OPEL ASTRA K 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: ASTRA K, Model: OPEL ASTRA K 2016Pages: 281, PDF Size: 7.84 MB
Page 131 of 281

Verlichting129Lichtsignaal in combinatie met groot‐
lichtassistentie
Als u een lichtsignaal geeft door een keer aan de richtingaanwijzerhendel te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie niet gedeactiveerd wanneer het
grootlicht uit is.
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie gedeactiveerd wanneer het
grootlicht aan is.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.
Koplampen bij rijden in het
buitenland
3 125.Storing in LED-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het LED-koplichtsysteem opmerkt,
selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐ tion Centre.
Alarmknipperlichten Om in te schakelen ¨ indrukken.
De illustraties tonen verschillende
versies.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking tre‐ den.
Page 132 of 281

130VerlichtingRichtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Page 133 of 281

Verlichting131Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten,
bijv. wanneer een fietsdrager is ge‐
plaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van onderstaande ver‐ lichting kan in de stand AUTO worden
afgesteld wanneer de lichtsensor
merkt dat het donker is, of in de stand
8 of 9.
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Page 134 of 281

132VerlichtingDraai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:w:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aandruk op v:uit
Achterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 135 of 281

Verlichting133Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de interieurverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐
grendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto ge‐
makkelijker te kunnen vinden.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 17.Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● alle schakelaars
● Bestuurdersinformatiecentrum
● portiervakverlichting
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat branden
wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting
● grondverlichtingWorden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt alleen wanneer het donker is. De in‐
terieurverlichting wordt geactiveerd
wanneer u in deze periode het be‐
stuurdersportier opent.
Padverlichting
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
Page 136 of 281

134Verlichting3. Open het bestuurdersportier.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op accu Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de dy‐
namo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 137 of 281

Klimaatregeling135KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............135
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................135
Airconditioning ......................... 136
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 138
Hulpverwarming ......................143
Luchtroosters ............................. 143
Verstelbare luchtroosters ........143
Vaste luchtroosters ..................144
Onderhoud ................................. 144
Luchtinlaat ............................... 144
Pollenfilter ................................ 144
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 145
Service .................................... 145Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling l, M en K
● luchtdebiet Z
● ontwasemen en ontdooien V
Achterruitverwarming Ü 3 39.
Temperatuur
rood bereik:warmblauw bereik:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
Page 138 of 281

136KlimaatregelingOntwasemen en ontdooien
●Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Airconditioning
Behalve de bedieningselementen
voor het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functies via het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
A/C:Koeling4:Luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 39, Stoel‐
verwarming ß 3 50, Geventileerde
stoelen A 3 51, Verwarmd stuurwiel
A 3 79.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens
vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Page 139 of 281

Klimaatregeling137Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan een Autostop
verhinderen.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de led in de knop.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de voorruit aan de buitenkant aandampt,moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdelingsschakelaar M in‐
drukken.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Page 140 of 281

138KlimaatregelingRuiten ontwasemen en
ontdooien V
●
Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor
loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op l wordt
gedrukt of totdat de aanjager uitge‐
schakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de aan‐
jager ingeschakeld is en de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 152.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur bestuurderskant
● luchtverdeling l M K
● luchtdebiet Z
● temperatuur passagierskant voorin
● systeem aan of uit ON/OFF
● koeling A/C
● automatische modus AUTO
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4