen zijn ondergebracht op
het instrumentenpaneel.
Verwarmde stoelen 3 40.
Verwarmbare achterruit
Om in te schakelen toets Ü indruk‐
ken.
Verwarmbare achterruit 3 36.
Verwarmde buitenspiegel 3 32.
Motoronderst. verwarming aangesl.
Werkt door op # op de handzender
te drukken.
De klimaatregeling schakelt stan‐
daard over op een goede verwar‐
mings- of koelmodus en de achter‐
ruitverwarming schakelt bij lage bui‐ tentemperaturen in.
Motoronderst. verwarming aangesl.
3 20.
Page 107 of 213

Klimaatregeling105
CompressorDe auto heeft een elektrische airco‐
compressor. Hierdoor kan de airco
steeds werken en/of de hoogspan‐
ningsaccu steeds worden gekoeld
zonder dat de motor draait.Luchtroosters
U opent het rooster door het stelwiel
naar 7 te draaien. Draai aan het
stelwiel op het luchtrooster om de
hoeveelheid uitstromende lucht aan te passen.
Richt de luchtstroom door de lamellen
te kantelen en te zwenken.
U sluit het rooster door het stelwiel
naar 8 te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 108 of 213

106KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.
Page 109 of 213

Rijden en bediening107Rijden en bedieningRijtips......................................... 107
Starten en bediening .................108
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig . 112
Uitlaatgassen ............................. 116
Elektrische aandrijving ...............116
Remmen .................................... 118
Rijregelsystemen .......................121
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 124
Opladen ..................................... 134
Brandstof ................................... 147
Trekken ...................................... 149Rijtips
Economisch rijden Gebruik het volgende advies als hulp
voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius.
Ondanks deze nuttige tips kan de ac‐
tieradius van een elektrisch voertuig
bij lagere temperaturen als gevolg
van een hoger energieverbruik klei‐
ner zijn.
Rijstijl
Vermijd onnodig snel optrekken en
afremmen.
De elektrische actieradius is maxi‐
maal bij 80 km/u en lager. Bij hogere
snelheden is het energieverbruik ho‐
ger en kan de elektrische actieradius
aanzienlijk afnemen.
Gebruik waar mogelijk cruise control.
Rol niet uit in de stand N. Bij het uit‐
rollen en remmen in D of L wint de
auto energie terug.Rendementsmeter in de
instrumentengroep
Houd de bal groen en in het midden
van de meter.
Onzuinig accelereren blijkt als de bal
geel wordt en zich boven het midden
van de meter beweegt.
Agressief remmen blijkt als de bal
geel wordt en zich onder het midden
van de meter beweegt.
Rij- en versnellingsmodus selecteren
Gebruik zoveel mogelijk de normale
rijmodus.
In de SPORT-modus accelereert de
auto sneller dan in de normale mo‐
dus, maar werkt het wellicht minder
efficiënt.
Schakel vóór het klimmen op steile
hellingen in bergachtige gebieden al
de bergmodus in. Schakel de berg‐
modus altijd vóór het klimmen in. In
de bergmodus nemen de elektrische
actieradius en het vermogen af, maar
deze modus is noodzakelijk voor
snelheden van meer dan 100 km/u bij
het nemen van hellingen van 5 % of
meer.
Page 110 of 213

108Rijden en bediening
Gebruik de Hold-modus op een rit
waarbij de elektrische energie geheel
of deels wordt verbruikt. Gebruik de
Hold-modus met name op de snel‐
weg of bij hoge snelheden voor een
optimale balans tussen de elektrische actieradius en een laag brandstofver‐
bruik.
Gebruik L in intensief stadsverkeer of
bij het afdalen. In de stand L hoeft u
het rempedaal minder in te trappen
en kunt u de auto gecontroleerd en
zuinig langzaam laten rijden.
Auto opladen / onderhouden
Opladen
Laat de auto op het stopcontact aan‐
gesloten, ook na het volledig opladen, om de accu voor de volgende rit op
temperatuur te houden. Dit is met
name bij extreem hoge of lage tem‐
peraturen van belang.
Onderhoud
Houd de banden altijd op de juiste
spanning en zorg dat de auto goed
uitgelijnd is.Bij extra veel bagage rijdt de auto
minder zuinig en neemt de actiera‐
dius af. Vervoer bij voorkeur niet meer
dan nodig is.
Overweeg bij spaarzaam brandstof‐
gebruik om de brandstof maar voor
eenderde gevuld te laten. Bij onnodig veel brandstof rijdt de auto minder
zuinig en neemt de actieradius af.
Schakel elektrische accessoires niet
onnodig in. Bij gebruik van vermogen voor andere functies dan de aandrij‐ving neemt de elektrische actieradius
van de auto af.
Controle over de auto
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
De auto hoeft niet te worden ingere‐
den.
Aan/Uit-knop
De auto start elektronisch met een
drukknop. Het lamp in de toets m
knippert als het bestuurdersportier
open is en het contact niet aan is. Uit‐
eindelijk gaat het knipperlicht na een
bepaalde tijd uit. Het lampje in de