OPEL COMBO E 2019.1 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.1, Model line: COMBO E, Model: OPEL COMBO E 2019.1Pages: 289, PDF Size: 10.43 MB
Page 201 of 289

Rijden en bediening199● in zeer druk verkeer: gedetec‐teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
Uitschakelen
Het systeem is te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen
3 121. Op de instrumentengroep
dooft B. Ook klinkt er een geluidssig‐
naal.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Bij slecht weer zoals bijvoorbeeld
zware regenval, neemt het systeem
mogelijk onjuist waar.Storing
Bij een storing knippert B even op het
instrumentenpaneel in combinatie
met R en een displaybericht.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Zijcamera aan
passagierszijde
De zijcamera aan passagierszijde
bewaakt de zijkant van de auto.
De camera zit aan de onderzijde van
de buitenspiegel aan de passagiers‐ zijde.
De camerabeelden verschijnen ophet achteruitkijkscherm 3 119.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op de
schermbeelden verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen De camera wordt geactiveerd
wanneer een vooruitversnelling is
ingeschakeld en vanaf het achteruit‐
kijkscherm voor een zijaanzicht aan
passagierszijde is gekozen.
Hulplijnen
Page 202 of 289

200Rijden en bedieningDe lijn ligt op een afstand van zo'n
4 m van de rand van de achterbum‐
per.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd bij
inschakeling van een ander aanzicht
via het achteruitkijkscherm.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Wijzig het volume van de akoestische
signalen door op C te tikken in de
rechter onderhoek van het scherm.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt geactiveerd bij:
● inschakeling van de achteruitver‐
snelling
● snelheden tot 10 km/u
Werking Links op het display kunt u de
verschillende aanzichten kiezen. U
kunt het aanzicht tijdens een
manoeuvre altijd wijzigen door het
aanraakveld links onder op het
scherm aan te tikken:
● Standaardweergave
● Stand AUTO
● Ingezoomde weergave
● 180° voor
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Stand AUTO wordt standaard inge‐
schakeld. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
Page 203 of 289

Rijden en bediening201De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in
het geheugen staan.
Achteraanzicht /
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen liggen op zo'n 1 en
2 m afstand van de achterbumper.
Dit aanzicht is beschikbaar in de
Stand AUTO of in het menu voor
aanzichtselectie.
Zoom zicht achter /
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving
van de auto tijdens het parkeren om
een bovenaanzicht van de achter‐
zijde van de auto en het omringende
gebied te creëren, zodat u de auto
langs obstakels kunt manoeuvreren.
Dit aanzicht is beschikbaar bij Stand
AUTO of in het menu voor aanzichts‐
electie.
Beeld naar opzij achter / 180° voor
De 180°-weergave maakt het uitpar‐
keren gemakkelijker, omdat u nade‐
rende voertuigen, voetgangers en
fietsers kunt zien. Het wordt afgera‐
den deze weergave te hanteren voor
een complete parkeermanoeuvre. De
weergave bestaat uit drie gebieden:
link 1, midden 2 en rechts 3. De weer‐ gave is alleen te kiezen in het menu
voor aanzichtselectie.
Page 204 of 289

202Rijden en bedieningUitschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt gedeactiveerd wanneer:
● u sneller rijdt dan 10 km/u
● zeven seconden na uitschakelen
van de achteruitversnelling
● u het pictogram Ù in de linker
bovenhoek van het touchscreen
aantikt en vervolgens op & tikt
● u de achterklep opent
● u een aanhanger of een fietsen‐ drager aankoppelt
Algemene informatie9 Waarschuwing
Het panoramazichtsysteem kan
nooit het zicht van de bestuurder
vervangen. Het brengt geen
kinderen, voetgangers, fietsers,
kruisend verkeer, dieren of even‐
tuele andere obstakels buiten het
zicht van de camera, zoals onder
de bumper of onder de auto, in
beeld.
Gebruik niet alleen het panorama‐
zichtsysteem om te rijden of te
parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Weergegeven beelden zijn moge‐
lijk verder weg of dichterbij dan ze lijken. De weergegeven zone is
beperkt en obstakels dicht bij een
van de randen van de bumper of
onder de bumper worden niet op
het scherm weergegeven.
Systeembeperkingen
Voorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het belangrijk om de
cameralens tussen de kenteken‐
plaatverlichting op de achterklep
schoon te houden. Spoel de lens met water af en veeg deze met
een zachte doek af.
Reinig de lens niet met een stoom- of hogedrukreiniger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De zon of de lichtbundel van koplampen rechtstreeks in decameralenzen valt.
● U rijdt 's nachts.
● Weeromstandigheden het zicht beperken, zoals bij mist, regen of
sneeuw.
● De cameralenzen bedekt zijn met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder,vuil.
● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding heeft gehad.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Achteruitkijkcamera
Afhankelijk van de versie zit de
camera boven de kentekenplaat op
de achterklep / de linker achterdeur of
boven aan de linker achterdeur.
Page 205 of 289

