Control OPEL ASTRA J 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2016Pages: 345, PDF Size: 10.37 MB
Page 272 of 345

270Verzorging van de autoDraairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een bandenspan‐
ningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.Bandenspanning 3 316.
De bandenspanningsinformatiestic‐
ker in de linker of rechter voorportier‐ opening vermeldt de originele ban‐
denmaat en de bijbehorende banden‐
spanningswaarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:1. Bepaal de carrosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 303.
3. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 316.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Page 273 of 345

Verzorging van de auto271Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) controleert vanaf een
bepaalde snelheid eenmaal per mi‐
nuut de bandenspanning van alle vier
de banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig op het Driver Information
Center (DIC).
U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai aan het stelwiel om het ban‐
denspanningscontrolesysteem te se‐
lecteren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u aan een bericht waarbij de desbetreffende
band knippert op het DIC.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur
van de band.
Page 274 of 345

272Verzorging van de auto
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 119.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 316.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het DIC bij
te werken. Hierbij kan w oplichten.
Als
w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Bandenspanning
controleren.
Boordinformatie 3 128.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met spanningssensoren. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten ge‐
bruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare fre‐quenties gebruiken, kan dit de wer‐
king van het bandenspanningscon‐
trolesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren:
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor: ver‐
vang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 316 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu Bandbelasting op
het Driver Information Center (DIC) 3 121. Deze instelling is de referen‐
tiewaarde voor waarschuwingen over de bandenspanning.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen als de auto stilstaat en de
handrem aangetrokken is. Bij auto's
met automatische versnellingsbak
moet de keuzehendel op P staan.
Page 276 of 345

274Verzorging van de auto10. Ga verder met het achterwielrechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 8.
11. Ga verder met het achterwiel aan de linkerzijde en herhaal de pro‐
cedure in stap 8. De claxon piept
twee keer ter aanduiding dat de
sensoridentificatiecode aan de
achterband aan de linkerzijde is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de TPMS-
sensoren afgesloten is.
12. Schakel het contact uit.
13. Breng alle vier de banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandenspanning.
14. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 121.
Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. Bandenspannings‐
waarden op het etiket bandenspan‐
ningsinformatie en het overzicht ban‐
denspanningswaarden gelden voorkoude banden, d.w.z. bij 20 °C. Bij
elke 10 °C meer neemt de spanning met zo'n 10 kPa toe. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het DIC ziet, is de werkelijke banden‐ spanning. Bij een afgekoelde band is
deze waarde iets lager, maar is de
band niet lek.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van de banden op één as onderling niet
meer dan 2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐
van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig om‐
wisselen met de achterbanden. De
draairichting van de wielen moet de‐
zelfde als voorheen zijn.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Page 280 of 345

278Verzorging van de auto
10.Zet de wipschakelaar van de com‐
pressor op I. De band wordt nu
met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3 316 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐
digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop boven
op de manometer.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven.
Hierdoor wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) stoppen en de ban‐
denspanning controleren. Hier‐
voor de luchtslang van de com‐
pressor rechtstreeks op bandven‐
tiel en compressor schroeven.
Page 284 of 345

282Verzorging van de autohendel totdat het wiel vrij van de
grond is.
Sports tourer, krikvariant 2 3 267:
Zet de krik op de vereiste hoogte.
Plaats deze zodanig onder het
krikpunt dat deze niet kan los‐
schieten.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel tot‐
dat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 283.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruislings aan‐ halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 140 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening
over het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
Installeer de middendop op de
lichtmetalen velgen.
11. Breng bij versies met dorpelplaten
de krikpuntafdekking aan.
12. Berg het vervangen wiel 3 283,
het autogereedschap 3 267 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielmoeren 3 62 op.
13. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig mo‐ gelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk la‐
ten vervangen of repareren.
Page 295 of 345

Verzorging van de auto293PanoramadakVoor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
enz.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of
poetsmiddelen op het panoramadak
aanbrengen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ zelfde middelen worden behandeldals de carrosserie.
Lakschade Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.Bodemplaat
Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐ schermende waslaag laten controle‐
ren.
LPG-systeem9 Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Voor lakwerk en bij gebruik van een
droogcabine bij een temperatuur bo‐
ven 60 °C moet de LPG-tank worden
verwijderd.
Breng geen wijzigingen in het LPG-
systeem aan.
TrekhaakKogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achterzijde Reinig minstens eenmaal per jaar het
draagsysteem achterzijde met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Wanneer u het draagsysteem achter‐ zijde niet regelmatig gebruikt, moet u
het vooral in de winter af en toe be‐
dienen.
Ventilatieklep
Reinig het afschermsysteem in de
voorbumper om een goede werking
te behouden.
Page 339 of 345

