stop start OPEL AMPERA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: AMPERA, Model: OPEL AMPERA 2015Pages: 213, PDF Size: 5.25 MB
Page 115 of 213

Rijden en bediening113Verlengingsmodus
actieradius Als de auto aan het eind van de ac‐
tieradius is, schakelt deze over op de
verlengingsmodus actieradius. In
deze secundaire modus wordt de elektriciteit opgewekt door de brand‐
stofmotor. Door deze secundaire
elektrische energiebron neemt de ac‐ tieradius van de auto toe. De auto
blijft in de verlengingsmodus actiera‐
dius rijden totdat u de auto weer aan‐ sluit op een stopcontact om de hoog‐
spanningsaccu weer op te laden en
de elektrische modus weer te hervat‐ ten.
De hoogspanningsaccu blijft iets ver‐
mogen leveren en samenwerken met
de motor voor eventuele vereiste
piekprestaties, zoals bij het nemen
van een steile helling of bij zeer snel
accelereren. De accu wordt niet op‐
geladen en de elektrische actieradius wordt niet door de motor hersteld.
Bij een storing in de hoogspannings‐
accu in de elektrische modus en in de
verlengingsmodus actieradius kan demotor draaien zonder af te slaan om
de benodigde elektriciteit op te wek‐
ken. De storingsindicatielamp brandt.
Storingsindicatielamp 3 76.
Rijmodi In de elektrische of de verlengings‐
modus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk.
Druk steeds op RIJMODUS wanneer
de gewenste rijmodus in het Driver
Information Center (DIC) wordt ge‐
markeerd.
Na 3 seconden wordt de nieuwe rij‐modus actief.
Bij de volgende start wordt de auto
weer in de modus Normaal gezet.
Onder bepaalde omstandigheden zijn
sommige rijmodi wellicht niet beschik‐ baar. De niet beschikbare modus
wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en
kan niet worden geselecteerd.
In de modus Sport, Berg of
Stilhouden kan de modus niet blijken
te werken en gaat de auto terug naar
Normaal . De controlelamp gaat uit en
er verschijnt een DIC-bericht.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.
Page 119 of 213

Rijden en bediening1179Waarschuwing
Uitstappen is gevaarlijk als de
schakelhendel niet goed op P
staat en de handrem niet stevig
aangetrokken is. De auto kan in
beweging komen.
Stap niet uit als het aandrijvings‐ systeem nog werkt, de auto kan
plotseling in beweging komen. U
of anderen kunt/kunnen letsel op‐
lopen. Trek altijd de handrem aan
en zet de schakelhendel op P om
te voorkomen dat de auto in be‐
weging komt, zelfs als u op een ef‐ fen ondergrond staat.
Zet de schakelhendel voor het starten
van het aandrijvingssysteem goed in
P . De auto is uitgevoerd met een
schakelblokkering voor de elektrische aandrijving. Trap eerst het rempedaal
geheel in en druk daarna op de knop
op de schakelhendel voordat u bij in‐
geschakeld contact uit P schakelt. Als
u niet uit P kunt schakelen, duwt u
minder hard op de schakelhendel en
drukt u deze daarna bij nog steeds in‐
getrapt rempedaal helemaal op P.
Druk daarna op de knop op de scha‐
kelhendel en schakel een andere ver‐ snelling in.
Let op
Raadpleeg een werkplaats wanneer
het inschakelen van de stand P
voortdurend problemen oplevert.
Let op
De schakelblokkering werkt altijd,
behalve wanneer de 12 V-accu ge‐
heel of bijna ontladen is.
Probeer de 12 V-accu op te laden of
starthulp te gebruiken.
Starthulp gebruiken 3 183.
R (achteruit): gebruik deze versnel‐
ling voor achteruitrijden.Voorzichtig
Bij inschakelen van R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel R alleen in als de auto ge‐
stopt is.
N (neutraalstand): in deze stand is het
aandrijfsysteem niet met de wielen
verbonden.
D (rijden): deze stand is voor regulier
rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst.
Als u meer vermogen nodig hebt om
in te halen en de snelheid:
■ minder dan 56 km/u is, trapt u het gaspedaal ong. voor de helft in.
■ ong. 56 km/u of meer is, trapt u het
gaspedaal geheel in.Voorzichtig
Als de auto langzaam lijkt op te
trekken of bij het verder intrappen
van het gaspedaal niet reageert,
rijd dan niet door, omdat de elek‐
trische aandrijving beschadigd
kan raken.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.
L (laag): in deze stand rijdt de auto
langzamer zonder de remmen te ge‐
bruiken. Gebruik L op zeer steile heu‐
vels, in diepe sneeuw, in modder of bij
veelvuldig stoppen en optrekken.
Page 136 of 213

