display OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2016Pages: 191, PDF Size: 4.5 MB
Page 89 of 191

Instrumenten en bedieningsorganen87Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 98.
Cruise control
m brandt groen.
Het systeem wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van de versie kan er een
bericht op het Driver Information Cen‐
ter (DIC) 3 87 verschijnen.
Cruise control 3 125.
Portier open
( brandt rood.
Brandt bij geopende portieren of een
geopende motorkap of achterklep.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Wanneer de auto gaat rijden, klinkt er
ook een geluidssignaal.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen de
snelheidsmeter en de toerenteller. Er
zijn twee versies verkrijgbaar, een
standaardversie
en een multifunctionele versie met
meer aanpasbare instellingen.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen tussen onderweg en stilstand
van de auto. Sommige opties zijn al‐
leen onderweg beschikbaar.
Afhankelijk van de versie kunnen de
volgende punten op het display ver‐
schijnen:
● kilometerteller, dagteller 3 73
● klok 3 69
● buitentemperatuur 3 69, 3 94
● koplampverstelling 3 97
● versnellingsbakdisplay 3 117
Page 90 of 191

88Instrumenten en bedieningsorganen● lampje Stop/Start-systeem3 112
● boordinformatie 3 93
● tripcomputer 3 94
Menu's en opties selecteren
U selecteert de menu's en opties met
de toetsen op het instrumentenbord.Druk op SETq:
● één keer voor het instellingen‐ menu
● nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties
● na wijzigingen nogmaals kort in‐ drukken om een waarde te be‐
vestigen en automatisch terug
naar het vorige scherm van het
display te gaan
Houd eventueel SETq ingedrukt om
terug naar het vorige scherm van het
display te gaan zonder wijzigingen in
de huidige menuoptie op te slaan.
Let op
Na een bepaalde tijd wordt het menu
Instellingen automatisch afgesloten.
Alleen wijzigingen die al via SETq
bevestigd zijn, worden opgeslagen.
Druk op R om op het scherm omhoog
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verhogen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verhogen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).
Druk op S om op het scherm omlaag
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verlagen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verlagen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).
Page 91 of 191

Instrumenten en bedieningsorganen89Opties menu Instellingen -
standaardversie
Het menu Instellingen bevat de vol‐
gende opties:
● ILLU
● SPEEd
● HOUR
● UNIT
● bUZZ
● BAG P
● DRL
ILLU (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met
dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv. in‐
strumentenbord, display klimaatrege‐
ling).
SPEEd (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐
gen.
Na het activeren wordt de bestuurder bij het overschrijden van de maxi‐mumsnelheid gewaarschuwd meteen geluidssignaal.
Na het selecteren van deze menu‐
optie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en be‐
vestigt u de geselecteerde optie.
Druk op SETq na het activeren
( Aan ) om naar de huidige ingestelde
snelheid te gaan. Pas deze naar
keuze aan en bevestig de nieuwe
waarde.
Geluidssignalen 3 93.
HOUR (klok instellen)
Hiermee stelt u de uren in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe
waarde. Hiermee stelt u de minuten in (waarde knippert) en bevestigt u de
nieuwe waarde.
Klok 3 69.
UNIT (maateenheid)
Hiermee stelt u de maateenheid op
km of miles in.bUZZ (volume geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van ge‐
luidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Ook klinkt er elke keer bij het indruk‐
ken van SETq, R of S een geluids‐
signaal.
Geluidssignalen 3 93.
BAG P (frontairbag en sidebag
passagier activeren/deactiveren)
Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passa‐
giersstoel voor zit. Deactiveer de air‐
bags wanneer er een kinderveilig‐
heidssysteem op deze stoel staat.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Page 92 of 191