Rijden en bediening2039Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Camera boven de kentekenplaat
op de achterklep / linker
achterdeur
De camerabeelden verschijnen op
het Info-Display 3 116.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op de
schermbeelden verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand
van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten aan te geven.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer er een vooruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Page 206 of 289

204Rijden en bedieningCamera boven aan de linker
achterdeur
De camerabeelden verschijnen op
het achteruitkijkscherm 3 119.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch geactiveerd bij inschakeling
van de achteruitversnelling of bij
inschakeling van het achteraanzicht
dichtbij vanaf het achteruitkijkscherm.
Bij gebruik van een aanhangwagen is
het achteraanzicht dichtbij niet langer
beschikbaar.
Hulplijnen
De onderste horizontale lijn ligt op
een afstand van zo'n 30 cm van de
rand van de achterbumper. De
bovenste horizontale lijnen staan
voor een afstand van zo'n 1 en 2 m.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Ook de openingsstraal van de achter‐ deuren worden getoond op het
achteruitkijkscherm.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer een vooruitversnelling wordt
ingeschakeld of wanneer een ander
aanzicht wordt geselecteerd via het
achteruitkijkscherm.
Page 207 of 289

Rijden en bediening205SysteembeperkingenDe achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed in de volgende gevallen:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder, vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een zachte doek af
● de achterklep wordt geopend
● de auto trekt een elektrisch aangesloten aanhangwagen,
fietsdrager etc.
● de auto is van achteren aangere‐
den
● bij extreme temperatuurwisselin‐ genLane keep assist
Lane Keep Assist helpt bij het voor‐
komen van botsingen wanneer de
rijstrook per ongeluk werd verlaten.
Een frontcamera bovenaan de voor‐
ruit kijkt naar de rijstrookmarkeringen
waartussen de auto rijdt. Wanneer de
auto de markeringen nadert, wordt
het stuurwiel licht verdraaid om de
auto binnen de rijstrook te houden.
De bestuurder voelt dan dat het stuur‐ wiel draait. Draai het stuurwiel in
dezelfde richting mee als het systeem
onvoldoende stuurt. Draai het stuur‐
wiel rustig in de tegenovergestelde
richting als u van rijstrook wilt wisse‐
len.
Wanneer het systeem stuurt om de
rijrichting van de auto te corrigeren,
knippert a geel op de instrumenten‐
groep.
Een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center en een
geluidssignaal waarschuwen u
wanneer er onmiddellijke actie van u vereist is.
Het systeem detecteert geen onbe‐
doeld verlaten van de rijstrook
wanneer de richtingaanwijzersworden bediend en gedurende 20 s
na uitschakeling van de richtingaan‐
wijzers.
Let op
Het systeem kan worden uitgescha‐ keld als het wegen waarneemt die te
smal, te breed of te kronkelig zijn.
Aan de volgende voorwaarden moet
zijn voldaan:
● de rijsnelheid moet tussen 65 km/h en 180 km/h liggen
● de bestuurder moet het stuurwiel
met beide handen vasthouden
● de verandering van rijrichting gaat niet vergezeld van knippe‐
rende richtingaanwijzers
● de elektronische stabiliteitsrege‐ ling is geactiveerd maar werkt op
dat moment niet
● de auto is niet aangesloten op een aanhanger of een elektrische
fietsdrager
● normaal rijgedrag (het systeem detecteert een sportieve rijstijl,
d.w.z. bediening van het rempe‐
daal of het gaspedaal)
Page 208 of 289

206Rijden en bediening● wegen met slechte rijstrookmar‐keringen
● er is geen reservewiel gemon‐ teerd
● de bestuurder moet actief rijden tijdens de correctie
● de auto maakt geen scherpe bocht
Inschakelen
Als het systeem is geactiveerd,
brandt het led-lampje in de toets Ó
niet. Druk om een gedeactiveerd systeem te activeren op Ó.
Het systeem werkt bij snelheden
tussen 65 km/h en 180 km/h, en als
er rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn. De bestuurder moet het stuurwiel met beide handen vasthouden. De
elektronische stabiliteitsregeling
moet zijn geactiveerd.
Bij het corrigeren van het traject knip‐
pert het controlelampje a geel.
Als de bestuurder de rijrichting van de
auto wenst aan te houden, kan hij/zij
de correctie voorkomen door het
stuurwiel stevig vast te houden, bijv.
tijdens een uitwijkmanoeuvre. De
correctie wordt onderbroken bij
bediening van de richtingaanwijzers.
De correctie is niet actief bij bediening van de richtingaanwijzers en gedu‐rende enkele seconden na uitschake‐
ling van de richtingaanwijzers.
Als het systeem waarneemt dat de
bestuurder het stuurwiel tijdens een
automatische rijrichtingcorrectie niet
stevig genoeg vasthoudt, onder‐
breekt het de correctie. Een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center en een geluidssignaal
waarschuwen u wanneer er onmid‐
dellijke actie van u vereist is.Als het blindehoeksysteem is inge‐
schakeld en de bestuurder van
rijstrook gaat wisselen, corrigeert het
systeem de baan van de auto
ondanks het knipperen van de rich‐
tingaanwijzers als er een ander voer‐ tuig wordt gedetecteerd in de blinde
hoek.
Uitschakelen
Om het systeem te deactiveren moet
u Ó ingedrukt houden. Deactivering
van het systeem wordt bevestigd
door het brandende led-lampje in de
knop. Op het Driver Information
Center verschijnen ononderbroken
grijze lijnen.
Geadviseerde uitschakeling
We adviseren om het systeem in de
volgende situaties uit te schakelen:
● Wegdek in slechte staat
● Slecht weer
● Gladde oppervlakken, bijv. ijs
Het systeem is niet ontworpen om te rijden in de volgende situaties:
● Rijden op een racecircuit
● Rijden met een aanhanger
Page 209 of 289