134Rijden en bediening9Waarschuwing
Als de camerasensor door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als de koplampen niet schoon of goed
gericht zijn, of als de voorruit vuil
of beschadigd is, detecteert het
systeem wellicht de rijstroken niet.
In deze situaties voorkomt het
Lane Departure Warning-systeem wellicht geen botsing. Houd de
koplampen schoon en goed ge‐
richt en de voorruit schoon.
Berichten Lane Departure
Warning-systeem Eventueel kunnen er op het Driver In‐
formation Center (DIC) berichten met informatie over het Lane Departure
Warning-systeem verschijnen.
Opladen
Deze paragraaf licht het opladen van
de hoogspanningsaccu van de auto
toe. Laat de auto niet langdurig op
plekken met externe temperaturen
staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten.
Bij temperaturen van minder dan
-25 °C moet de auto op het stopcon‐
tact aangesloten blijven om goed te
kunnen werken en opdat de hoog‐
spanningsaccu zo lang mogelijk mee‐ gaat.
Bij temperaturen van minder dan
0 °C of meer dan 32 °C raden wij ech‐
ter aan de auto op het stopcontact
aan te sluiten.
Door het oplaadsysteem kunnen er ventilatoren en pompen gaan werken waardoor er bij het uitschakelen ge‐
luiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektrische
apparatuur klikkende geluiden ma‐
ken.
Als de oplaadkabel in de auto steekt,
kunt u niet rijden.Programmeerbare laadmodi
Druk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Er zijn drie modi voor programmeer‐
baar opladen.
Druk vanuit het statusscherm oplaad‐ modus op Selecteer laadmodus .
Selecteer een optie:
■ Onmiddellijk bij aansluiting
■ Vertraagd op basis van starttijd
■ Vertraagd op basis van
elektr.tarieven en starttijd
Status oplaadmodus
Onmiddellijk:
Page 137 of 213

Rijden en bediening135
De auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Vertraagd (starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op de geprogram‐
meerde vertrektijd voor de huidige
dag van de week. Het opladen begint
op de begintijd en is op de vertrektijd
alleen voltooid als er na het aanslui‐
ten van de oplaadkabel voldoende tijd
is.
Vertraagd (tarief en starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op het stroomta‐
riefschema, het voorkeursstroomta‐
rief en de geprogrammeerde vertrek‐
tijd voor de huidige dag van de week.
De auto laadt gedurende de nacht‐
stroomtijden zodanig op dat de accu
op de vertrektijd volledig opgeladen is. Vraag voor deze modus bij uw
elektriciteitsleverancier om informatie
over de stroomtarieven op het op‐
laadpunt.
Vertrektijd invoeren
Druk op het scherm Status ver‐
traagde oplaadmodus op Bewerken
om de vertrektijd voor elke dag van de week te wijzigen.
1. Druk op de dag op deze te wijzi‐ gen.
2. Druk op + of − om de uren en mi‐
nuten te wijzigen.
3. Druk op Terug om wijzigingen op
te slaan en terug naar het vorige
menu te gaan.
Oplaadniveau selecteren Het oplaadniveau kan op het Colour-
Info-Display worden geselecteerd.
Druk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Page 143 of 213

Rijden en bediening141
Opladen starten1. Zorg dat de auto geparkeerd en uitgeschakeld is.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.
3. Open de achterklep, til de vloer‐ bedekking op en haak deze met
de lus aan het zijpaneel vast.
Haal de oplaadkabel eruit.
Trek aan de hendel van de op‐
laadkabel om deze uit de clip van
de hendel te halen. Til de oplaad‐
kabel omhoog en trek deze ach‐
terwaarts uit de auto. De auto‐
stekker is opgeborgen zoals ge‐
toond.
4. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact. Controleer of de lam‐pen voor de status van de oplaad‐
kabel beide groen zijn.
Selecteer zoals bovenstaand be‐
schreven het juiste oplaadniveau
met het scherm Selecteer
voorkeur voor laadniveau op het
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact on‐
bekend is, gebruik dan alleen het
laagste oplaadniveau totdat de ca‐
paciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische cir‐
cuit of het stopcontact te boven
Page 160 of 213

