radio OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2016Pages: 191, PDF Size: 4.5 MB
Page 22 of 191
20Sleutels, portieren en ruitenOm uit te klappen toets indrukken.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.
HandzenderWordt gebruikt voor: ● centrale vergrendeling 3 21
● vergrendelingssysteem 3 26
● elektrisch bediende ruiten 3 29
De afstandsbediening heeft een be‐
reik van maximaal 5 meter. Dit kan
beperkt worden door invloeden van
buitenaf. Brandende alarmknipper‐
lichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐ delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
● bereik overschreden
● batterijspanning te laag
● herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het
bereik● overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken
● storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen
Ontgrendelen 3 21.
Batterij van de afstandsbediening vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐ terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Page 92 of 191
90Instrumenten en bedieningsorganenActiveer of deactiveer in deze menu‐
optie de airbags ( BAG P Aan of BAG
P Uit ) en bevestig uw keuze; er ver‐
schijnt een bevestigingsbericht op het display. Selecteer JA (wijzigingen be‐
vestigen) of Nee (wijzigingen annule‐
ren).
Airbag deactiveren 3 51.
DRL (dagrijlicht)
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 97.
Opties menu Instellingen - multifunctionele versie
Het menu Instellingen bevat de vol‐
gende opties:
● Verlichting
● Snelheidspiep
● Gegevens trip B
● Stel uur in
● Datum instellen
● Radio-info
● Autoclose●Maateenheid
● Taal
● Waarschuwingsvolume
● Knopvolume
● Zoemer veiligheidsgordels
● Service
● Passagiersairbag
● Dagrijlicht
● Menu Afsluiten
VERLICHTING (helderheid van
interieurverlichting)
Hiermee stelt u bij 's nachts rijden met
dimlicht de helderheid van de interi‐
eurverlichting van de auto in (bijv. in‐
strumentenbord, display klimaatrege‐ ling).
U kunt de helderheid ook wijzigen
door R of S in te drukken zonder naar
het menu Instellingen te gaan.
SNELHEIDSPIEP (geluidssignaal
maximumsnelheid)
Hiermee activeert of deactiveert u het
geluidssignaal voor de maximum‐
snelheid of wijzigt u de maximumsnel‐heid. Snelheden tussen 30 en
200 km/u kunnen worden opgesla‐ gen.
Na het activeren wordt de bestuurder
bij het overschrijden van de maxi‐
mumsnelheid gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Na het selecteren van deze menu‐
optie activeert of deactiveert u de functie (op Aan of Uit zetten) en be‐
vestigt u de geselecteerde optie.
Druk op SETq na het activeren
( Aan ) om naar de huidige ingestelde
snelheid te gaan. Pas deze naar
keuze aan en bevestig de nieuwe
waarde.
Geluidssignalen 3 93.
GEGEVENS TRIP B
Hiermee activeert of deactiveert u de
tweede tripcomputer (op Aan of Uit
zetten).
Trip B houdt het gemiddelde verbruik, de afgelegde afstand, de gemiddelde
snelheid en de reistijd bij. De meting
kan op ieder gewenst moment op‐
nieuw gestart worden. Boordcompu‐
ter 3 94.
Page 93 of 191
Instrumenten en bedieningsorganen91TIJD INSTELLEN (klok en klokmodusinstellen)
Na het selecteren van deze menu‐
optie kunt u de tijd instellen of de klok‐
modus op 12 uurs- of 24 uursweer‐
gave instellen.
Selecteer Tijd en bevestig. Hiermee
stelt u de uren in (waarde knippert) en bevestigt u de nieuwe waarde. Hier‐
mee stelt u de minuten in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe
waarde.
Selecteer Modus en bevestig. Selec‐
teer 12h of 24h en bevestig.
Klok 3 69.
DATUM INSTELLEN
Hiermee stelt u het jaar in (waarde
knippert) en bevestigt u de nieuwe
waarde. Hiermee stelt u de maand in
(waarde knippert) en bevestigt u de
nieuwe waarde. Hiermee stelt u de
dag in (waarde knippert) en bevestigt
u de nieuwe waarde.RADIO INFO (audio- en radio-
informatie weergeven)
Hiermee activeert u de radio-info (op
Aan zetten) voor het weergeven van
audio- en radio-informatie (bijv. zen‐
derfrequentie, RDS-berichten, track‐
nummer). Deactiveren als dit niet no‐ dig is (op UIT zetten).
AUTOCLOSE (automatische
centrale vergrendeling onderweg)
Activeer de autoclose-functie (op
Aan zetten) om de portieren automa‐
tisch te vergrendelen bij een snelheid van meer dan 20 km/u. Deactiveren
als dit niet nodig is (op UIT zetten).