Rijden en bediening207● Rijden op een rollenbank
● Rijden op onstabiele oppervlak‐ ken
Storing
Bij een storing verschijnen a en
H op het instrumentenpaneel in
combinatie met een displaybericht en
een geluidssignaal. Neem contact op met een dealer of een erkende werk‐
plaats voor een controle van het
systeem.
Systeembeperkingen
De werking van het systeem wordt
mogelijk beïnvloed door het
volgende:
● voorruit is niet schoon of bedekt vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● smalle, bochtige of heuvelach‐ tige wegen
● bermen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte● ongunstige weersomstandighe‐den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● wijzigingen aan de auto, bijv. banden
Schakel het systeem uit als het wordt verstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke rijstrookmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing
te geven, zelf als worden er rijst‐
rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf zoals de staat van de weg, het type wegdek, het
weer mogelijk niet waar dat u de
handen niet aan het stuurwiel
houdt. De bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor het bestu‐
ren van de auto en moet onderweg de handen altijd op het stuurwiel
houden.
Als u het systeem gebruikt terwijl
u een aanhanger trekt of op een
gladde weg rijdt, dan kunt u de
controle over de auto verliezen en een ongeluk krijgen. Schakel het
systeem uit.
Vermoeidheidsdetectie
Het vermoeidheidsdetectiesysteem
bewaakt de reistijd en de waakzaam‐
heid van de bestuurder. Het systeem
bewaakt de waakzaamheid van de
Page 210 of 289

208Rijden en bedieningbestuurder door de trajectvariatiesvan de auto te vergelijken met de rijst‐ rookmarkeringen.
Het systeem omvat een reistijdwaar‐
schuwing in combinatie met een
bestuurdersvermoeidheidsdetectie.9 Waarschuwing
Het systeem vormt geen excuus
voor de bestuurder om niet alert te
blijven. Het wordt geadviseerd om
bij de eerste tekenen van
vermoeidheid of eens in de twee
uur even te pauzeren. Neem niet
achter het stuur plaats wanneer u
moe bent.
Activeren of deactiveren
Het systeem is te activeren of te deac‐ tiveren in de Persoonlijke instellingen
3 121.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact in het geheugen staan.
Rijtijdwaarschuwing
U krijgt het waarschuwingssymbool € op het Driver Information Center te
zien in combinatie met een geluids‐
signaal, als u 2 uur lang non-stop op een snelheid hoger dan 65 km/h hebt
gereden. De waarschuwing wordt
ieder uur herhaald totdat de auto stil‐
staat, ongeacht hoe de rijsnelheid
zich verder ontwikkelt.
De telling van de rijtijdwaarschuwing
wordt teruggezet als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
● De auto heeft meer dan 15 minu‐
ten met een lopende motor stil‐
gestaan.
● Het contact is enkele minuten uitgeschakeld.
● De veiligheidsgordel bestuur‐ dersstoel is losgemaakt en het
bestuurdersportier is open.
Let op
Als de rijsnelheid tot onder 65 km/u
daalt, werkt het systeem even niet.
De rijtijd gaat weer tellen zodra de
snelheid weer hoger dan 65 km/u is.Bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie
Het systeem bewaakt het waakzaam‐ heidsniveau van de bestuurder. Een
camera boven aan de voorruit detec‐
teert trajectvariaties ten opzichte van
de rijstrookmarkeringen. Dit systeem
is met name geschikt voor wegen
waar snel mag worden gereden (snel‐
heid meer dan 65 km/h).
Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid vande bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem
een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.
In bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde wind) geeft het
systeem ongeacht het waakzaam‐heidsniveau van de bestuurder
mogelijk waarschuwingen af.