90Instrumenten en bedieningsorganenActiveer of deactiveer in deze menu‐
optie de airbags ( BAG P Aan of BAG
P Uit ) en bevestig uw keuze; er ver‐
schijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen be‐
vestigen) of Nee (wijzigingen annule‐
ren).
Airbag deactiveren 3 51.
DRL (dagrijlicht)
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 97.
Opties menu Instellingen - multifunctionele versie
Het menu Instellingen bevat de vol‐
gende opties:
● Verlichting
● Snelheidspiep
● Gegevens trip B
● Stel uur in
● Datum instellen
● Radio-info
● Autoclose●Maateenheid
● Taal
● Waarschuwingsvolume
● Knopvolume
● Zoemer veiligheidsgordels
● Service
● Passagiersairbag
● Dagrijlicht
● Menu Afsluiten
VERLICHTING (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met
dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv. in‐
strumentenbord, display klimaatrege‐ ling).
U kunt de helderheid ook wijzigen
door R of S in te drukken zonder naar
het menu Instellingen te gaan.
SNELHEIDSPIEP (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het
geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐ gen.
Na het activeren wordt de bestuurder
bij het overschrijden van de maxi‐
mumsnelheid gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Na het selecteren van deze menu‐
optie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en be‐
vestigt u de geselecteerde optie.
Druk op SETq na het activeren
( Aan ) om naar de huidige ingestelde
snelheid te gaan. Pas deze naar
keuze aan en bevestig de nieuwe
waarde.
Geluidssignalen 3 93.
GEGEVENS TRIP B
Hiermee activeert of deactiveert u de
tweede tripcomputer (op Aan of Uit
zetten).
Trip B houdt het gemiddelde verbruik, de afgelegde afstand, de gemiddelde
snelheid en de reistijd bij. De meting
kan op ieder gewenst moment op‐
nieuw gestart worden. Boordcompu‐
ter 3 94.
Page 94 of 191

92Instrumenten en bedieningsorganenHiermee stelt u het volume van deze
geluidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 93.
ZOEMER VEILIGHEIDSGORDELS
(geluidssignaal voor gordelverklikker
bestuurders- en/of passagiersstoel
opnieuw activeren)
Deze menuoptie is alleen beschik‐
baar wanneer de gordelverklikker al
door een werkplaats gedeactiveerd
is.
Na het opnieuw activeren wordt/-en
de bestuurder en/of de passagier ge‐
waarschuwd met een geluidssignaal
als de betreffende veiligheidsgordel
niet is omgedaan.
Gordelverklikker 3 79.
SERVICE (afstand tot volgende
onderhoudsbeurt)
In deze menuoptie ziet u de reste‐
rende afstand tot de volgende onder‐ houdsbeurt.De afstand tot de volgende onder‐
houdsbeurt wordt ook automatisch
weergegeven wanneer de afstand
2.000 km bereikt en wordt elke vol‐
gende 200 km herhaald.
Service-display 3 75.
PASSAGIERSAIRBAG (frontairbag
en sidebag passagier activeren/
deactiveren)
Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passa‐
giersstoel voor zit. Deactiveer de air‐
bags wanneer er een kinderveilig‐
heidssysteem op deze stoel staat.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Activeer of deactiveer in deze menu‐optie de airbags ( Bag Pass Aan of
Bag Pass Uit ) en bevestig uw keuze;
er verschijnt een bevestigingsbericht
op het display. Selecteer JA (wijzigin‐
gen bevestigen) of Nee (wijzigingen
annuleren).
Airbag deactiveren 3 51.
DAGRIJLICHT
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 97.
MENU AFSLUITEN Via deze menuoptie sluit u het menu
Instellingen af.
Page 97 of 191

Instrumenten en bedieningsorganen95De volgende informatie op de boord‐
computer wordt gereset:
● gemiddeld verbruik
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● reistijd (rijtijd)
Bij het overschrijden van de maxi‐ mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐
tisch teruggezet.
Buitentemperatuur
De temperatuur buiten de auto wordt
weergegeven.
Buitentemperatuur 3 69, 3 87.
Gemiddeld verbruik
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele brandstof‐ verbruik._ _ _ _ verschijnt op het display als de
auto gedurende langere tijd met een draaiende motor wordt geparkeerd.
Actieradius
De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
Wanneer het bereik minder dan
50 km is, verschijnt _ _ _ _ op het dis‐
play.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Let op
Het bereik wordt niet getoond als de auto gedurende langere tijd met
draaiende motor wordt geparkeerd.
Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Reistijd (rijtijd)
De tijd die sinds het tonen van de laat‐ ste reset verstreken is.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Tripcomputer afsluiten Sluit de tripcomputer af door SETq
gedurende meer dan 2 seconden in‐
gedrukt te houden.
Driver Information Centre (DIC) 3 87.
Stroomonderbreking Als de stroom werd onderbroken of
als de accuspanning te ver is ge‐
daald, gaan de waarden die in de
boordcomputer opgeslagen liggen
verloren.
Page 101 of 191

