ESP OPEL ASTRA K 2018.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.75, Model line: ASTRA K, Model: OPEL ASTRA K 2018.75Pages: 333, PDF Size: 9.56 MB
Page 127 of 333

Instrumenten en bedieningsorganen125Buitentemperatuur
Weergave van huidige buitentempe‐
ratuur.
AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue- peil. Het percentage geeft de reste‐
rende levensduur aan van de AdBlue.
Ook wordt aangegeven of het peil
voldoende of te laag is.
Eco-informatiemenu, @
● Grootste verbruikers
● Zuinigheidstrend
● Eco-index
Op het Uplevel-display verschijnen
de pagina's Grootste verbruikers,
Zuinigheidstrend en Eco-index in het menu Rit-/brandstofinformatie; selec‐
teer Info.
Grootverbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers
verschijnt in aflopende volgorde. De
mogelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven.In bepaalde omstandigheden acti‐
veert de motor de achterruitverwar‐
ming automatisch om de motor
zwaarder te belasten. In dat geval
wordt de achterruitverwarming
aangeduid als een van de grootste
verbruikers, zonder dat de bestuurder deze heeft geactiveerd.
Zuinig rijden
Toont de ontwikkeling van het gemid‐
delde verbruik over een afstand van
50 km. Gevulde segmenten geven
het verbruik weer in stappen van 5 km en laten het effect van de omge‐ ving of het rijgedrag op het brandstof‐
verbruik zien.
Eco-index
Het gemiddelde brandstofverbruik
wordt weergegeven op een zuinig‐
heidsschaal. Pas omwille van een
zuinig verbruik de rijstijl zodanig aan
dat de indicator binnen de groene
zone blijft. Hoe dichter de indicator de
rode zone nadert, hoe hoger het
brandstofverbruik. Tegelijkertijd
wordt de gemiddelde verbruiks‐
waarde weergegeven.
Afhankelijk van de autoversie toont de Eco-index waarden voor dagteller‐
pagina A/1 of de actuele rijcyclus. In
het laatste geval wordt de volgende
keer dat u het contact inschakelt de
indicator gereset.
Menu Audio
In het menu Audio kunt u naar muziek zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het Infotainment.
Menu Telefoon In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.
Page 157 of 333

Klimaatregeling155Ontwasemen en ontdooien
●Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur
● luchtverdeling l, M en K
● luchtdebiet Z
● ontwasemen en ontdooien V
A/C:koeling4:luchtrecirculatieÜ:achterruitverwarming
Achterruitverwarming Ü 3 44.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
Verwarmde stoelen ß 3 56.
Geventileerde stoelen A 3 56.
Verwarmd stuurwiel A 3 96.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Page 173 of 333

Rijden en bediening171systeem zal de motor automatisch
blijven ronddraaien tot deze start. Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐
bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Rempedaal niet ingetrapt (geau‐ tomatiseerde versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het contact
blijft ingeschakeld.
De motor schakelt automatisch in als
aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan, of wanneer de bestuurder
opnieuw start.Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder vermelde voorwaarden
voldaan is.
Uitschakelen
Schakel het Stop/Start-systeem
handmatig uit door op D te drukken.
Bij uitschakeling gaat het ledje in de
knop branden.
Page 175 of 333

Rijden en bediening173● Het bestuurdersportier is geslo‐ten of de veiligheidsgordel van debestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en verkeert in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het remvacuüm is voldoende.
● Vanaf de laatste herstart moeten
ongeveer 10 seconden verstre‐
ken zijn voor een nieuwe Auto‐
stop.
● De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Het Stop/Start-systeem wordt
gedeactiveerd op hellingen van 12%
of meer.Bepaalde instellingen van het airco‐ systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 155.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 166.
Ontlaadbeveiliging accu
Voor betrouwbare herstarts van de
motor zijn er verschillende ontlaadbe‐ veiligingen van de accu opgenomen
in het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarming of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodus
gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
herstart-versies beschikbaar. Zie de
motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 302.
Conventionele herstart
Trap op het koppelingspedaal om de
motor te herstarten. Bij motoren met
een late herstart is dit alleen mogelijk
zonder op het rempedaal te trappen.
Late herstart
Bij alle benzinemotoren en de diesel‐
motoren B16DTU en B16DTR is
naast een conventionele herstart ook een late herstart mogelijk. Een late
herstart is alleen actief op hellingen
tot 5%.
● Trap op het rempedaal.
● Trap op het koppelingspedaal.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.
Page 213 of 333

