OPEL CASCADA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: CASCADA, Model: OPEL CASCADA 2014Pages: 255, PDF Size: 7.39 MB
Page 91 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen89
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker
gedeelte=motor nog niet op be‐
drijfstemperatuurmiddelste
gedeelte=normale bedrijfstem‐
peratuurrechter
gedeelte=koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
De resterende levensduur van de olie
verschijnt op het Informatie- menu
voertuig .
U selecteert het menu en de functie met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Om de resterende levensduur van de motorolie te bekijken:
Page 92 of 255

90Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig X te kie‐
zen.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor niet draait.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver In‐
formation Centre. Laat de motorolie
en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 98.
Service-informatie 3 231.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood
bereik=gevaar, belangrijke her‐
inneringGeel=waarschuwing, aanwij‐
zing, storingGroen=inschakelbevestigingBlauw
bereik=inschakelbevestigingWit=inschakelbevestiging
Page 93 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen91
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 94 of 255

92Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in demiddenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 194, zeke‐
ringen 3 202.
Richtingaanwijzers 3 122.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Airbags, gordelspanners en rolbeugels v brandt rood.Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Als deze niet oplicht, niet
na 4 seconden dooft of onderweg op‐ licht, is er een storing in het airbag‐
systeem, in de gordelspanner of de
pop-up rolbeugels. Bij een ongeval
werken de airbags, de gordelspan‐
ners en de rolbeugels wellicht niet.
Bij activering van de gordelspanners, airbags of pop-up rolbeugels brandt
v continu.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Airbagsysteem, gordelspanners
3 59, 3 55. Koprolbeveiliging 3 44.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
Brandt ong. 60 seconden na het in‐
schakelen van het contact. Airbag voorpassagier is geactiveerd.
Page 95 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen93
* brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd 3 63.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem
Rem- en koppelingsvloeistofpeil
R brandt rood.Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag 3 191.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 150.
Pedaal bedienen
- brandt of knippert geel.
Het koppelingspedaal moet worden
ingetrapt om de motor te starten.
Stop-startsysteem 3 141.
Brandt
Rempedaal moet worden bediend om de elektrische handrem los te zetten
3 150.
Knippert
Het koppelingspedaal moet worden
ingetrapt om de motor te starten
3 140.
Page 96 of 255

94Instrumenten en bedieningsorganenElektrische handremm brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 150.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de
ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats in.
Storing elektrische
handrem j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐
maal 3 150.Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 149.
Opschakelen
[ brandt als symbool of verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐ formation Center wanneer opschake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt aanbevolen.
EcoFlex rijhulp 3 98.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met verminderde stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐ teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 141.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐ systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
Page 97 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen95Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem
b brandt of knippert geel.Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center. Ver‐
der rijden is mogelijk. Het systeem is
buiten werking. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 153, Traction Control-sys‐
teem 3 152.
Traction Control-systeem
UIT k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min dalen.
Brandt Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Knippert Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 144, Stop-startsysteem
3 141.
Page 98 of 255

96Instrumenten en bedieningsorganenBandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60–90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 210.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal bedienen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 188.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 145.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 193.
Startbeveiliging d knippert geel.
Page 99 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen97
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 114.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is
of tijdens een lichtsignaal 3 115 of
wanneer het grootlicht aan is met grootlichtassistentie of intelligent ver‐
lichtingssysteem 3 118.
Grootlichtassistentie l brandt groen.
De grootlichtassistentie of het intelli‐
gent verlichtingssysteem is geacti‐
veerd 3 116, 3 118.
Adaptive Forward Lighting
f brandt of knippert geel.Brandt
Storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐ trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca.
4 seconden om u eraan te herinneren
dat het systeem is geactiveerd
3 117.
Automatische verlichting 3 115.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 122.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 123.Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Cruise control is actief.
Cruise control 3 156.
Voorligger gedetecteerd A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 159.
Portier open h brandt als symbool op het Driver
Information Center als een portier of
het kofferdeksel open staat.
Page 100 of 255

98Instrumenten en bedieningsorganenInformatiedisplaysDriver Information Center
Het Driver Information Centre (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen
snelheidsmeter en toerenteller.
De volgende hoofdmenu's kunnen op het display verschijnen en met de
toets MENU op de richtingaanwijzer
worden geselecteerd. Menusymbo‐
len verschijnen op de bovenste regel
van het display:■ Informatie- menu voertuig X
■ Informatiemenu dagteller/
brandst. W
■ Informatiemenu ECO s
Sommige functies op het display ver‐ schillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen
onderweg beschikbaar.
Persoonlijke instellingen 3 107. Op‐
geslagen instellingen 3 22.
Menu's en functies selecteren U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.Druk op de toets MENU om tussen de
menu's te schakelen of om vanuit een
submenu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.