Verlichting99Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐ gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Bij 's nachts rijden met de koplampen
aan stelt u de helderheid van de inte‐ rieurverlichting (bijv. instrumenten‐
bord, display klimaatregeling enz.) in
via het menu Instellingen van het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87.
Stel de helderheid als volgt in:
Standaardversie van DIC 1. Druk één keer op SETq voor het
instellingenmenu.
2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menu‐
optie VERL op het display ver‐
schijnt.
3. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.Multifunctionele versie van DIC
1. Druk op SETq voor het instellin‐
genmenu.
2. Blader door de menuopties door R of S in te drukken totdat menu‐
optie VERLICHTING op het dis‐
play verschijnt.
3. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
4. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
U kunt de helderheid ook wijzigen
door R of S in te drukken zonder naar
het menu Instellingen te gaan.
Driver Information Centre (DIC) 3 87.
Binnenverlichting
Afhankelijk van de modelvariant wor‐
den de voorste en achterste interieur‐
verlichting bij het in- en uitstappen
vanzelf ingeschakeld en doven deze
met enige vertraging.
Page 108 of 191

106KlimaatregelingVoor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom:warmlinksom:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op min‐
der dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer
dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. HI verschijnt op het display.
Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.
maximaal lucht‐
debiet:vijf balkjes op het
displayminimaal lucht‐
debiet:een balkje op het
displayDeactiveer de ventilator met n.
Terug naar automatisch luchtdebiet:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer 3 minuten actief.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indruk‐
ken.
Luchtverdeling
Druk op R, S of 6.
De LED's in de knoppen branden. De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan.
Koeling
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Om in te schakelen 4 indrukken.recirculatie aan:LED in knop
brandt; D ver‐
schijnt op het dis‐
playrecirculatie uit:LED in knop dooft;
E verschijnt op
het display
Page 111 of 191

Rijden en bediening109Rijden en bedieningRijtips......................................... 109
Controle over de auto ..............109
Sturen ...................................... 110
Starten en bediening .................110
Nieuwe auto inrijden ................110
Contactslotstanden ..................110
Motor starten ........................... 111
Motor afzetten ......................... 111
Uitrol-brandstofafsluiter ...........112
Stop/Start-systeem ..................112
Parkeren .................................. 114
Uitlaatgassen ............................. 115
Roetfilter .................................. 115
Katalysator .............................. 116
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 116
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 117
Versnellingsbakdisplay ............117
Motor starten ........................... 117
Keuzehendel ........................... 118
Handgeschakelde modus ........119
Elektronische rijprogramma's ..120
Storing ..................................... 120Remmen.................................... 121
Antiblokkeersysteem ...............121
Handrem .................................. 122
Remassistentie ........................122
Hellingrem ............................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Traction Control .......................123
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 124
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 125
Cruise control .......................... 125
Parkeerhulp ............................. 126
Brandstof ................................... 128
Brandstof voor benzinemotoren .....................128
Brandstof voor dieselmotoren . 128
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 129
Tanken .................................... 129
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 131
Trekhaak .................................... 132
Algemene informatie ...............132
Rijgedrag en aanhangertips ....132
Aanhanger trekken ..................133Rijtips
Controle over de autoNooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is een gecontro‐
leerde vermindering in de stuurbe‐
krachtiging en de voertuigsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 112.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Page 119 of 191

Rijden en bediening117Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Wanneer schakelen met het oog op
het brandstofverbruik wordt aanbevo‐
len, gaat controlelamp [ of Ò op het
Driver Information Center (DIC) bran‐ den 3 82.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk; beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐snelling.
Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal intrappen.
Als het rempedaal niet wordt inge‐ trapt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) samen met een ge‐
luidssignaal 3 93 en kan de motor niet
worden gestart.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Bij het intrappen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐ tisch naar N (neutraalstand) en de
motor kan worden gestart. Dit gebeurt mogelijk met enige vertraging.
Autostop
Als de hefboom tijdens een Autostop
in de stand N staat, selecteer dan een
andere versnelling, of laat anders het
rempedaal los of zet de hendel in +,
– of R om de motor automatisch op‐
nieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 112.