MAATEENHEID (voor afstand,
brandstofverbruik en temperatuur)
In deze menuoptie kunt u de maat‐
eenheid voor afstand, brandstofver‐ bruik en temperatuur instellen.
Selecteer Afstand en bevestig. Stel
de maateenheid in op km of mi (miles)
en bevestig.
Selecteer Verbruik en bevestig. Wan‐
neer de eenheid voor Afstand op km
is ingesteld, kunt u de eenheid voor
brandstofverbruik op l/100km of km/l
instellen. Wanneer de eenheid voorAfstand op mi (miles) is ingesteld,
verschijnt het brandstofverbruik in
mpg .
Selecteer Temperatuur en bevestig.
Stel de maateenheid in op °C of °F en
bevestig.
TAAL
Selecteerbare talen zijn onder an‐ dere: Engels, Duits, Frans, Italiaans,
Portugees, Spaans, Nederlands,
Pools en Turks. Selecteer de gewen‐ ste taal en bevestig.
WAARSCHUWINGSVOLUME
(volume geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van ge‐
luidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 93.
KNOPVOLUME
Elke keer bij het indrukken van
SET q, R of S klinkt er een geluids‐
signaal.
Page 156 of 191
154Verzorging van de autoBandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische en sensortechnologie ter controle van de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐ den naar een ontvanger in de auto.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Overzicht bandenspanningswaarden
3 181.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Bandenspanning te laag
Het vaststellen van een te lage ban‐
denspanning wordt aangegeven door
het oplichten van controlelampje w
3 84 en het klinken van een geluids‐
signaal. Bij auto's met een multifunc‐
tioneel Driver Information Center
(DIC) verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐ waarden 3 181.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden in het sys‐
teem bij te werken. Hierbij kan w op‐
lichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Controleer de ban‐
denspanningswaarden van alle vier
de banden.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders kan het systeem de
bandenspanningswaarde niet her‐
kennen en knippert w gedurende en‐
kele seconden en brandt dan voort‐
durend. Bij auto's met een multifunc‐
tioneel DIC verschijnt er ook een bij‐
behorend bericht.
Page 157 of 191
Verzorging van de auto155Een reservewiel of tijdelijk wiel is niet
uitgerust met druksensoren. Bij der‐
gelijke wielen zal het TPMS niet wer‐ ken. Bij de drie andere wielen blijft het
TPMS wel werken.
Reservewiel 3 161, Wiel verwisselen
3 159.
Controlelampje w en (afhankelijk van
de versie) een bijbehorend bericht
blijven bij elke contactcyclus actief
totdat de banden op de juiste ban‐
denspanning zijn gezet.
Driver Information Centre (DIC) 3 87.
Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op.
Bandenspanningswaarden op het eti‐ ket bandenspanningsinformatie enhet overzicht bandenspanningswaar‐
den gelden voor koude banden,
d.w.z. bij 20 °C. Bij elke 10 °C meer
neemt de spanning met zo'n 10 kPa
(0,1 bar) toe. Houd hiermee rekening
wanneer u warme banden contro‐
leert.Inleerfunctie
Na het verwisselen van wielen moet
het TPMS opnieuw worden ingeleerd. Het inleerproces duurt max.
20 minuten bij een minimumsnelheid
van 24 km/u.
Als er zich tijdens het inleren proble‐
men voordoen, knippert controle‐
lampje w gedurende enkele secon‐
den. Daarna brandt het ononderbro‐
ken en (afhankelijk van de versie) ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het DIC.
Driver Information Centre (DIC) 3 87.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare ban‐
denreparatiesets kan de werking van
het systeem nadelig beïnvloeden.
Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 157, Sneeuw‐
kettingen 3 156.
Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.Wanneer de banden zijn verwisseld,
moeten de TPMS-sensoren altijd
door een werkplaats worden gede‐
monteerd en nagekeken.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
Page 184 of 191
182KlantinformatieKlantinformatieKlantinformatie........................... 182
Conformiteitsverklaring ............182
Registratie van voertuigdata en privacy ....................................... 182
Event Data Recorders (EDR) ..182
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 183Klantinformatie
Conformiteitsverklaring TransmissiesystemenDeze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante be‐
palingen van Richtlijn 1999/5/EC. Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische com‐
ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagmodules die tijdelijk of
permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen
en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen, mo‐ dules, systemen of de omgeving:
● staat van systeemcomponenten (bijv. vulniveaus)
● statusberichten van de auto en de afzonderlijke componenten
(bijv. aantal omwentelingen van
het wiel / toerental, deceleratie,
zijwaartse acceleratie)
● storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten
Page 185 of 191
Klantinformatie183●reacties van de auto in specifieke
verkeerssituaties (bijv. ont‐
plooien van een airbag, activeren
van de stabiliteitsregeling)
● omgevingscondities (bijv. tempe‐
ratuur)
Dit gegeven is uitsluitend technisch
en helpt bij het identificeren en corri‐
geren van fouten en het optimaliseren
van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde routes duiden, kunnen niet met dit ge‐
geven worden aangemaakt.