158Verzorging van de auto
Wanneer de motor ten minste
1 minuut niet heeft gedraaid, is het
maximale vloeistofpeil bovenaan het
reservoirhuis. Wanneer de motor
draait, moet het vloeistofpeil binnen het juiste bereik tussen de merkjes
MIN en MAX staan. Laat het hydrau‐
lische systeem op lekkage inspecte‐
ren als dat niet het geval is.
Controleer na werkzaamheden aan
het hydraulische remsysteem of het
oliepeil bij een draaiende motor op
het juiste peil tussen de merkjes MIN
en MAX staat.
Gebruik uitsluitend hoogwaardige,
voor de auto goedgekeurde remvloei‐ stof. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Remvloeistof 3 192.
Accu9 Gevaar
Alleen een geschoolde onder‐
houdsmonteur met de juiste ken‐
nis en gereedschappen mag de
hoogspanningsaccu inspecteren,
testen of vervangen.
Raadpleeg een werkplaats als de
hoogspanningsaccu onderhoud
vergt.
Deze auto heeft een hoogspannings‐
accu en een standaard 12 V-accu.
Na een botsing kan het sensorsys‐
teem het hoogspanningssysteem af‐
sluiten. In dit geval wordt de hoog‐
spanningsaccu ontkoppeld en start
de auto niet. Er verschijnt een onder‐ houdsmelding op het Driver Informa‐
tion Centre (DIC). Bied de auto bij eenwerkplaats aan voor onderhoud voor‐
dat u deze weer gebruikt.
Als eer een airbag geactiveerd is
3 203.
Voor minder direct zonlicht op uw
auto en een langere levensduur van
de hoogspanningsaccu is er een dek‐ zeil bij uw Opel Partner verkrijgbaar.
Uw Opel Ampera dealer kan u vertel‐ len hoe u de hoogspanningsaccu
kunt recyclen.
Laat de auto op het stopcontact aan‐
gesloten, ook na het volledig opladen,
om de hoogspanningsaccu voor de
volgende rit op temperatuur te hou‐
den. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang.
Vermeld het vervangingsnummer op
het label van de originele accu als u
een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De
auto heeft een Absorbed Glass Mat
(AGM) 12 V -accu. Bij het gebruik van
een standaard 12 V-accu gaat de 12 V-accu minder lang mee. Let op:
bij het gebruik van een 12 V-accuo‐
plaadapparaat op de 12 V -AGM-accu
heeft het oplaadapparaat wellicht een
Page 165 of 213