Rijden en bediening211WerkingIndien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt de actieve noodrem in
vooruitversnellingen boven wandel‐
tempo tot 85 km/u.
Met radarsensor werkt de actieve
noodrem in vooruitversnellingen
boven wandeltempo bij alle snelhe‐
den.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing met frontcame‐
rasysteem niet is gedeactiveerd door
op V op het stuurwiel te drukken
3 207of, met radarsensor, dat deze
niet is gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen 3 131.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperende remassistentie
● intelligente remassistentie (alleen bij radarsensor)
Anticiperend remsysteem Bij het naderen van een voorliggermet een zodanige snelheid dat een
aanrijding waarschijnlijk is, zet hetanticiperend remsysteem een lichte
remactie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt het systeem tot een snel‐ heid van 80 km/u.
Automatisch noodstopsysteem
Na activering van het anticiperend
remsysteem en net voor het moment
van aanrijding oefent deze functie
automatisch een beperkte remkracht
uit om de snelheid te verlagen of een botsing te voorkomen. Afhankelijk
van de situatie kan de auto automa‐
tisch iets of krachtig afremmen.
Dergelijk anticiperend remmen is
alleen mogelijk als het systeem een
voorligger waarneemt, aangegeven
door het voorliggerlampje A 3 207.
Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt het systeem tot een snel‐ heid van 60 km/u.
Bij snelheden lager dan 40 km/u kan
het systeem met volle kracht
remmen.Het automatische noodstopsysteem
remt de auto mogelijk tot stilstand af
om een mogelijke botsing te helpen voorkomen. Als dit gebeurt, schakelt
het automatische noodstopsysteem
mogelijk de elektrische handrem in
om de auto staande te houden. Druk
om de elektrische parkeerrem te
lossen op de knop of trap het gaspe‐
daal krachtig in.9 Waarschuwing
Het automatisch noodstopsys‐
teem is een noodfunctie ter voor‐
bereiding op een botsing en is niet ontworpen om botsingen te voor‐
komen. Vertrouw voor het afrem‐
men van de auto niet op het
systeem. Het automatische nood‐
stopsysteem remt niet buiten zijn
actieve snelheidsbereik en
reageert alleen op gedetecteerde
voertuigen.
Page 241 of 333

Rijden en bediening239Koppel de aansluitdoos los en klap
hem omlaag. Verwijder de dop van de
opening voor de kogelstang en berg
de dop op.
Controleren spanning kogelstang
● De rode markering op de draai‐ knop moet naar de groene
markering op de kogelstang
wijzen.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Zo niet, dan moet de kogelstang vóór
plaatsing op spanning worden
gebracht:
● Ontgrendel de kogelstang door de sleutel naar stand c te
draaien.
● Trek de draaiknop uit en draai deze zo ver mogelijk naar rechts.
Plaatsing van de kogelstang
Plaats de gespannen kogelstang in
de opening en druk de stang krachtig
omhoog totdat deze hoorbaar vast‐
klikt.
De draaiknop schiet terug naar zijn oorspronkelijke stand en rust recht‐
streeks op de kogelstang.
Page 287 of 333

Verzorging van de auto285
4.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐ rugleuningen.
Beschadigd normaal wiel
opbergen in de bagageruimte,
Sports Tourer
In de reservewielkuip kunnen alletoegestane velgmaten worden opge‐
borgen. Zet het wiel als volgt vast:
1. Verwijder de wieldop met het merkembleem door vanaf de
binnenkant te drukken.
2. Plaats het wiel met de buitenkant naar onderen in de wielkuip.
3.Zet het beschadigde wiel vast met
de vleugelmoer.
4. De vloerplaat kan, afhankelijk van
de bandenmaat, op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Compact reservewielVoorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 277.
Page 292 of 333

290Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringendegevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van de auto staat blootaan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die
lakschade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐
soires op de buitenkant van de auto
zoals een dakdragersysteem verwij‐
deren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende,
bijtende of agressieve middelen of
ijskrabbers gebruiken en ze niet
droog reinigen.
Poetsen en in de was zetten
De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water niet meer parelt). Anders droogt de lak uit.
Poetsen is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.