Als er services worden gebruikt (bijv.
reparatiewerkzaamheden, onder‐
houdsprocessen, garantieclaims,
kwaliteitsborging), kunnen medewer‐
kers van het servicenetwerk (inclusief de fabrikant) deze technische infor‐
matie met speciale diagnoseappara‐
tuur uit de voorvaal- en foutgege‐
vensopslagmodules aflezen. Raad‐
pleeg desgewenst deze werkplaat‐
sen voor meer informatie. Na het cor‐
rigeren van een fout wordt het gege‐
ven gewist uit de foutopslagmodule of wordt het constant overschreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
technische gegevens in verband met
andere informatie (o.a. ongevalmel‐
ding, schade aan de auto, getuigen‐
verklaringen) met een persoon kun‐
nen worden geassocieerd - mogelijk
met behulp van een expert.
Bij extra contractueel met de klant
overeengekomen functies (bijv. loka‐
liseren van de auto in noodgevallen)
mogen er bepaalde gegevens m.b.t.
de auto vanuit de auto worden ver‐
zonden.Radiofrequentie-
identificatie (RFID)
RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen ge‐
bruikt geen persoonlijke informatie,
houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die per‐
soonlijke informatie bevatten.
Page 189 of 191
187Ontlaadbeveiliging accu ............102
Opbergruimte................................ 58
Opbergruimte achter..................... 60
Opbergvakken .............................. 58
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................58
Opbergvak onder passagiersstoel 59
Opklapbare achterbank ..........39, 40
Opschakelen................................. 82
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 164
Parkeerhulp ............................... 126
Parkeren .............................. 18, 114
Partikelfilter ................................. 115
Passagiersstoel voor Inklappen................................... 36
Tafelstand ................................. 36
Pedalen ...................................... 109
Pollenfilter .................................. 108
Portieren ........................... 23, 24, 25
Portier open ................................. 87
Portiersloten ................................. 21
Prestaties ................................... 177
Profieldiepte ............................... 155
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 183
Radio-info ..................................... 87Regelbare
instrumentenverlichting .............99
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 182
Remassistentie .......................... 122
Rem- en koppelingsvloeistof ......170
Remmen ............................ 121, 139
Remsysteem ................................ 81
Remvloeistof .............................. 139
Reservewiel ............................... 161
Richtingaanwijzer ........................79
Richtingaanwijzers ....................... 98
Richtingaanwijzer vooraan .........142
Roetfilter ............................... 83, 115
Rugleuning neerklappen .............36
Rugleuning passagiersstoel voor neerklappen ......................36
Ruiten ........................................... 29
Ruiten van de buitenzijde bedienen ................................... 29
Rijgedrag en aanhangertips ......132
Rijklaar gewicht ............................ 65
Rijregelsystemen ................123, 124
Rijverlichting .......................... 12, 86
S
Schakel motor uit ..........................78
Scheidingsrooster bagageruimte ..63
Schuifdeur ................................... 23
Service ............................... 108, 169Service-display ......................75, 87
Service-informatie ...................... 169
Signalen........................................ 93
Sjorogen ................................ 63, 65
Sleutelnummer ............................. 19
Sleutels ........................................ 19
Sleutels, sloten ............................. 19
Slotcilinders .................................. 19
Slijtage van remblokken ...............81
Sneeuwkettingen .......................156
Snelheidsmeter ............................ 72 Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................139
Standaarddisplay ..........................87
Startbeveiliging ......................27, 86
Starten en bedienen ...................110
Starthulp gebruiken ...................163
Stoelen aanbrengen .....................40
Stoelen verwijderen ......................40
Stoelpositie .................................. 34
Stoelverstelling ........................7, 35
Stoelverwarming ........................... 38
Stop/Start-systeem .....................112
Stop-startsysteem......................... 86
Storing ....................................... 120
Storingsindicatielamp ..................80
Sturen ......................................... 110
Stuurbedieningsknoppen .............67
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......139
Stuurwiel instellen .......................... 9