Verzorging van de auto163Elektrisch systeem
Hoogspanningsapparaten
en bedrading9 Waarschuwing
Blootstelling aan hoogspanning
kan elektrische schokken, brand‐
wonden en zelfs de dood tot ge‐
volg hebben. Laat uitsluitend spe‐
ciaal opgeleide monteurs aan de
hoogspanningscomponenten in
de auto werken.
Hoogspanningscomponenten zijn
voorzien van labels. U mag deze
componenten niet uitbouwen,
openen, uiteen nemen of modifi‐
ceren. Hoogspanningskabels of -
bedrading heeft een oranje man‐
tel. U mag hoogspanningskabels
of -bedrading niet doormeten, ma‐ nipuleren, doorknippen of modifi‐
ceren.
Overbelasting elektrisch
systeem
De auto heeft zekeringen en stroom‐ kringonderbrekers ter bescherming
tegen overbelasting van het elektri‐
sche systeem.
Bij een elektrische overbelasting
opent en sluit de stroomkringonder‐
breker en beschermt deze het circuit totdat de belasting weer normaal is of het probleem verholpen is. Hierdoor
neemt de kans op overbelasting van de stroomkring en brand als gevolg
van elektrische problemen aanzienlijk
af.
Zekeringen en stroomkringonderbre‐
kers beschermen de volgende onder‐ delen in de auto:
■ Koplampkabelbomen
■ Motor voorruitenwissermotor
■ Elektrisch bediende ruiten en an‐ dere elektrische accessoires
Vervang een doorgebrande zekering
door een nieuw exemplaar met de‐
zelfde maat en capaciteit. Als u bij
een probleem onderweg een zeke‐ring moet vervangen, kunt u een an‐ dere aanwezige zekering met de‐
zelfde capaciteit gebruiken. Kies een
functie van de auto die tijdelijk niet
nodig is en vervang de geleende ze‐
kering zo snel mogelijk.
Koplampkabelbomen Bij een elektrische overbelasting kande verlichting aan en uit gaan en in
sommige situaties uitblijven. Laat in
dat geval de koplampkabelbomen on‐ middellijk door een werkplaats in‐
specteren.
Voorruitwissers
Bij oververhitting van de ruitenwisser‐
motor als gevolg van zware sneeuw‐
val of ijsvorming stoppen de vooruit‐
enwissers totdat de motor is afge‐
koeld en wordt de ruitenwisserknop
uitgeschakeld. Na het wegnemen van
de blokkering start de ruitenwisser‐
motor opnieuw als u de knop in de
gewenste modus zet.
Hoewel de stroomkring tegen elektri‐
sche overbelasting en overbelasting
als gevolg van zware sneeuwval of
Page 177 of 213

Verzorging van de auto175
Als A oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 202.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op Driver In‐
formation Center bij te werken. Hierbij
kan A oplichten.
Als A bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit voortijdig duiden op een te lage ban‐
denspanning. Bandenspanning con‐
troleren. Schakel het contact uit wan‐ neer de bandenspanning moet wor‐
den verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐
ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp A ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐
bineerd met het controlelampje ban‐
denspanning te laag. Als het systeem een defect detecteert, knippert A on‐
geveer 1 minuut en blijft dan onon‐derbroken branden. Voor de duur van
de storing wordt deze reeks bij elke
keer opnieuw starten doorlopen.
Wanneer de storingslamp A brandt,
is het systeem wellicht niet naar be‐
horen in staat om een te lage ban‐
denspanning te detecteren of te sig‐
naleren. Er kunnen diverse redenen
zijn voor storingen in het banden‐
spanningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere
banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd de controlelamp A van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, opdat het
bandenspanningscontrolesysteem
ook met de vervangende of andere
banden en wielen goed werkt.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met een druksensor. Het ban‐ denspanningscontrolesysteem werkt
niet op deze wielen. De controlelamp A brandt. Voor de overige drie wielen
blijft het systeem werken.Een volwaardig reservewiel is uitge‐
rust met een druksensor. Het sys‐
teem herkent het nieuwe wiel onder‐
weg automatisch.Voorzichtig
Gebruik van in de handel verkrijg‐
bare vloeibare bandenreparatie‐
sets kan de werking van het sys‐
teem nadelig beïnvloeden. Ge‐
bruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 202 en selecteer de betreffende in‐
stelling op de pagina
Bandenbelasting in het menu Instel‐
lingen op het Driver Information Cen‐
ter 3 81.
Page 212 of 213

210
Voertuiggewicht .........................200
Voertuigidentificatienummer ......194
Voertuig starten en stoppen .......110
Voordat u wegrijdt ........................ 16
Voorligger gedetecteerd ...............80
Voorruit ......................................... 33
Voorstoelen .................................. 38
W
Waarschuwingslampen ................70
Waarschuwing voetgangersveiligheid .........14, 67
Werkzaamheden uitvoeren .......152
Winterbanden ............................ 173
Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis-/wasinstallatie voorruit ..........67
Wisserblad vervangen ...............159
Z
Zekeringen ................................. 164
Zekeringenkast in bagageruimte 171
Zekeringenkast in motorruimte ..165
Zekeringenkast instrumentenpaneel ...............168
Zitrijen achterin ............................. 61
Zonnekleppen .............................. 36
Zwangerschap, gebruik van veiligheidsgordels .....................43
Zijdelings airbagsysteem .............49
Zijrichtingaanwijzers ..................161