Klantinformatie337Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals ra‐ diogestuurde afstandsbedieningen
voor het vergrendelen/ontgrendelen
van de deuren en starten en zenders
in de auto voor het openen van gara‐ gedeuren. RFID-technologie in Opel-
voertuigen gebruikt geen persoonlijke
informatie, houdt ze niet bij of koppelt deze niet aan andere Opel-systemen
die persoonlijke informatie bevatten.
Page 340 of 345

338TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............296, 300
Aanduidingen op banden ..........269
Aangeslagen lampenglazen ......153
Aanhangerstabilisatie ................232
Aanhanger trekken ....................228
Aansteker .................................. 108
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 234
Accu ........................................... 239
Achterlichten .............................. 251
Achterruitverwarming ................... 36
Achteruitkijkcamera ...................214
Achteruitrijlichten .......................153
Actieve hoofdsteunen ..................40
Actieve noodrem......................... 203
Adaptief rijlicht (AFL) .........148, 245
Adaptieve cruise control .....121, 192
Adaptive Forward Lighting .........120
Afmetingen auto ........................314
Afslagverlichting ......................... 148
Airbag deactiveren ....................... 54
Airbag-deactivering .................... 115
Airbag en gordelspanners .........115
Airbagsysteem ............................. 52
Airconditioning ........................... 158
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 166
Alarmknipperlichten ...................151Algemene informatie .................. 228
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 168
Andere auto slepen ...................290
Antiblokkeersysteem .................180
Antiblokkeersysteem (ABS) .......117
Armsteun ..................................... 48
Armsteun met opbergruimte ........64
Asbakken ................................... 108
Autogegevens ............................ 300
Automatische antiverblinding ......33
Automatische verlichting ............ 145
Automatische versnellingsbak ...176
Automatisch vergrendelen ...........25
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 289
Auto stallen ................................. 234
B Bagageruimte ........................ 26, 83
Bagageruimte-afdekking .............88
Banden- en velgmaat veranderen ............................. 275
Bandenreparatieset ...................276
Bandenspanning .......................270
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ................................ 119, 271
Bandenspanningswaarden ........316
Batterijspanning .........................131
Bedieningsorganen ....................102
Page 341 of 345

339Bekerhouders .............................. 62
Bekleding .................................... 294
Beladingsinformatie .....................99
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 188
Beveiliging van de auto ................29
Binnenspiegels ............................. 33
Binnenverlichting .......................154
Blindehoeksysteem ....................212
Bolle vorm .................................... 31
Boordgereedschap .....................267
Boordinformatie .........................128
Brandstof .................................... 221
Brandstofkeuzeschakelaar ........110
Brandstofmeter .......................... 110
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 227
Brandstof voor benzinemotoren 221
Brandstof voor dieselmotoren ...221
Brandstof voor rijden op LPG .....221
Buitenspiegels .............................. 31
Buitentemperatuur .....................105
C
Car Pass ...................................... 22
Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................. 15, 103
Code ........................................... 128
Conformiteitsverklaring ...............331
Contactslotstanden ....................169
Controlelampen ..................109, 112Controle over de auto ................168
Controles .................................... 235
Cruise control ....................120, 188
D Dagrijlicht ................................... 147
Dagteller .................................... 109
Dak ............................................... 37
Dakbelasting ................................. 99
Dakdrager .................................... 98
Diefstalalarmsysteem ..................29
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 241
Dimlicht of grootlicht ...................144
Draagsysteem achterzijde ............66
Driepuntsgordel ........................... 50
Driver Information Center ...........121
E EHBO ........................................... 97
Elektrisch bediende ruiten ...........34
Elektrische aansluitingen ...........107
Elektrische handrem ...........116, 181
Elektrische handrem defect ........117
Elektrische stoelverstelling ..........46
Elektrische verstelling ..................31
Elektrisch systeem...................... 261
Elektronische hulpsystemen bij het rijden ................................. 183
Elektronische rijprogramma's ....178Elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem ...118
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 184
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ............118
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............160
Erkenning van software ..............334
Event Data Recorders (EDR) .....336
F
Fietsendrager ............................... 66
Flex-Fix-systeem .......................... 66
FlexOrganizer .............................. 92
Frontaal airbagsysteem ...............52
Frontaanrijdingswaarschuwing ...199
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................130
Gereedschap ............................. 267
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................96
Gloeilamp vervangen ................242
Gordels ......................................... 49
Gordelverklikker ......................... 115
Gordijnairbagsysteem .................. 54
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display ...................125